ECLI:NL:RBGEL:2022:3228

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
AWB20_1964,AWB20_4310,AWB21_1429
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van maatwerkvoorzieningen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning voor cliënten met autisme en psychische aandoeningen

De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft op 27 juni 2022 uitspraak gedaan in 34 Wmo-zaken van 16 eisers, die psychische aandoeningen hebben die behoren tot het autistisch spectrum. De eisers, begeleid door Autimaat B.V., hadden maatwerkvoorzieningen aangevraagd bij de gemeente Doetinchem, maar waren ontevreden met de toekenning van reguliere begeleiding in plaats van plus-begeleiding. De rechtbank oordeelde dat in twee zaken het beroep niet-ontvankelijk was, maar in de zaak van eiser 20/1964 was het beroep ontvankelijk omdat er tijdig om proceskosten was gevraagd. De rechtbank concludeerde dat de gemeente ten onrechte geen Wonen Beschut Ambulant had toegekend over de periode van 1 april 2018 tot en met 31 maart 2021, en dat er ook meer plus-uren toegekend hadden moeten worden. De rechtbank heeft de gemeente opgedragen om de proceskosten van bezwaar te vergoeden en heeft een schadevergoeding van € 2.206,- toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft de overige beroepsgronden van eiser niet besproken, omdat deze niet meer relevant waren na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 20/1964, 20/4310 en 21/1429

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. I.C. Dunhof-Lampe),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem, verweerder
(gemachtigden: mr. M.E. de Kuijper en mr. R.H. Vossebeld),
alsmede
De Staat der Nederlanden(de minister van Justitie en Veiligheid), derde-partij.

Procesverloop

20/1964
In het besluit van 8 augustus 2017 (primair besluit I) heeft verweerder aan eiser op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening verleend voor Wonen Beschut Ambulant, voor Begeleiding individueel - ontwikkelen plus voor 1 uur per week en voor Begeleiding individueel - ontwikkelen en coachen bij voor 2 uur per week over de periode van 1 juli 2017 tot en met 31 maart 2018 in de vorm van ondersteuning in natura (ZIN) door Autimaat B.V. Over de periode van 1 april 2018 tot en met 31 maart 2019 heeft verweerder aan eiser Begeleiding individueel - ontwikkelen en coachen bij voor 4 uur per week toegekend, in de vorm van ZIN door Autimaat B.V.
In het besluit van 6 februari 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij uitspraak van 12 april 2019, geregistreerd onder zaaknummer 18/1426, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 februari 2018 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. [1]
In het besluit van 9 april 2019 (primair besluit II) heeft verweerder aan eiser op grond van de Wmo 2015 een maatwerkvoorziening verleend voor Begeleiding individueel - ontwikkelen voor 4 uur per week over de periode van 1 april 2019 tot en met 31 maart 2021 in de vorm van ZIN.
In het besluit van 27 februari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primair besluit I en het primair besluit II ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer ARN 20/1964.
20/4310
In het besluit van 7 juni 2018 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser op grond van de Wmo 2015 voor de maatwerkvoorziening Wonen beschut ambulant afgewezen. De bestaande indicatie van 4 uur per week ‘Begeleiding individueel ontwikkelen en coachen bij’ blijft bestaan.
In het besluit van 6 november 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 18 maart 2020, geregistreerd onder zaaknummer 18/6716, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. [2]
In het besluit van 2 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer ARN 20/4310.
21/1429
In het besluit van 26 januari 2021 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser op grond van de Wmo 2015 een maatwerkvoorziening verleend voor Begeleiding individueel - ontwikkelen voor 4 uur per week over de periode van 1 april 2021 tot en met 30 juni 2021 in de vorm van ZIN.
Eiser heeft tegen het primair besluit bezwaar gemaakt. Hierbij is verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep zoals bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft met dit verzoek ingestemd en heeft het bezwaarschrift doorgezonden naar de rechtbank om als beroepschrift verder te behandelen. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer ARN 21/1429.
Ten aanzien van alle zaken
De rechtbank heeft de zaak besproken op de comparitie van 28 april 2021, samen met andere beroepen. [3] Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en mr. C. Ebbers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.E. de Kuijper, mr. R.H. Vossebeld en Wmo-consulent C.W. Lammers.
Het onderzoek op de zitting is geschorst zodat verweerder een deskundigenrapport kon laten uitbrengen.
Het deskundigenrapport, opgemaakt door N. van der Meer, orthopedagoog-generalist en gezondheidszorgpsycholoog, is door de rechtbank ontvangen op 27 oktober 2021.
Partijen hebben nadere reacties ingebracht en gekeken naar de mogelijkheid van een schikking. Verweerder heeft bij, door de rechtbank ontvangen, brief van 22 december 2021 laten weten besloten te hebben om niet te schikken.
Op 19 januari 2022 heeft de rechtbank partijen nadere vragen gesteld. Hierna zijn door partijen en door deskundige Van der Meer reacties ingebracht.
Eiser heeft in de zaak 21/1429 primair een verzoek om schadevergoeding ingediend van € 5.000,-. In de zaken 20/1964 en 20/4310 is een verzoek gedaan om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De Staat der Nederlanden heeft afgezien van het voeren van verweer (Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014, nr. 436935, Stcrt. 20210).
De rechtbank heeft de beroepen verder behandeld op de zitting van 11 en 13 mei 2022, samen met andere beroepen. [4] Op de zitting van 11 mei 2022 is eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en mr. C. Ebbers. Tevens is verschenen F. de Bruin, directeur van Autimaat B.V. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens is verschenen L. Wensing, beleidsmedewerker van verweerder.
Op de zitting van 13 mei 2022 is eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en mr. C. Ebbers. Tevens is verschenen F. de Bruin, directeur van Autimaat B.V. en R. Dieks, begeleider van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens is verschenen M. Droppert, Wmo-consulent Beschermd Wonen bij verweerder en R.P.J. Hengeveld.

