ECLI:NL:RBGEL:2022:2536

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
AWB-21_1218 en AWB-21_1251
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldige nalatigheid bij betaling AOW-premie en gevolgen voor ouderdomspensioen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, en verweerder over de schuldig nalatigheid bij het betalen van de AOW-premie. Eiser is schuldig nalatig verklaard voor het niet betalen van de AOW-premie over het jaar 1993, wat resulteerde in een korting van 4% op zijn ouderdomspensioen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten van verweerder, die eiser schuldig nalatig verklaarden, op de juiste wijze zijn bekendgemaakt, ondanks dat eiser deze nooit heeft ontvangen. De rechtbank oordeelde dat het niet ontvangen van de besluiten voor rekening en risico van eiser komt, omdat deze naar het laatst bekende adres zijn verzonden. Eiser heeft geen bewijs kunnen leveren dat hij de verschuldigde premies wel heeft voldaan, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de informatie van de Belastingdienst leidend is. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om vooruit te lopen op mogelijke toekomstige wet- en regelgeving die de situatie van eiser zou kunnen verbeteren. De beroepen van eiser zijn ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 21/1218 en ARN 21/1251

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaken tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Pinar).

Procesverloop

In het besluit van 27 juli 1995 (primair besluit I) heeft verweerder eiser schuldig nalatig verklaard de over het jaar 1993 verschuldigde premie voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) te betalen; eiser is voor 100% schuldig nalatig.
In het besluit van 1 oktober 2020 (primair besluit II) heeft verweerder aan eiser met ingang van 8 december 2020 een voorlopig ouderdomspensioen op grond van de AOW toegekend naar de norm voor een gehuwde en daarop een korting toegepast van 6%.
In het besluit van 22 februari 2021 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit I ongegrond verklaard.
In het besluit van 22 februari 2021 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit II gegrond verklaard, het primaire besluit II deels herroepen en beslist dat de toegepaste korting wordt verlaagd van 6% naar 4%.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 29 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die via een beeldverbinding heeft deelgenomen aan de zitting.
In de beslissing van 17 december 2021 is het onderzoek heropend en zijn beide zaken verwezen naar de meervoudige kamer.
Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek achterwege gebleven en is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Op 27 juli 1995 heeft verweerder het primaire besluit I genomen. Dit besluit is gestuurd naar het adres Hof van Sulzbach 1 te Bergen op Zoom.
Bij besluit van 8 november 2006 heeft verweerder eiser schuldig nalatig verklaard de over de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999 verschuldigde premie voor de AOW te betalen. De schuldige nalatigheid is vastgesteld op 100%.
Bij afzonderlijk besluit van 8 november 2006 heeft verweerder eiser schuldig nalatig verklaard de over de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 verschuldigde premie voor de AOW te betalen. De schuldige nalatigheid is vastgesteld op 32%.
De besluiten van 8 november 2006 zijn gestuurd naar het adres [adres] te [woonplaats].
1.2.
Op 2 augustus 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een ouderdomspensioen. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit II genomen. Naar aanleiding van het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit II heeft verweerder op 24 november 2020 aan eiser het primaire besluit I en de besluiten van 8 november 2006 opnieuw toegezonden.
2. Verweerder heeft aan de bestreden besluiten het volgende ten grondslag gelegd.
2.1.
De bezwaren van eiser tegen het primaire besluit II zijn tevens opgevat als een bezwaar tegen het primaire besluit I, omdat dit besluit pas op 24 november 2020 op de juiste wijze aan eiser bekend is gemaakt.
