ECLI:NL:RBGEL:2022:3232

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
AWB20_4096,AWB21_2539,AWB21_4997
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepen inzake Wmo-maatwerkvoorzieningen voor begeleiding bij psychische aandoeningen

Op 27 juni 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in 34 Wmo-zaken van 16 eisers, allen met psychische aandoeningen binnen het autistisch spectrum, die begeleid worden door Autimaat B.V. De gemeente Doetinchem had hen maatwerkvoorzieningen toegekend voor individuele begeleiding, maar de eisers streefden naar plus-begeleiding, waarvoor zij niet voldeden aan de gemeentelijke voorwaarden. De rechtbank verklaarde de beroepen niet-ontvankelijk, waarbij het beroep op arresten van het EHRM niet slaagde. Een verzoek om schadevergoeding van € 5.000,- werd afgewezen, maar er werd wel een schadevergoeding toegekend voor overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat de eisers geen procesbelang meer hadden, omdat de indicatieperiodes reeds verstreken waren en zij inmiddels zorg ontvingen op basis van de Wet langdurige zorg. De rechtbank benadrukte dat de behandeling van de zaken niet onredelijk lang had geduurd, en dat de overschrijding van de redelijke termijn aan de Staat der Nederlanden moest worden toegerekend. De rechtbank concludeerde dat de eisers geen schade hadden geleden door het tijdsverloop, omdat zij de gewenste ondersteuning al ontvingen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 20/4096, 21/2539 en 21/4997

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[Eiser A] , uit [plaats B] , eiser

(gemachtigde: mr. I.C. Dunhof-Lampe),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem, verweerder
(gemachtigden: mr. M.E. de Kuijper en mr. R.H. Vossebeld),
alsmede
De Staat der Nederlanden(de minister van Justitie en Veiligheid), derde-partij.

Procesverloop

20/4096
In het besluit van 11 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser op grond van de Wmo 2015 een maatwerkvoorziening verleend voor Begeleiding individueel - ontwikkelen voor 210 minuten (3,5 uur) per week over de periode van 14 maart 2020 tot en met 13 maart 2021 in de vorm van ondersteuning in natura (ZIN) door Autimaat B.V.
In het besluit van 17 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer ARN 20/4298.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
21/2539
In het besluit van 23 maart 2021 (primair besluit) heeft verweerder op grond van de Wmo 2015 de hiervoor genoemde maatwerkvoorziening van Begeleiding individueel - ontwikkelen voor 210 minuten (3,5 uur) per week administratief verlengd over de periode van 14 maart 2021 tot en met 13 mei 2021.
Eiser heeft tegen het primair besluit bezwaar gemaakt. Hierbij is verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep zoals bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft met dit verzoek ingestemd en heeft het bezwaarschrift doorgezonden naar de rechtbank om als beroepschrift verder te behandelen. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer ARN 21/2539.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
21/4997
In het besluit van 8 juni 2021 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser op grond van de Wmo 2015 een maatwerkvoorziening verleend voor Begeleiding individueel - ontwikkelen voor 180 minuten (3 uur) per week over de periode van 14 mei 2021 tot en met 13 mei 2022 in de vorm van ZIN door Autimaat B.V. en voor Ondersteuning Thuis (OT) – coachen gericht op het huishouden voor 120 minuten (2 uur) per week over de periode van 14 mei 2021 tot en met 13 mei 2022 in de vorm van ZIN door Sientje Thuiszorg B.V.
Eiser heeft tegen het primair besluit bezwaar gemaakt. Hierbij is verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep zoals bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft met dit verzoek ingestemd en heeft het bezwaarschrift doorgezonden naar de rechtbank om als beroepschrift verder te behandelen. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer ARN 21/4997.
Ten aanzien van alle zaken
De rechtbank heeft de zaak onder 20/4096 besproken op de comparitie van 28 april 2021, samen met andere beroepen. [1] Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en mr. C. Ebbers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.E. de Kuijper, mr. R.H. Vossebeld en Wmo-consulent C.W. Lammers.
Het onderzoek op de zitting is geschorst zodat verweerder een deskundigenrapport kon laten uitbrengen.
Het deskundigenrapport, opgemaakt door N. van der Meer, orthopedagoog-generalist en gezondheidszorgpsycholoog, is door de rechtbank ontvangen op 27 oktober 2021.
Partijen hebben nadere reacties ingebracht en gekeken naar de mogelijkheid van een schikking. Verweerder heeft bij, door de rechtbank ontvangen, brief van 22 december 2021 laten weten besloten te hebben om niet te schikken.
Op 19 januari 2022 heeft de rechtbank partijen nadere vragen gesteld. Hierna zijn door partijen en door deskundige Van der Meer reacties ingebracht.
Eiser heeft in de zaak 20/4096 (primair) een verzoek om schadevergoeding ingediend van
€ 5.000,-. Subsidiair is in deze zaak op de zitting een verzoek gedaan om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De Staat der Nederlanden heeft afgezien van het voeren van verweer (Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014, nr. 436935, Stcrt. 20210).
De rechtbank heeft de beroepen verder behandeld op de zittingen van 11 en 13 mei 2022, samen met andere beroepen. [2] Op de zitting van 11 mei 2022 is eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en mr. C. Ebbers. Tevens is verschenen [C] , directeur van Autimaat B.V. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens is verschenen L. Wensing, beleidsmedewerker van verweerder.
Op de zitting van 13 mei 2022 is eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en mr. C. Ebbers. Tevens is verschenen [C] , directeur van Autimaat B.V. en [D] , begeleidster van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens is verschenen M. Droppert, Wmo-consulent Beschermd Wonen bij verweerder en R.P.J. Hengeveld.