Overwegingen

Feiten
1.1.
Eiser heeft een Autisme Spectrum Stoornis (ASS) en een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken.
1.2.
In verband met geweldsdelicten is eiser in september 2011 geplaatst in een inrichting voor jeugdigen. In het kader van zijn resocialisering woont eiser vanaf juli 2015 in een beschermde woonvorm van Autimaat. Door Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) is aan eiser over de periode van 31 maart 2014 tot en met 30 maart 2016 een indicatie afgegeven ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor beschermd wonen met intensieve begeleiding, klasse 7 (9,5 tot 12 uur per week) in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Met dit pgb betaalt eiser de begeleiding die hij ontvangt van Autimaat. Over de periode van 1 mei 2016 tot en met 30 april 2017 is aan eiser op grond van de Wmo 2015 een indicatie toegekend voor Beschermd Wonen 3C, intensieve begeleiding, exclusief dagbesteding in de vorm van een pgb. Deze indicatie is verlengd tot en met 30 juni 2017.
1.3.
In het kader van een herindicatie heeft eiser begeleidingsplannen aan verweerder doen toekomen en heeft op 7 juni 2017 een gesprek plaatsgevonden tussen eiser, twee begeleiders van Autimaat en de consulent van verweerder. Op het gespreksverslag is namens eiser door Autimaat een reactie gegeven waarbij onder meer is aangegeven dat er structurele overleggen plaatsvinden met Tactus reclassering. Hierna heeft verweerder het primaire en bestreden besluit I genomen zoals vermeld onder het procesverloop bij zaaknummer 20/1964.
1.4.
Naar aanleiding van de aanvraag van eiser voor verlenging van de ondersteuning heeft eiser in januari 2019 een gesprek gehad met de buurtcoach. Op grond van dat gesprek en het onderzoek daarna is het primaire besluit II genomen zoals vermeld onder het procesverloop bij zaaknummer 20/1964.
1.5.
De indicatie van eiser voor Wonen beschut ambulant liep af op 31 maart 2018.
Op 26 januari 2018 heeft eiser zich gemeld bij het Zorgplein met het verzoek om zijn indicatie te verlengen. Eiser heeft een begeleidingsplan aan verweerder doen toekomen en er heeft op 18 april 2018 een gesprek plaatsgevonden tussen eiser, een begeleider van Autimaat en de consulent van verweerder. Hiervan is een gespreksverslag gemaakt. Vervolgens is namens eiser door Autimaat een reactie gegeven waarbij onder meer is aangegeven dat de melding wordt doorgezet als een aanvraag omdat eiser het meest gebaat is bij beschermd wonen. Hierna is de besluitvorming gevolgd zoals vermeld onder het procesverloop bij zaaknummer 20/4310.
1.6.
In verband met het aflopen van de indicatie heeft eiser zich bij verweerder gemeld. Daarbij is ook het begeleidings-/behandelplan van eiser van januari 2021 en het TB verslag van 14 januari 2021 aan verweerder overgelegd. Bij het primair besluit vermeld onder het procesverloop bij zaaknummer 21/1429 heeft verweerder de op dat moment lopende indicatie tijdelijk administratief verlengd, omdat het niet lukte om vóór het aflopen van de op dat moment lopende indicatie een nieuw besluit te nemen.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft bij de bestreden besluiten de toegekende maatwerkvoorzieningen gehandhaafd. Verweerder heeft dat, naast artikelen van de Wmo 2015, gebaseerd op de artikelen 8 en 11 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem 2020 (Verordening 2020) en de artikelen 2 en 5 van de Beleidsregels Beschermd Wonen gemeente Doetinchem 2020 (Beleidsregels Beschermd Wonen 2020). Verweerder heeft de toegekende maatwerkvoorzieningen passend geacht voor eiser.
Ontvankelijkheid van de beroepen
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat het vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is dat er eerst sprake is van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken periode, tenzij aannemelijk is dat schade is geleden dan wel een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Als gesteld wordt dat schade is geleden kan geoordeeld worden dat procesbelang aanwezig is als de stelling dat schade is geleden niet op voorhand onaannemelijk is. [5] Het procesbelang kan ook gedurende de beroepsprocedure komen te vervallen. [6]
Een procesbelang bestaat tevens als er in bezwaar gevraagd is om een vergoeding van de proceskosten. [7]
4.2.
In de zaak 20/4310 is er niet in bezwaar tijdig gevraagd om een vergoeding van proceskosten. In de zaak 21/1429 is wel in het bezwaarschrift gevraagd om een vergoeding van de proceskosten, maar heeft verweerder ingestemd met het verzoek van eiser om in te stemmen met rechtstreeks beroep en het bezwaarschrift door te zenden aan de rechtbank. Dat betekent dat het bezwaarschrift wordt behandeld als een beroepschrift en dat er geen sprake is van proceskosten in bezwaar. Voor alle zaken geldt ook dat de indicatieperiodes reeds verstreken zijn. Zorg in natura kan niet met terugwerkende kracht worden verleend. Evenmin kan een inhoudelijk oordeel over de bestreden besluiten van belang zijn voor een toekomstige periode. Na de indicatieperiode in de zaak 21/1429 is nog een indicatie gevolgd die duurt tot en met 30 juni 2022, maar tegen dat besluit is geen bezwaar gemaakt omdat er Wonen Beschut Ambulant en plus-begeleiding is toegekend. Als eiser na die indicatieperiode een nieuwe melding doet, zal verweerder een nieuwe beoordeling moeten verrichten op basis van de dan aan de orde zijnde situatie en met inachtneming van de op dat moment geldende regelgeving.
4.3.
Eiser voert in de zaak 21/1429 aan dat de rechtbank het beroep niet niet-ontvankelijk mag verklaren, omdat dit in strijd is met artikel 6 van het EVRM. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak Ronald Vermeulen/België van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) van 17 juli 2018. [8] Daaruit volgt volgens eiser dat het beroep niet niet-ontvankelijk mag worden verklaard, enkel vanwege het gedurende de procedure vervallen van het procesbelang als gevolg van tijdsverloop. Eiser voert verder aan, met, naast het beroep op de hiervoor genoemde uitspraak, een beroep op de uitspraak van het EHRM in de zaak Frezadou/Griekenland van 8 november 2018 [9] en de noot van D.J.G. Sanderink, [10] dat het niet voldoende is dat de rechtbank het beroep niet niet-ontvankelijk verklaart, maar ook dat gewaarborgd moet worden dat eiser de uitspraak kan verkrijgen op een moment waarop deze nog nuttige werking kan hebben. Nu in deze zaak het beroep van eiser niet met de meeste spoed is behandeld en de rechtbank niet voor afloop van de periode waarop het indicatiebesluit betrekking heeft, een einduitspraak heeft gedaan, is ook op die grond sprake van een schending van het door artikel 6 van het EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter. De uitspraak van de rechtbank kan nu namelijk niet meer bewerkstelligen dat eiser in de periode waar het om gaat ondersteuning verkrijgt overeenkomstig een andere, betere indicatie, namelijk Wonen beschut ambulant en Begeleiding individueel – ontwikkelen plus. Eiser verzoekt daarom in deze zaak, net als in de zaak van Ronald Vermeulen/België is toegekend, om een schadevergoeding van € 5.000,-.
4.4.1.