Gebleken is dat het primaire besluit I destijds is verzonden naar een adres waar eiser op dat moment niet ingeschreven stond in de (toenmalige) Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). Het bestreden besluit I berust op het standpunt dat volgens gegevens van de Belastingdienst de per aanslag inkomstenbelasting verschuldigde premie voor de AOW over het jaar 1993 door eiser niet is voldaan. Er is geen reden om aan de informatie van de Belastingdienst te twijfelen, aldus verweerder. Niet is gebleken van omstandigheden die maken dat het niet betalen van de AOW-premie over het jaar 1993 niet aan eiser kan worden toegerekend. Deze omstandigheden zijn ook niet door eiser aangevoerd. Ook is niet gebleken of aangevoerd dat het verschuldigde bedrag aan AOW-premie binnen de daartoe gestelde termijn alsnog is voldaan. Eiser is over 1993 schuldig nalatig aan het betalen van 100% van de op de aanslag inkomstenbelasting verschuldigde AOW-premie.
2.2.
In het bestreden besluit II heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser schuldig nalatig is verklaard aan het betalen van de op de aanslag inkomstenbelasting verschuldigde AOW-premie over de jaren 1993, 1999, 2000 en 2001 maar dat de korting van 2% over het jaar 2000 vervalt, omdat verweerder niet meer over het besluit tot schuldig nalatig verklaren, dat ziet op het jaar 2000, beschikt.
Ten aanzien van de besluiten van 8 november 2006 stelt verweerder zich op het standpunt dat deze besluiten aangetekend zijn verzonden naar het bij verweerder laatst bekende adres van eiser, omdat eiser op dat moment niet was ingeschreven in de GBA en er daardoor geen ander adres van hem bekend was. In artikel 18 van de Wet financiering volksverzekeringen (Wfv) stond dat van schuldig nalatig verklaring niet wordt afgezien wanneer iemand heeft nagelaten te voldoen aan de krachtens de artikelen 65, eerste tot en met derde en vijfde tot en met zevende lid, 66 en 68 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens geldende verplichtingen. Dit is een verplichting om met een geldig adres ingeschreven te staan in de GBA. Verweerder stelt eiser dan ook terecht schuldig nalatig te hebben verklaard over 1999 en 2001. De besluiten van 8 november 2006 zijn inmiddels onherroepelijk geworden, aldus verweerder. Het bezwaar van eiser tegen de schuldig nalatig verklaring over 1993 is bij het bestreden besluit I ongegrond verklaard. De korting over de jaren 1993, 1999 en 2001 wordt dan ook gehandhaafd. In totaal is eiser over deze jaren 232% schuldig nalatig verklaard hetgeen resulteert in een korting van 4% op het ouderdomspensioen van eiser.
3. Eiser voert aan dat hij het primaire besluit I en de besluiten van 8 november 2006 nooit heeft ontvangen omdat die zijn verzonden naar adressen waar hij op die momenten al meer dan een jaar niet meer woonachtig was. Eiser weet niet hoe het komt dat niet bekend was waar hij wel woonde. Hij is in 1993 getrouwd in Spijkenisse en is tot aan zijn scheiding in 2011 woonachtig geweest bij zijn (nu ex-)vrouw en kinderen. Eiser bestrijdt het standpunt van verweerder dan ook en vraagt zich af waarom er tussen 2006 en 2020 niet verder onderzoek is gedaan om te kijken of de besluiten wel kloppen en waar en hoe het fout is gegaan met de verzending daarvan. Doordat het al langere tijd is geleden, is het voor eiser ook niet mogelijk om bewijsstukken te overleggen van bijvoorbeeld de Belastingdienst, om aan te tonen dat hij de verschuldigde premies wel heeft voldaan, of van de betrokken gemeenten. Eiser heeft daaraan ter zitting toegevoegd dat hij altijd in loondienst heeft gewerkt en dat het dus niet anders kan zijn dan dat er altijd namens hem de premie voor de AOW is afgedragen.
4.1.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt op de brutotoeslag een korting toegepast van 2% voor elk kalenderjaar dat de pensioengerechtigde schuldig nalatig is geweest op grond van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv), voorheen de Wfv, de over dat jaar verschuldigde premie van die wet, te betalen.
4.2.