Overwegingen

Feiten
1.1.
Eiser is bekend met psychische aandoeningen die behoren tot het autistisch spectrum. Eiser ontvangt begeleiding van Autimaat.
1.2.
Aan eiser was een maatwerkvoorziening toegekend over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2019 voor Begeleiding individueel – ontwikkelen voor 3 uur per week en voor Begeleiding individueel – stabiliseren en overnemen voor 1 uur per week. Deze indicatie is daarna nog verlengd. Omdat ook deze indicatie afliep, heeft de begeleidster van eiser verzocht om een herindicatie. Daarbij is een begeleidings/-behandelplan van maart 2019 aan verweerder toegestuurd. Op 14 januari 2020 heeft een keukentafelgesprek plaatsgevonden tussen eiser, zijn begeleidster van Autimaat en een consulent van verweerder. Na een reactie van de begeleidster van eiser op het gespreksverslag zijn de besluiten genomen zoals vermeld onder het procesverloop bij zaaknummer 20/4096.
1.3.
In verband met de aflopende indicatie heeft eiser zich bij verweerder gemeld.
Bij het primair besluit vermeld onder zaaknummer 21/2539 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat het verweerder niet lukt om voor het aflopen van de indicatie een nieuw besluit te nemen. Daarom heeft verweerder de lopende indicatie tijdelijk verlengd tot en met 13 mei 2021.
1.4.
Na een nieuwe melding van eiser bij verweerder waarbij ook een begeleidingsplan van januari 2021 aan verweerder is toegestuurd en na een telefonisch keukentafelgesprek tussen eiser, zijn begeleidster van Autimaat en consulenten van verweerder en een reactie van eiser op het gespreksverslag daarvan, is het primaire besluit genomen zoals vermeld onder het procesverloop bij zaaknummer 21/4997.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft bij de bestreden besluiten de toegekende maatwerkvoorzieningen gehandhaafd. Verweerder heeft dat, naast artikelen uit de Wmo 2015, gebaseerd op artikel 8 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem 2020 (Verordening 2020), bijlage 2 van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem 2020 (Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2020) en het Inkoopdocument 2020. Verweerder heeft de toegekende maatwerkvoorzieningen passend geacht voor eiser.
Ontvankelijkheid van de beroepen
3.1.
De rechtbank stelt voorop dat het vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is dat er eerst sprake is van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken periode, tenzij aannemelijk is dat schade is geleden dan wel een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Als gesteld wordt dat schade is geleden kan geoordeeld worden dat procesbelang aanwezig is als de stelling dat schade is geleden niet op voorhand onaannemelijk is. [3] Het procesbelang kan ook gedurende de beroepsprocedure komen te vervallen. [4]
Een procesbelang bestaat tevens als er in bezwaar gevraagd is om een vergoeding van de proceskosten. [5]
3.2.
In de zaak 20/4096 is er niet in bezwaar tijdig gevraagd om een vergoeding van proceskosten. In de zaken 21/2539 en 21/4997 is er wel in het aanvullend bezwaarschrift gevraagd om een vergoeding van de proceskosten, maar heeft verweerder ingestemd met het verzoek van eiser om in te stemmen met rechtstreeks beroep en het bezwaarschrift door te zenden aan de rechtbank. Dat betekent in beide zaken dat het bezwaarschrift wordt behandeld als een beroepschrift en dat er geen sprake is van proceskosten in bezwaar. Voor alle zaken geldt ook dat de indicatieperiodes reeds verstreken zijn. Zorg in natura kan niet met terugwerkende kracht worden verleend. Evenmin kan een inhoudelijk oordeel over de bestreden besluiten van belang zijn voor een toekomstige periode, omdat eiser vanaf 15 oktober 2021 zorg ontvangt (van Autimaat) op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
3.3.