De rechtbank overweegt dat namens eiser in de gronden van beroep, tijdens de comparitiezitting en op de zitting van 13 mei 2022 is toegelicht dat hij in de praktijk van Autimaat de 24-uurs bereikbaarheid die valt onder Wonen Beschut Ambulant en de ondersteuning in de vorm van Begeleiding individueel – ontwikkelen plus heeft ontvangen en dat dat niet bij hem in rekening is gebracht noch gaat worden. In die zin is er dus in de zaken 20/4310 en 21/1429 geen schade geleden door eiser en is er op die grond geen procesbelang. Dit betekent in de zaak 21/1429 ook dat het procesbelang van eiser niet (enkel) door tijdsverloop verloren is gegaan, maar (ook) omdat hij heeft gekregen wat hij met zijn beroep wil bereiken, namelijk toekenning van Wonen Beschut Ambulant en de plus-begeleiding. Dit is daarom een andere situatie als de situatie in de zaak Ronald Vermeulen/België en in de zaak Frezadou/Griekenland. In de zaak Ronald Vermeulen/België had Vermeulen verzocht om vernietiging van het besluit waarbij was bepaald dat hij gezakt was voor zijn toelatingsexamen voor het Belgische ambtenarenapparaat. De Belgische Raad van State had het beroep van Vermeulen niet-ontvankelijk verklaard wegens het verloren gaan van zijn procesbelang omdat de resultaten van de overige kandidaten definitief waren geworden (en de geldigheidsduur van de reservelijst was verstreken). Bovendien woog het EHRM in deze zaak mee dat de Belgische Raad van State zich op geen enkel moment had afgevraagd wat de oorzaak van het verlies van procesbelang van Vermeulen was en welke invloed de duur van de procedure in dit opzicht gehad kon hebben. Dat heeft de rechtbank in de onderhavige zaak 21/1429 wel gedaan. In de zaak Frezadou/Griekenland was Frezadou benoemd tot onderwijscoördinator tot het moment waarop de volgende selectieprocedure met succes was afgerond. Voor de volgende sollicitatieoproep had Frezadou een aanvraag ingediend, maar in de besluiten tot benoeming van de geselecteerde kandidaten was Frezadou niet opgenomen. Het betrof een benoeming voor een periode van twee jaar. Frezadou heeft hierop een verzoek tot nietigverklaring van de besluiten ingediend bij de administratieve rechtbank van Athene. Frezadou heeft herhaaldelijk verzocht om bespoediging van de zitting, maar vanwege herhaaldelijk uitstel van de zitting (te wijten aan het bestuursorgaan en niet aan Frezadou) was inmiddels de periode waarbinnen hij feitelijk nog had kunnen worden benoemd, verstreken. Het Administratief Hof van Beroep van Athene heeft toen geoordeeld dat er geen uitspraak gedaan hoefde te worden, omdat de benoemingsbesluiten niet langer van kracht waren. In die zaak woog het EHRM mee dat het verzoek tot nietigverklaring zelfs op de zitting niet ten gronde was onderzocht. De reden daarvoor was dat in de wet was bepaald dat in het geval er geen belang meer was bij een oordeel van de rechtbank dit ook niet gegeven hoefde te worden. Ook daar is in de onderhavige zaak geen sprake van.
4.4.2.
De rechtbank volgt eiser niet in het betoog dat de redelijke termijn van twee jaar in de zaak 21/1429 zou moeten worden verkort, gelet op de zwaarwegende belangen van eiser die op het spel staan. Weliswaar maakt een korte indicatieperiode een uitspraak binnen afloop van die periode lastig, maar dat vormt naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheid om de redelijke termijn van twee jaren te verkorten.
4.4.3.
Het beroep op de door eiser genoemde arresten slaagt dan ook niet en het verzoek om schadevergoeding van € 5.000,- in de zaak 21/1429 zal worden afgewezen.
4.5.
Gelet op het voorgaande heeft eiser in de zaken 20/4310 en 21/1429 geen procesbelang bij een beoordeling van de bestreden besluiten. Het beroep in deze zaken is dan ook niet-ontvankelijk. In de zaak 20/1964 heeft de (toenmalige) gemachtigde van eiser in het bezwaar tegen primair besluit II wel tijdig gevraagd om een vergoeding van de proceskosten. De rechtbank beoordeelt daarom alleen het beroep in de zaak 20/1964, omdat in die zaak een procesbelang gelegen is in de gevraagde proceskosten van bezwaar. Het beroep in deze zaak is ontvankelijk.
Beroepsgronden eiser in de zaak 20/1964
5. Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit II op een onjuiste wettelijke grondslag berust, omdat ten onrechte de Verordening 2020 aan dit besluit ten grondslag is gelegd. Op de zitting van 11 mei 2022 heeft eiser deze beroepsgrond ingetrokken. Verder heeft eiser beroepsgronden aangevoerd over de schending van de hoorplicht, het buiten toepassing laten van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente [woonplaats] 2020 (Beleidsregels Wmo 2020), het niet volgen van het door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) uiteengezette stappenplan en over het niet passend zijn van de toegekende maatwerkvoorzieningen, omdat verweerder Wonen beschut ambulant en Begeleiding individueel - ontwikkelen plus voor meer uren had moeten toekennen. Dit laatste is waar het in deze zaak in de kern om gaat. Partijen hebben de rechtbank verzocht om zelf in de zaak te voorzien en niet weer verweerder op te dragen een nieuw besluit te nemen. Gelet op het voorgaande, het belang van eiser en de duur van de procedure zal de rechtbank de laatstgenoemde beroepsgrond als eerste beoordelen.
Had verweerder Wonen Beschut Ambulant moeten toekennen over de periode van 1 april 2018 tot en met 31 maart 2021?
6.1.
Eiser voert aan dat verweerder over de periode van 1 april 2018 tot en met 31 maart 2021 Wonen Beschut Ambulant had moeten toekennen. Eiser kwam daarvoor in aanmerking. Eiser heeft daarbij verwezen naar de artikelen 2.1.3, tweede lid, sub a van de Wmo 2015, artikel 14 van de Verordening 2019 (dat gelijk is aan artikel 11 van de Verordening 2020) en artikelen 2.1 en 2.3.3 van de Beleidsregels Beschermd Wonen gemeente [woonplaats] 2019 (Beleidsregels BW 2019). Door het impulsieve karakter van eiser, zijn autisme en persoonlijkheidsstoornis blijft hij situaties tegenkomen waarin hij niet weet hoe te handelen. Door een beperkt netwerk om hem heen, blijft het noodzakelijk dat hij kan terugvallen op begeleiding, ook buiten huisbezoeken om. Als dit niet kan, zijn de gevolgen niet te overzien, omdat eiser dan onhandige keuzes maakt die hem in de problemen kunnen brengen. De begeleiding van Autimaat blijft monitoren op mogelijk alcohol- en drugsgebruik. Bij eiser is sprake van een persoonlijkheidsstoornis (cluster B) met antisociale trekken. Eiser heeft problemen op meerdere levensgebieden. Door intensieve begeleiding is dit enigszins gestabiliseerd maar de consequente inzet van begeleiding blijft noodzakelijk om hem stabiel te houden. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser een rapport ingebracht van psychiater G.J. van Gelderen en GZ-psycholoog R. Rahael van Autimaat van 3 juni 2020 en van R. Dieks, autismedeskundige bij Autimaat, tevens persoonlijk begeleider van eiser van 17 juni 2020. Eiser heeft tevens gewezen op het deskundigenrapport van Van der Meer en de toelichting van de begeleider van eiser op de zitting van 13 mei 2022.
6.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de maatwerkvoorziening Wonen Beschut Ambulant vanaf 1 april 2018 niet langer toegekend hoefde te worden. Tijdens het gesprek op 7 juni 2017 is namelijk ter sprake gekomen dat het doel is dat eiser aan het eind van het jaar zelfstandig gaat (samen)wonen. Een indicatieduur van negen maanden acht verweerder passend om zo eiser voldoende ruimte te geven om zich goed voor te bereiden op zelfstandig (samen)wonen met begeleiding.
6.3.
De rechtbank laat in het midden welke Beleidsregels (van welk jaar) van toepassing zijn. Verweerder heeft namelijk aangegeven dat ondanks het wijzigen van de tekst in de verschillende jaren inhoudelijk geen wijziging is beoogd. Volgens die Beleidsregels moet er in ieder geval sprake zijn van complexe psychische en/of psychosociale problematiek op meerdere levensterreinen. Dat hier bij eiser sprake van is, is niet in geschil. Ook heeft verweerder toegelicht dat het Afwegingskader wonen beschut ambulant en plus product (Afwegingskader) een vaste gedragslijn betreft die al jaren wordt toegepast om te beoordelen of Wonen Beschut Ambulant moet worden toegekend. [11] De rechtbank zal dan ook, aan de hand van dit Afwegingskader, beoordelen of verweerder ten onrechte vanaf 1 april 2018 niet langer Wonen Beschut Ambulant heeft toegekend.
6.4.
Hierbij is van belang dat de rechtbank op de comparitie heeft geoordeeld dat verweerder, gelet op de problematiek van eiser, een externe deskundige had moeten inschakelen om te kunnen beoordelen of een Plus-product toegekend had moeten worden. Verweerder heeft dit, in overleg met de gemachtigde van eiser en de rechtbank, gedaan waarna Van der Meer een deskundigenrapport heeft uitgebracht. Van der Meer heeft in dat rapport ook aangegeven dat de begeleidingsmomenten en het feit dat begeleiding altijd bereikbaar is, gemaakt heeft dat er minder escalaties zijn geweest de laatste jaren. Over de omvang en frequentie van de ondersteuning heeft Van der Meer onder vraag 3a. aangegeven dat er vanaf het begin veel begeleiding is ingezet, dit ook hard nodig is en nog steeds de zorg zeer intensief is. Een paar keer per week gaat het om geplande zorg, maar veel vaker is de zorg ongepland. De deskundige schat in dat een hogere intensiteit ook in het verleden altijd noodzakelijk is geweest. Eiser zelf heeft ook aangegeven dat hij nog altijd dagelijks wordt ondersteund door zijn begeleiders. In de nadere reactie van Van der Meer bij e-mail van 27 januari 2022 heeft zij nog aangegeven dat de begeleiding zoals die ook in de bezwaarschriften is aangegeven, ook zo is uitgewerkt zoals die op die momenten passend was. Begeleiders moeten ook buiten de reguliere uren telefonisch bereikbaar zijn en direct kunnen schakelen.