In artikel 18, eerste lid, van de Wfv, zoals dat luidde ten tijde van het primaire besluit I, was bepaald dat als een premieplichtige nalatig is gebleven over een bepaald jaar de op aanslag verschuldigde premie voor de volksverzekeringen te betalen, de Sociale verzekeringsbank daarvan aantekening houdt als zij beslist dat van een schuldig nalaten sprake is.
Het tweede lid bepaalde dat een premieplichtige schuldig nalatig is als hij nalaat de door hem op aanslag verschuldigde premie voor de volksverzekering te betalen. Voor zover de premieplichtige kan aantonen dat er omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan het niet betalen van de premie hem niet toegerekend kan worden, wordt afgezien van het schuldig nalatig stellen van de premieplichtige.
Het derde lid (aanhef, onder b en c,) bepaalde dat in afwijking van het tweede lid van het schuldig nalatig stellen niet wordt afgezien als de premie voor de volksverzekeringen niet of niet geheel kan worden ingevorderd omdat is nagelaten te voldoen aan de krachtens de artikelen 65, eerste tot en met derde en vijfde tot en met zevende lid, 66 en 68 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens geldende verplichtingen of de premieplichtige de bekendmaking van de beschikking met betrekking tot het stellen van een aantekening als bedoeld in het eerste lid bemoeilijkt of onmogelijk maakt omdat is nagelaten te voldoen aan de krachtens de artikelen 65, eerste tot en met derde en vijfde tot en met zevende lid, 66 en 68 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens geldende verplichtingen.
Artikel 18a van de Wfv bepaalde dat het beroep niet gegrond kan zijn op het verweer dat de aanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Het beroep kan slechts dan gegrond zijn op het verweer dat de aanslag niet is ontvangen, als belanghebbende aannemelijk kan maken dat hij de aanslag nimmer ontvangen heeft en dat er geen omstandigheden zijn op grond waarvan het niet ontvangen van de aanslag hem kan worden toegerekend.
5.1.
De rechtbank heeft ter zitting allereerst vragen gesteld over de knelpuntenbrief die verweerder heeft gericht aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en waarin wordt opgemerkt dat “het afschaffen van AOW korting als gevolg van een belasting- en premieschuld op tafel ligt”. Dit zou immers ook gevolgen kunnen hebben voor de hoogte van het ouderdomspensioen van eiser. Verweerder heeft daarover ter zitting opgemerkt dat daar vooralsnog geen besluit over is genomen, dat het ernaar uitziet dat dat ook niet op korte termijn zal worden gedaan en dat het überhaupt de vraag is of wordt overgegaan tot het afschaffen van deze korting. Wat en of deze brief gevolgen heeft voor de hoogte van het ouderdomspensioen van eiser, is volgens verweerder dan ook (nog) niet bekend.
5.2.
De rechtbank heeft ambtshalve vastgesteld dat er onlangs een wetsvoorstel tot ‘Wijziging van de Algemene Ouderdomswet en de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met het afschaffen van de mogelijkheid om schuldig nalatig te verklaren bij het niet of niet geheel betalen van de premie voor de volksverzekeringen’ tot stand is gekomen. [1] Dat voorstel ligt ter consultatie voor.
5.3.
Omdat het wetsvoorstel pas aan het begin van het wetgevingstraject verkeert en niet duidelijk is of, en zo ja hoe en per wanneer, de wet- en regelgeving (zo sterk) ten gunste van de burger zal wijzigen dat vooruitlopend daarop de situatie van de rechtszoekende daarmee in overeenstemming moet worden gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding om nu al ‘in de geest’ van de voorgestelde wetgeving te beslissen.
Bestreden besluit I
6.1.