Eiser voert in de zaak 20/4096 aan dat de rechtbank het beroep niet niet-ontvankelijk mag verklaren, omdat dit in strijd is met artikel 6 van het EVRM. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak Ronald Vermeulen/België van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) van 17 juli 2018. [6] Daaruit volgt volgens eiser dat het beroep niet niet-ontvankelijk mag worden verklaard, enkel vanwege het gedurende de procedure vervallen van het procesbelang als gevolg van tijdsverloop. Eiser voert verder aan, met, naast het beroep op de hiervoor genoemde uitspraak, een beroep op de uitspraak van het EHRM in de zaak Frezadou /Griekenland van 8 november 2018 [7] en de noot van D.J.G. Sanderink [8] , dat gewaarborgd moet worden dat eiser de uitspraak kan verkrijgen op een moment waarop deze nog nuttige werking kan hebben. Nu in deze zaak het beroep van eiser niet met de meeste spoed is behandeld en de rechtbank niet voor afloop van de periode waarop het indicatiebesluit betrekking heeft, een einduitspraak heeft gedaan, is ook op die grond sprake van een schending van het door artikel 6 van het EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter. De uitspraak van de rechtbank kan nu namelijk niet meer bewerkstelligen dat eiser in de periode waar het om gaat ondersteuning verkrijgt overeenkomstig een andere, betere indicatie. Eiser verzoekt daarom, net als in de zaak van Ronald Vermeulen/België is toegekend, een schadevergoeding van € 5.000,-.
3.4.
De rechtbank overweegt dat namens eiser in de gronden van beroep en tijdens de comparitie is toegelicht dat hij in de praktijk van Autimaat in alle zaken ondersteuning in de vorm van Begeleiding individueel – ontwikkelen plus heeft ontvangen, ook in de omvang zoals die door hem is gevraagd, en dat dat niet bij hem in rekening is gebracht noch gaat worden. In die zin is er dus geen schade geleden door eiser en is er op die grond geen procesbelang. Dit betekent ook dat het procesbelang van eiser niet (enkel) door tijdsverloop verloren is gegaan, maar (ook) omdat hij heeft gekregen wat hij met zijn beroep wil bereiken, namelijk ondersteuning in de vorm van de plus-begeleiding in de omvang zoals verzocht. Dit is daarom een andere situatie als de situatie in de zaak Ronald Vermeulen/België en in de zaak Frezadou /Griekenland. In de zaak Ronald Vermeulen/België had Vermeulen verzocht om vernietiging van het besluit waarbij was bepaald dat hij gezakt was voor zijn toelatingsexamen voor het Belgische ambtenarenapparaat. De Belgische Raad van State had het beroep van Vermeulen niet-ontvankelijk verklaard wegens het verloren gaan van zijn procesbelang omdat de resultaten van de overige kandidaten definitief waren geworden (en de geldigheidsduur van de reservelijst was verstreken). Bovendien woog het EHRM in deze zaak mee dat de Belgische Raad van State zich op geen enkel moment had afgevraagd wat de oorzaak van het verlies van procesbelang van Vermeulen was en welke invloed de duur van de procedure in dit opzicht gehad kon hebben. Dat heeft de rechtbank in de onderhavige zaak wel gedaan. In de zaak Frezadou /Griekenland was Frezadou benoemd tot onderwijscoördinator tot het moment waarop de volgende selectieprocedure met succes was afgerond. Voor de volgende sollicitatieoproep had Frezadou een aanvraag ingediend, maar in de besluiten tot benoeming van de geselecteerde kandidaten was Frezadou niet opgenomen. Het betrof een benoeming voor een periode van twee jaar. Frezadou heeft hierop een verzoek tot nietigverklaring van de besluiten ingediend bij de administratieve rechtbank van Athene. Frezadou heeft herhaaldelijk verzocht om bespoediging van de zitting, maar vanwege herhaaldelijk uitstel van de zitting (te wijten aan het bestuursorgaan en niet aan Frezadou ) was inmiddels de periode waarbinnen hij feitelijk nog had kunnen worden benoemd, verstreken. Het Administratief Hof van Beroep van Athene heeft toen geoordeeld dat er geen uitspraak gedaan hoefde te worden, omdat de benoemingsbesluiten niet langer van kracht waren. In die zaak woog het EHRM mee dat het verzoek tot nietigverklaring zelfs op de zitting niet ten gronde was onderzocht. De reden daarvoor was dat in de wet was bepaald dat in het geval er geen belang meer was bij een oordeel van de rechtbank dit ook niet gegeven hoefde te worden. Ook daar is in de onderhavige zaak geen sprake van.
Dat eiser spanning en stress ervaart omdat er nog geen definitieve uitspraak is gedaan en daarom verzoekt om schadevergoeding zal meegewogen en beoordeeld worden bij de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
Het beroep op deze arresten slaagt dan ook niet en het verzoek om schadevergoeding van
€ 5.000,- in de zaak 20/4096 zal worden afgewezen.
3.5.