6.5.
Ook na het rapport van Van der Meer heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd. Verweerder heeft kritiek geuit op de door Van der Meer gegeven antwoorden. Van der Meer heeft volgens verweerder geen concreet antwoord kunnen geven op vraag 3a. over wat de omvang en frequentie van de ondersteuning moet zijn. Weliswaar is dit nog toegelicht in de e-mail van 27 januari 2022, maar dit is, aldus verweerder, een algemeen antwoord en niet onderbouwd op individueel niveau. Op de zitting van 13 mei 2022 heeft verweerder nog gewezen op het onderzoek van verweerder in de zaak 20/4310 waaruit was gebleken dat er geen 24-uurs bereikbaarheid nodig was ter waarborging van de veiligheid van eiser. Eiser heeft toen alleen maar aangegeven dat hij het wel geruststellend vindt om af en toe een appje te kunnen sturen of te kunnen bellen met begeleiders.
6.6.
De rechtbank stelt voorop dat, als verweerder een deskundige inschakelt, hij zich er van moet vergewissen of het door de deskundige opgestelde rapport zorgvuldig tot stand is gekomen en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Nu verweerder daar vraagtekens bij zet, had het op zijn weg gelegen om de deskundige nader te bevragen of een andere deskundige in te schakelen. Dat heeft verweerder, na de nadere reactie van Van der Meer in het e-mailbericht van 27 januari 2022, niet gedaan. Daarom dient dan ook uit te worden gegaan van de juistheid van het rapport van Van der Meer en haar nadere reactie.
6.7.
Op de zitting van 13 mei 2022 heeft de begeleider van eiser toegelicht dat eiser in de gehele hier aan de orde zijnde periode de 24-uurs bereikbaarheid nodig heeft gehad en heeft gekregen in verband met zijn psychische problematiek waardoor ook zijn veiligheid en die van zijn omgeving in het geding kwam. Verder acht de rechtbank van belang dat eiser in zijn bezwaar tegen het primair besluit II ook heeft betoogd dat Wonen Beschut Ambulant nodig was en daarbij gewezen op de situatieschets van oktober 2018 waarin staat aangegeven dat en waarom 24-uurs bereikbaarheid noodzakelijk is. Verweerder is hier in het bestreden besluit echter niet op ingegaan maar heeft, zonder eiser te horen, de motivering overgenomen uit het primaire besluit I. Gelet op het voorgaande, het rapport van Van der Meer en de toelichting van de begeleider van eiser op de zitting, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aan eiser ten onrechte in de periode van 1 april 2018 tot en met 31 maart 2021 geen Wonen Beschut Ambulant toegekend. Eiser voldoet aan de voorwaarden van het Afwegingskader. Deze beroepsgrond slaagt.
Had verweerder over de periode van 1 juli 2017 tot en met 31 maart 2018 6 begeleidingsuren moeten toekennen?
7. Eiser heeft in de conclusie van zijn beroepsgronden aangegeven dat er over de periode van 1 juli 2017 tot en met 31 maart 2018 6 uren Begeleiding individueel – ontwikkelen plus hadden moeten worden toegekend. In deze periode zijn er door verweerder 3 begeleidingsuren toegekend, waaronder 1 uur plus. Dat er 3 uren meer nodig waren is door eiser echter niet onderbouwd. In het bezwaar tegen primair besluit I staat ook genoemd dat het aantal toegekende uren voldoende zijn om eiser te begeleiden en in het pro forma beroep wordt over deze periode ook verzocht om 3 plus-uren. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Had verweerder plus-uren moeten toekennen?
8.1.
Eiser voert aan dat de door verweerder toegekende maatwerkvoorzieningen geen passende bijdrage zijn als bedoeld in artikel 2.3.5., derde lid, van de Wmo 2015.
In plaats van alle individuele begeleidingsuren had er Begeleiding individueel – ontwikkelen plus moeten worden toegekend, ook volgens de omschrijving van de plusvariant in het Inkoopdocument waar de Beleidsregels Wmo 2020 naar verwijzen en volgens het Afwegingskader wonen beschut ambulant en plus product (Afwegingskader). [12] Eiser voldoet daaraan. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser gewezen op dezelfde rapporten en toelichting als genoemd onder 6.1. Eiser heeft ASS (PDD NOS ASS) en heeft in het verleden een cannabis- en alcoholverslaving gehad. Hij heeft eerder indicaties gehad voor beschermd wonen met intensieve begeleiding. Er is sprake van forse psychiatrie en daardoor ondervindt hij op verschillende levensdomeinen beperkingen, zoals het niet kunnen behouden van werk, krijgen van schulden, alcohol- en drugsverslaving, agressieregulatie-problemen en het niet kunnen onderhouden van relaties met familie/vrienden. Eiser heeft ondersteuning nodig gericht op impulsbeheersing, op de levensgebieden daginvulling, lichamelijk welbevinden, verslaving, financiën en regievoering en op het zelfstandig grip krijgen op wat het (maatschappelijk) leven van hem vraagt. Door intensieve begeleiding zijn deze punten enigszins gestabiliseerd, maar consequente inzet van deze begeleiding blijft nodig om eiser stabiel te houden.
8.2.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat één plus-uur over de periode van 1 juli 2017 tot en met 31 maart 2018 passend is, omdat er extra inspanning nodig is op het gebied van communicatie. Hiermee kan het gesprek met de reclassering begeleid worden en, als dat nodig is, contact met een andere specialist (psychiater/behandelaar). In de periode daarna was er geen sprake meer van contact met de reclassering. Voor de overige uren volstaan de reguliere begeleidingsuren. Er is ook voorafgaand aan het bezwaar nooit aangegeven dat er meer plus-uren zouden moeten worden toegekend. Er is juist tijdens het keukentafelgesprek gezamenlijk vastgesteld welke begeleiding eiser het beste kon helpen. Volgens verweerder wordt aan de hand van het Afwegingskader per leefgebied bekeken of plus-begeleiding aan de orde is en kan zich daarom de situatie voordoen dat er in een bepaalde periode bij één cliënt zowel plus-begeleiding als reguliere begeleiding wordt toegekend. De heftige situatie met allerlei incidenten zoals die door de begeleider van eiser op de zitting van 13 mei 2022 zijn beschreven, zien, ook volgens de gespreksverslagen, niet allemaal op de periode waar het hier over gaat.
8.2.2.
Ook na het rapport van Van der Meer heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd. Verweerder heeft kritiek geuit op de door Van der Meer gegeven antwoorden. Volgens verweerder heeft Van der Meer naar de criteria die in het Afwegingskader zijn opgenomen over toekenning van de plusvariant toegeschreven met wat zij schrijft over de aanwezigheid van een hardnekkig patroon, niet te voorspellen gedrag, de afstemming met derden en de noodzaak voor specialistische begeleiding. Afstemming met het Uwv in verband met de Wajong-uitkering is onzin. Ook heeft Van der Meer geen concreet antwoord kunnen geven op vraag 3a. over wat de omvang en frequentie van de ondersteuning moet zijn. Weliswaar is dit nog toegelicht in de e-mail van 27 januari 2022, maar dit is een algemeen antwoord en niet onderbouwd op individueel niveau.
8.3.
De rechtbank laat in het midden welke Beleidsregels (van welk jaar) van toepassing zijn. Verweerder heeft namelijk aangegeven dat ondanks het wijzigen van de tekst in de verschillende jaren inhoudelijk geen wijziging is beoogd. Ook heeft verweerder toegelicht dat het Afwegingskader een vaste gedragslijn betreft die al jaren wordt toegepast om te beoordelen of een Plus-product moet worden toegekend. De rechtbank zal dan ook, aan de hand van dit Afwegingskader, beoordelen of verweerder ten onrechte niet meer plus-uren heeft toegekend.
8.4.