Bij de vaststelling of iemand de AOW-premies niet heeft betaald, mag verweerder afgaan op informatie van de Belastingdienst. Als uit die informatie blijkt dat de AOW-premies niet (volledig) zijn betaald, dan resteert er voor verweerder in principe niets anders dan iemand schuldig nalatig te verklaren, tenzij sprake is van persoonlijke omstandigheden op grond waarvan het niet betalen van de premies betrokkene niet toegerekend kan worden. Uit het primaire besluit I blijkt dat de Belastingdienst aan verweerder heeft meegedeeld dat over het jaar 1993 een aanslag inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen is opgelegd aan eiser en dat die in 1995 nog (steeds) niet door eiser is betaald. Uit de gegevens van verweerder is niet gebleken dat het niet betalen van de premie eiser niet te verwijten is. Dit heeft geleid tot het schuldig nalatig verklaren van eiser over 1993.
6.2.
Voor zover eiser betoogt dat hij niet nalatig is in het betalen van de verschuldigde belasting en premies AOW over 1993 stelt de rechtbank vast dat eiser geen gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij de aanslag over 1993 (alsnog) heeft voldaan dan wel dat hij gedurende die periode in loondienst heeft gewerkt waarbij de premies AOW zijn afgedragen. Ook zijn door eiser geen specifieke omstandigheden genoemd, als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Wfv, die in die periode speelden op grond waarvan het niet betalen van de premie hem niet toegerekend kan worden.
6.3.
Voor zover eiser betoogt dat de aanslag over 1993 onjuist is vastgesteld door de Belastingdienst kan dit niet leiden tot het oordeel dat verweerder eiser ten onrechte schuldig nalatig heeft verklaard. In artikel 18a van de Wfv is namelijk bepaald dat het beroep tegen het schuldig nalatig stellen niet gegrond kan zijn op het verweer dat de aanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Eiser moet zich daarvoor tot de Belastingdienst wenden.
6.4.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder eiser terecht over het jaar 1993 schuldig nalatig verklaard.
Bestreden besluit II
7. Ten aanzien van het betoog van eiser dat hij de besluiten van 8 november 2006 nooit heeft ontvangen, overweegt de rechtbank als volgt.
7.1.
In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Volgens vaste rechtspraak heeft het bestuursorgaan aan zijn bekendmakingsverplichting als bedoeld in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb voldaan als het besluit wordt verzonden naar het laatst bekende adres van betrokkene, ook al is dit niet meer het woonadres van betrokkene en heeft betrokkene nagelaten het bestuursorgaan van de adreswijziging op de hoogte te stellen. [2]
7.2.
Uit het overzicht uit de (toen bestaande databank) GBA en zoals door verweerder ook ter zitting is gesteld, blijkt dat eiser van 3 april 2002 tot en met 11 januari 2009 niet was ingeschreven. Door verzending van de besluiten van 8 november 2006, met de juiste tenaamstelling, aan het laatst bekende adres van eiser heeft verweerder deze besluiten dan ook op juiste wijze bekendgemaakt. Dat eiser de besluiten niet heeft ontvangen, komt voor zijn rekening en risico. Omstandigheden op grond waarvan het niet ontvangen van de besluiten van 8 november 2006 niet aan eiser kan worden toegerekend, zijn niet gesteld en ook niet gebleken. Dat eiser zegt niet te weten waarom hij niet was ingeschreven in de GBA maakt dat niet anders.
7.3.
Het voorgaande betekent dat deze besluiten in rechte vaststaan en door verweerder met recht aan het bestreden besluit II ten grondslag zijn gelegd.
8. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat verweerder terecht, wegens het schuldig nalatig zijn over de jaren 1993, 1999 en 2001, met toepassing van artikel 13, eerste lid, sub b, van de AOW, een korting van in totaal 4% heeft toegepast op het ouderdomspensioen van eiser.
9. De beroepen zijn ongegrond. Voor proceskostenveroordelingen bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, voorzitter,
mr. H.J. Klein-Egelink en mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyás, leden, in aanwezigheid van
mr. K.V. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Overheid.nl | Consultatie wetsvoorstel Wijziging van de Algemene Ouderdomswet en de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met het afschaffen van de mogelijkheid om schuldig nalatig te verklaren bij het niet of niet (internetconsultatie.nl)
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 3 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3369, en 8 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:51.