Gelet op het voorgaande heeft eiser in alle zaken geen procesbelang bij een beoordeling van de bestreden besluiten. De beroepen zijn dan ook niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Verzoek om schadevergoeding in verband met de redelijke termijn in 20/4096
4.1.
Eiser verzoekt in de zaak 20/4096, subsidiair, om een schadevergoeding wegens immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4.2.
De vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van partijen gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene.
4.3.
De behandeling van zaken als deze mag in beginsel maximaal twee jaar in beslag nemen: een half jaar voor de bezwaarfase bij het bestuursorgaan en anderhalf jaar voor de beroepsfase bij de rechtbank. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan. De omstandigheden van het geval kunnen een langere behandelduur rechtvaardigen. Er kunnen zich ook bijzondere omstandigheden voordoen die aanleiding kunnen geven tot een verkorting van de termijnen in verband met het belang dat voor de betrokkene op het spel staat.
4.4.
Als de redelijke termijn is overschreden, wordt in beginsel verondersteld dat de betrokkene immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
Indien sprake is van overschrijding van de redelijke termijn moet ook worden beoordeeld op welke wijze de termijnoverschrijding moet worden toegerekend aan de bezwaar- en aan de beroepsfase.
4.5.
De omstandigheid dat een aantal belanghebbenden samen een procedure voert of zaken van verschillende belanghebbenden samen zijn behandeld kan een zodanig matigende invloed hebben op de spanning, het ongemak en de onzekerheid die worden ondervonden door een te lang durende procedure, dat dit een reden kan vormen om de wegens schending van de redelijke termijn toe te kennen schadevergoeding te matigen
. [9] Dit doet zich naar het oordeel van de rechtbank in deze zaken niet voor.
4.6.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak het bezwaarschrift van eiser op 27 februari 2020 door verweerder is ontvangen. Uitgaande van de datum van deze uitspraak (27 juni 2022) heeft de fase van bezwaar en beroep in totaal twee jaar en vier maanden geduurd. Dat is een overschrijding van de redelijke termijn van vier maanden. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor verlenging van de termijn. De rechtbank acht de zaak niet dusdanig ingewikkeld dat daar reden voor is. Verder heeft verweerder op de zitting van 11 mei 2022 nog gewezen op de verknochtheid met de andere zaken, maar dit ziet op gevallen waarin de rechter voor de beslissing van de zaak kennis moet nemen van een of meer andere zaken en zich daarbij een oordeel moet vormen over hetgeen in die andere zaak of zaken aan de orde is; dat is hier niet aan de orde. De enkele omstandigheid dat een gemachtigde in (zeer) veel zaken standaard, al dan niet in dezelfde volgorde, dezelfde stellingen aanvoert, is onvoldoende om een dergelijke verknochtheid aan te nemen. [10]
Eiser voert aan dat de redelijke termijn van twee jaar moet worden verkort, gelet op de zwaarwegende belangen van eiser die op het spel staan, namelijk het recht op maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo 2015 over de in de besluiten genoemde (korte) periode en het recht op een inhoudelijke en effectieve beslechting van het geschil over dat recht door een onafhankelijke en onpartijdige rechter als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De rechtbank oordeelt hierover dat weliswaar een korte indicatieperiode een uitspraak binnen afloop van die periode lastig maakt, maar dat dat geen bijzondere omstandigheid vormt om de redelijke termijn van twee jaren te verkorten.
4.7.
Vervolgens moet beoordeeld worden aan wie de overschrijding van de redelijke termijn moet worden toegerekend. Het bestreden besluit is genomen op 16 juni 2020. Dat is binnen de termijn van een half jaar. In de bestuurlijke fase is er dus geen sprake van een overschrijding. Dat betekent dat de overschrijding van de redelijke termijn aan de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) moet worden toegerekend.
4.8.
Gelet op het uitgangspunt dat een vergoeding van immateriële schade gepast is van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn overschreden is, wordt de door eiser geleden immateriële schade vastgesteld op een bedrag van € 500,-, te vergoeden door de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid).