Hierbij is van belang dat de rechtbank op de comparitiezitting heeft geoordeeld dat verweerder, gelet op de problematiek van eiser, een externe deskundige had moeten inschakelen om te kunnen beoordelen of een Plus-product toegekend had moeten worden. Verweerder heeft dit, in overleg met de gemachtigde van eiser en de rechtbank, gedaan waarna Van der Meer een deskundigenrapport heeft uitgebracht. Van der Meer heeft geconcludeerd dat bij eiser, ook in de periode van de onderhavige indicatie, sprake is van forse psychiatrie, van onvoorspelbaar gedrag, van zorg mijden, van co morbiditeit, en een hardnekkig patroon waarmee zijn veiligheid op momenten in het geding komt. Ook kan eiser zowel verbaal als fysiek agressie laten zien. Er is ook sprake van gedragsproblemen; door goede begeleiding wel veel minder dan voorheen. Het gedrag heeft volgens Van der Meer invloed op het tot actie kunnen komen, het echt voor zichzelf kunnen zorgen, sociale contacten aangaan en onderhouden, op het omgaan met financiën en met administratie en op het invullen van de dag en het toekomstperspectief. Het gedrag belemmert de zelfredzaamheid en participatie ernstig. Eiser wil zijn situatie wel aanpakken maar kan dat vaak niet. Op de vraag of er een noodzaak voor de begeleiding is om samenwerking te zoeken met derden om expertise in te roepen over de problematiek van eiser om hem zo goed te kunnen begeleiden, heeft Van der Meer aangegeven dat de psychiater van Autimaat betrokken is in verband met medicatie en vermoedens van AD(H)D. Bij de bezoeken aan de psychiater gaan begeleiding en vader mee om te kunnen ‘ondertitelen’ en achteraf te kunnen terughalen wat besproken is. Verder heeft eiser een Wajong-uitkering waardoor afstemming met het Uwv noodzakelijk is.
Verder heeft Van der Meer aangegeven dat de begeleiding van eiser extreem complex is en vraagt om plus-begeleiding. Begeleiders moeten direct kunnen schakelen en met eiser meebewegen als dat nodig is.
Specifiek over de periode van 1 juli 2017 tot en met 31 maart 2018 heeft Van der Meer aangegeven dat eiser een relatie heeft, dat voor enige stabiliteit zorgt. Verder is hij op zoek naar werk; werk vasthouden is moeilijk, omdat hij een verstoord dag- en nachtritme heeft, maar hij heeft wel genoeg motivatie om iedere keer een nieuwe baan te zoeken. Over de periode van 1 april 2018 tot en met 31 maart 2019 heeft Van der Meer aangegeven dat in 2019 de relatie met eisers vriendin is uitgegaan en eiser tijdelijk meer drank en drugs gebruikt. Door veelvuldig contact met de begeleiding stopt hij weer. Over de periode van 1 april 2019 tot en met 31 maart 2021 heeft Van der Meer aangegeven dat eiser meerdere onhandige keuzes maakt, vrienden opzoekt uit zijn detentietijd en oude schulden inlost. Hierdoor komt hij toch weer met enige regelmaat in aanraking met justitie. Begeleiding gaat mee naar gesprekken met het Uwv om te zoeken naar een geschikte baan en onderhoudt contact met de oude reclasseringswerker van eiser.
8.5.
Onder verwijzing naar hetgeen onder 6.6 is vermeld overweegt de rechtbank dat moet worden uitgegaan van de juistheid van het rapport van Van der Meer en haar nadere reactie. Aan de hand daarvan zal de rechtbank beoordelen of verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat niet aan de voorwaarden voor toekenning van de plus-variant zoals vermeld in het Afwegingskader wordt voldaan.
8.6.
Verweerder heeft niet betwist dat voldaan wordt aan één van de voorwaarden genoemd onder 1. van het Afwegingskader, namelijk forse psychiatrie. Over de omvang en frequentie van de ondersteuning heeft de rechtbank al een oordeel gegeven.
Verder heeft verweerder over de periode van 1 juli 2017 tot en met 31 maart 2018 al een plus-uur toegekend, omdat aan de voorwaarde genoemd onder 4. van het Afwegingskader (er moet een noodzaak zijn voor de begeleiding om samenwerking te zoeken met ketenpartners en expertise in te kunnen roepen over problematiek van eiser) werd voldaan. Het standpunt van verweerder dat de situatie zich voor kan doen dat in een bepaalde periode bij een cliënt zowel reguliere begeleiding als plus-begeleiding kan worden toegekend, volgt de rechtbank niet. Volgens verweerder wordt per leefgebied bekeken of plus-begeleiding aan de orde is, maar zo staat het niet in het Afwegingskader opgenomen. Daaruit volgt juist het tegenovergestelde, omdat daarin ook de voorwaarde is opgenomen dat het gedrag invloed moet hebben op (bijna) alle leefgebieden. Dat betekent dat verweerder in de periode van 1 juli 2017 tot en met 31 maart 2018 voor alle 3 uren Begeleiding individueel – ontwikkelen plus had moeten toekennen.
Over de periode van 1 april 2018 tot en met 31 maart 2021 heeft Van der Meer, ten aanzien van de voorwaarde genoemd onder 4. van het Afwegingskader, genoemd dat er een psychiater van Autimaat is betrokken en eiser een Wajong-uitkering heeft waarvoor afstemming met het Uwv nodig is. Ook is nog, ten aanzien van de laatste periode, genoemd dat begeleiding contact onderhoudt met eisers oude reclasseringsmedewerker. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank echter nog niet dat het contact met deze ketenpartners noodzakelijk is om expertise in te roepen over de problematiek van eiser om hem goed te kunnen begeleiden. Ditzelfde geldt voor de contacten met Laborijn, Iriszorg, politie, de wijkagent en de veiligheidskamer die door de begeleider van eiser op zitting zijn genoemd. Daarbij is van belang dat het Afwegingskader aangeeft dat de contacten van de begeleiding met derden gericht op het meegaan naar afspraken en het leren toepassen van het geleerde in de praktijk, niet onder plus-begeleiding vallen.
8.7.
Verweerder heeft echter op de comparitie en op de zitting van 13 mei ook een verhuizing als voorbeeld genoemd op grond waarvan tijdelijk plus-begeleiding kan worden toegekend en aangegeven dat dit ook in voorkomende gevallen is gebeurd. Verder heeft verweerder in een andere zaak plus-begeleiding toegekend, omdat er (onder meer) in verband met de contacten met Laborijn en vrijwilligerswerk extra inspanning op het gebied van communicatie door de begeleiding nodig was. [13] In weer een andere zaak heeft verweerder op grond van onder meer een door verweerder ingewonnen advies van een psycholoog die had overwogen dat specialistische kennis en begeleiding noodzakelijk was en extra investering in motivering en communicatie gelet op de complexe psychische problematiek van die cliënt, plus-begeleiding toegekend. [14] De rechtbank ziet niet in hoe de hier genoemde voorbeelden vallen onder de in het Afwegingskader genoemde voorwaarde dat er noodzaak is voor de begeleiding om samenwerking te zoeken met ketenpartners en expertise in te kunnen roepen over problematiek van de cliënt om die zo goed te kunnen begeleiden. Klaarblijkelijk kent verweerder dus ook, buiten het Afwegingskader om, ten gunste van een cliënt plus-begeleiding toe als er extra inspanning op het gebied van communicatie door de begeleiding nodig is. Dat wordt ondersteund door de toelichting van (de consulent van) verweerder op de zitting van 12 en 13 mei 2022 dat het bij ketenpartners gaat om externe instanties, waaronder de politie. Ook van de politie kan immers niet gezegd worden dat het contact dat de begeleiding daarmee heeft, is gegeven vanuit een noodzaak om expertise in te roepen over de problematiek van de cliënt om de cliënt goed te kunnen begeleiden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Van der Meer in haar rapport, en ook de begeleider van eiser op de zitting van 13 mei 2022, voldoende toegelicht dat die extra inspanning op het gebied van communicatie in het geval van eiser ook nodig is, gelet op zijn problematiek, de invloed die die problematiek heeft op (vrijwel) alle essentiële levensgebieden en de ernstige mate waarin die problematiek de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van eiser belemmert en dat juist dit maakt dat specialistische begeleiding in de vorm van een plus-product ook in de periode van 1 april 2018 tot en met 31 maart 2021 nodig was. Verweerder heeft er nog op gewezen dat tijdens het keukentafelgesprek vrijwel altijd overeenstemming was over de vorm van reguliere begeleiding en niet is aangegeven dat plus-begeleiding nodig was. De rechtbank overweegt dat, zelfs als dit het geval is, dit er niet aan in de weg staat dat in bezwaar argumenten kunnen worden aangevoerd ten gunste van toekenning van de plus-variant en dat deze gelet op de verplichting tot algehele heroverweging van het primaire besluit moeten worden meegewogen.
8.8.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder (ten gunste van eiser) plus-uren had moeten toekennen. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie in de zaak 20/1964
9.1.
Gelet op het voorgaande had verweerder het bezwaar gegrond moeten verklaren, de primaire besluiten (deels) moeten herroepen en het verzoek om vergoeding van de proceskosten van bezwaar moeten toewijzen. Omdat het procesbelang van eiser alleen gelegen is in de gevraagde proceskosten van bezwaar, zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen voor zover die kosten niet zijn vergoed en, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, zelf voorzien door eiser een vergoeding van de proceskosten van bezwaar toe te kennen van € 541,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1). Eiser heeft er geen belang bij dat de rechtbank zelf de maatwerkvoorziening Wonen Beschut Ambulant en plus-begeleiding toekent, omdat ZIN niet met terugwerkende kracht kan worden verleend en eiser ook feitelijk de Wonen Beschut Ambulant en de plus-begeleiding heeft gekregen en geen schade heeft geleden. Dit betekent ook dat de overige beroepsgronden van eiser geen bespreking meer behoeven.
9.2.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding voor deze proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.277,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het verschijnen op de comparitie, 0,5 punt voor het indienen van de schriftelijke reactie op het deskundigenrapport van Van der Meer en 1 punt voor het verschijnen op de zittingen bij de rechtbank, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Verzoeken om schadevergoeding in verband met de redelijke termijn inzake 20/1964 en 20/4310
10.1.
Eiser verzoekt om een schadevergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Er is meer dan twee jaar verstreken sinds het bezwaarschrift is ingediend.
10.2.
De vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van partijen gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene.
10.3.
De behandeling van zaken als deze mag in beginsel maximaal twee jaar in beslag nemen: een half jaar voor de bezwaarfase bij het bestuursorgaan en anderhalf jaar voor de beroepsfase bij de rechtbank. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan. De omstandigheden van het geval kunnen een langere behandelduur rechtvaardigen. Er kunnen zich ook bijzondere omstandigheden voordoen die aanleiding kunnen geven tot een verkorting van de termijnen in verband met het belang dat voor de betrokkene op het spel staat.
10.4.
Als de redelijke termijn is overschreden, wordt in beginsel verondersteld dat de betrokkene immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
Indien sprake is van overschrijding van de redelijke termijn moet ook worden beoordeeld op welke wijze de termijnoverschrijding moet worden toegerekend aan de bezwaar- en aan de beroepsfase.
10.5.
Verder moet in gevallen waarin meerdere zaken van één belanghebbende samen zijn behandeld, worden beoordeeld of die zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Als hiervan sprake is, wordt per fase van de procedure waarin sprake is geweest van gezamenlijke behandeling, voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500,- per half jaar gehanteerd. Indien de rechtsmiddelen waarmee die fase van de procedure in de betrokken zaken is ingeleid niet tegelijkertijd zijn aangewend, moet daarbij ter bepaling van de mate van overschrijding van de redelijke termijn worden gerekend vanaf het tijdstip van indiening van het eerst aangewende rechtsmiddel
.
10.6.
De omstandigheid dat een aantal belanghebbenden samen een procedure voert of zaken van verschillende belanghebbenden samen zijn behandeld kan een zodanig matigende invloed hebben op de spanning, het ongemak en de onzekerheid die worden ondervonden door een te lang durende procedure, dat dit een reden kan vormen om de wegens schending van de redelijke termijn toe te kennen schadevergoeding te matigen
. [15] Dit doet zich naar het oordeel van de rechtbank in deze zaken niet voor.
10.7.
Omdat de zaken 20/1964 en 20/4310 samen zijn behandeld en in hoofdzaak betrekking hebben op dezelfde onderwerpen, zal de rechtbank, gelet op wat hiervoor onder 10.5 is bepaald, voor deze zaken samen slechts eenmaal het tarief van € 500,- per half jaar hanteren, gerekend vanaf het tijdstip van indiening van het eerst aangewende rechtsmiddel, hetgeen hier in de zaak 20/1964 is.
10.8.
De rechtbank stelt vast dat in de zaak 20/1964 het bezwaarschrift van eiser op 19 september 2017 door verweerder is ontvangen. Uitgaande van de datum van deze uitspraak (27 juni 2022) heeft de fase van bezwaar en beroep in totaal, afgerond, vier jaar en tien maanden geduurd. Dat is een overschrijding van de redelijke termijn van 34 maanden. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor verlenging van de termijn. De rechtbank acht de zaken niet dusdanig ingewikkeld dat daar reden voor is. Verder heeft verweerder op de zitting van 11 mei 2022 nog gewezen op de verknochtheid met de andere zaken, maar dit ziet op gevallen waarin de rechter voor de beslissing van de zaak kennis moeten nemen van een of meer andere zaken en zich daarbij een oordeel moet vormen over hetgeen in die andere zaak of zaken aan de orde is; dat is hier niet aan de orde. De enkele omstandigheid dat een gemachtigde in (zeer) veel zaken standaard, al dan niet in dezelfde volgorde, dezelfde stellingen aanvoert, is onvoldoende om een dergelijke verknochtheid aan te nemen. [16] Dat er na het eerste bezwaar en beroep een uitspraak van de rechtbank is gevolgd en vervolgens weer een beroep, maakt ook niet dat moet worden uitgegaan van een langere termijn. [17]
10.9.
Vervolgens moet beoordeeld worden aan wie de overschrijding van de redelijke termijn moet worden toegerekend. Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat in een geval waarin een vernietiging van een besluit op bezwaar leidt tot een hernieuwde behandeling van het bezwaar en - eventueel - een hernieuwde behandeling door de rechter, de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel volledig aan het bestuursorgaan moet worden toegerekend. Als echter in de loop van de hele procedure een of meer keren sprake is (geweest) van een langere behandelingsduur bij een rechterlijke instantie dan gerechtvaardigd, dan komt de periode waarmee die rechterlijke instantie de behandelingsduur heeft overschreden, niet voor rekening van het bestuursorgaan maar van de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid). [18]
10.10.
In de eerste rechterlijke fase is de behandeling van het beroep binnen de termijn van anderhalf jaar gebleven. In de tweede rechterlijke fase is, vanaf ontvangst van het beroepschrift op 6 april 2020 tot de datum van deze uitspraak, de termijn van anderhalf jaar overschreden met, afgerond, negen maanden. Deze overschrijding wordt aan de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) toegerekend. De overige overschrijding van 25 maanden wordt aan verweerder toegerekend.
10.11.
Gelet op het uitgangspunt dat een vergoeding van immateriële schade gepast is van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn overschreden is, wordt de door eiser geleden immateriële schade vastgesteld op een bedrag van in totaal
€ 3.000,-. Daarvan komt € 2.206,- (25/34 deel) ten laste van verweerder en € 794,- (9/34 deel) ten laste van de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid).
10.12.
Er bestaat aanleiding om verweerder en de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) te veroordelen in de proceskosten van de schriftelijke verzoeken om schadevergoeding. Omdat er sprake is van samenhangende verzoeken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), worden de proceskosten begroot op een bedrag van € 379,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek, wegingsfactor 0,5 (licht) met een waarde van € 759,- per punt) en worden gelijk over verweerder en de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) verdeeld.

Beslissing

De rechtbank:
20/1964
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij geen vergoeding van de proceskosten van bezwaar is toegekend;
  • bepaalt dat aan eiser een vergoeding van proceskosten van bezwaar van € 541,- wordt toegekend en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.277,-;

20/1964 en 20/4310

  • veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 2.206,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 189,75;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 794,-;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 189,75;

20/4310

- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;

21/1429

- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE

Afwegingskader wonen beschut ambulant en plus product

(…)
Hoe kom je tot een onderbouwing wel/niet Wonen beschut ambulant?
Wonen beschut ambulant is alleen van toepassing als het antwoord op a. en b. ‘ja’ is en op c. ‘nee’.
Ja of nee?
Waar blijkt dit uit?
Voor WBA moet dit zijn:
1.Er is sprake van:
a.Dagelijks een gevraagd of ongevraagd contactmoment met de begeleiding gerelateerd aan de hulpvraag van de cliënt en gericht op het waarborgen van de veiligheid of het voorkomen van achteruitgang.
Ja
b.De cliënt kan zijn hulpvraag niet uitstellen en/of wachten tot het volgende geplande contactmoment.
Ja
c.Kan de cliënt voldoende gebruik maken van zijn/haar sociale netwerk voor vragen buiten de geplande contactmomenten om?
nee
d.Indien er al sprake was van een indicatie wonen beschut ambulant: Hoe vaak heeft de cliënt de afgelopen periode (bijv. 3 maanden) gebruik gemaakt van 24-uurs bereikbaarheid en met welk doel?
Minimaal 1 keer per maand met een doel gerelateerd aan de hulpvraag van de cliënt.

Hoe kom je tot een onderbouwing wel/niet Plus?

Een Plus-product is alleen van toepassing als het antwoord op minimaal één van de vragen 1a t/m e ‘ja’ is én als het antwoord op alle
overige vragen‘ja’ is.
Ja of nee?
Waar blijkt dit uit?
Voor Plus moet dit zijn:
1.Er is sprake van:
a.constant onvoorspelbaar gedrag
(voorbeeld: er is sprake van een beperkt ziekte inzicht en/of zorgmijdend gedrag; cliënt houdt zich wekelijks niet aan gemaakte begeleidingsafspraken
Min. 1x ja
b.(reële kans op) agressief gedrag (verbaal of fysiek)
(voorbeeld: er is het laatste jaar sprake geweest van agressie/destructief gedrag naar zichzelf of de omgeving)
c.forse psychiatrie
(voorbeeld: er is sprake van een dubbele/driedubbele diagnose)
d.hardnekkige patronen
(voorbeeld: ondanks de inzet van behandeling/begeleiding is de mate van ontwikkeling op vrijwel alle leefgebieden marginaal; er is sprake van recidiverend delictgedrag)
e.De veiligheid van de persoon zelf of de directe omgeving komt in het geding
(voorbeeld: er is het laatste jaar sprake geweest van suïcidaliteit of herhalende zelfbeschadiging)
i.Dit gedrag (a, b, c, d en/of e)
heeft invloed op (bijna) alle
leefgebieden
(voorbeeld: er zijn kinderen bij de situatie betrokken, wiens ontwikkeling bedreigd wordt door de woon/leefsituatie. Of cliënt ervaart zelf op wekelijkse basis problemen in de omgang met ouders die leiden tot stagnatie op verschillende levensgebieden)
ja
ii.Dit gedrag (a, b, c, d en/of e)
belemmert de zelfredzaamheid
en participatie ernstig
(voorbeeld: er is in het laatste jaar sprake geweest van verlies van woning, herhaaldelijk verlies van werk/inkomen, problematische schulden, herhalende overlast of verlies in relationele sfeer)
ja
2.Gedragsproblemen.
(voorbeeld: langdurig patroon van negatief, opstandig of driftig gedrag of gedrag dat tegen de normen ingaat (zoals vechten, stelen en liegen), waardoor een problematische relatie met de buitenwereld ontstaat en/of dat participatie in de weg zit)
ja
3.Een cliënt die bereid is om de situatie aan te pakken.
ja
4.Noodzaak voor de begeleiding om samenwerking te zoeken met ketenpartners en expertise in te kunnen roepen over problematiek van de cliënt
(de begeleiding moet expertise inroepen om passende begeleiding te kunnen bieden. Anders krijgen ze geen ingang bij cliënt, lopen ze vast in de begeleiding, komen niet uit bepaalde patronen, stagneert de begeleiding of stagneert de verwachte ontwikkeling van cliënt.
Er is minimaal vier keer per jaar noodzaak voor overleg met minimaal twee andere ketenpartners, zoals behandeling, reclassering, jeugdzorg of verslavingszorg)
ja

Voorbeeld onderbouwing afwijzen wonen beschut ambulant:

U vraagt om een indicatie voor wonen beschut ambulant. U heeft dagelijks een contactmoment met de begeleiding. Dit zijn geplande contactmomenten. Buiten deze contactmomenten neemt u gemiddels eens per 1 of 2 weken contact op met de begeleiding. Dit kan zijn om een foto van uw opgeruimde keuken te sturen of om een vraag te stellen als: ‘Wanneer wordt het vuilnis opgehaald?’. Dit zijn contactmomenten die niet gerelateerd zijn aan uw hulpvraag en wel kunnen wachten tot het volgende contactmoment. Wanneer uw begeleider niet gelijk reageert kunt u hier wel onrustig van worden maar dit leidt niet tot gevaarlijke situaties of zorgt ervoor dat u achteruit gaat in uw ontwikkeling. Met de inzet van iedere dag een gepland contactmoment is dit op te lossen. Het advies wordt dan ook gegeven om de contactmomenten in de week zo te verdelen dat u iedere dag contact kunt hebben met uw begeleider.

Voorbeeld onderbouwing afwijzen Plus product:

U vraagt een indicatie BGI Ontwikkelen Plus. Er is sprake van forse psychiatrie, wat blijkt uit het feit dat u een dubbele diagnose hebt volgt. Ook bent u gemotiveerd om uw problematiek aan te pakken. Echter wordt uw zelfredzaamheid en participatie niet ernstig beperkt door uw psychiatrische problematiek, zoals blijkt uit het feit dat u bent begonnen aan een leerwerk traject. Ook blijkt nergens uit dat er sprake is van gedragsproblematiek. Tot slot hebben uw begeleiders wel contact met derden (zoals psychiater, Laborijn, school) maar dit is gericht op het meegaan naar afspraken en leren toepassen van het geleerde in de praktijk. Niet vanuit een noodzaak om expertise in te roepen over uw problematiek om u goed te kunnen begeleiden. Dit betekent dat er geen sprake is van een Plus-product en het product BGI Ontwikkelen volstaat.

Voetnoten

2.Deze uitspraak is niet gepubliceerd.
3.Zaaknummers 19/566, 20/1960, 20/1962, 20/1963, 20/1965, 20/1966, 20/1967, 20/1968, 20/1969, 20/1970, 20/1971, 20/1972, 20/1974, 20/1975, 20/1976, 20/1977, 20/4096, 20/4298, 20/4311, 20/4909, 20/5396, 20/5398, 20/6148, 20/5971, 21/273, 21/721, 21/1466 en 21/1637.
4.Op de zitting van 11 mei 2022: de zaaknummers zoals vermeld in noot 1 en de zaaknummers 21/2539, 21/4814 en 21/4997 en op de zitting van 13 mei 2022: de zaaknummers 19/566, 20/1966, 20/1969, 20/1971, 20/1972, 20/1974, 20/4096, 20/4909, 20/5396, 20/5971, 20/6148, 21/1466, 21/2539 en 21/4997.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3633.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 26 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:223.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 3 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1332.
8.ECLI:CE:ECHR:2018:0717JUD000547506.
9.ECLI:CE:ECHR:2018:1108JUD000268312.
10.JB 2018/186.
11.Dit Afwegingskader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
12.Dit Afwegingskader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
13.Zaaknummer 20/1960.
14.Zaaknummer 20/1965.
15.Het voorgaande volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
16.Zie bijvoorbeeld het arrest van de HR van 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:623, ro. 2.3.
17.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 juni 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI8665 ro. 5.4.6.
18.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 15 april 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI2044 ro. 11.3.