Beslissing

De rechtbank:
20/4096, 21/2539 en 21/4997
- verklaart de beroepen niet-ontvankelijk;

20/4096

  • wijst het verzoek om schadevergoeding van € 5.000,- af;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser van een bedrag van € 500,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2022.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zaaknummers 19/566, 20/1960, 20/1962, 20/1963, 20/1964, 20/1965, 20/1966, 20/1967, 20/1968, 20/1969, 20/1970, 20/1971, 20/1972, 20/1974, 20/1975, 20/1976, 20/1977, 20/4298, 20/4310, 20/4311, 20/4909, 20/5396, 20/5398, 20/6148, 20/5971, 21/273, 21/721, 21/1429, 21/1466 en 21/1637.
2.Op de zitting van 11 mei 2022: de zaaknummers zoals vermeld in noot 1 en de zaaknummers 21/2539, 21/4814 en 21/4997 en op de zitting van 13 mei 2022: de zaaknummers 19/566, 20/1964, 20/1966, 20/1969, 20/1971, 20/1972, 20/1974, 20/4310, 20/4909, 20/5396, 20/5971, 20/6148, 21/1429 en 21/1466.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3633.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 26 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:223.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 3 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1332.
6.ECLI:CE:ECHR:2018:0717JUD000547506.
7.ECLI:CE:ECHR:2018:1108JUD000268312.
8.JB 2018/186.
9.Het voorgaande volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
10.Zie bijvoorbeeld het arrest van de HR van 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:623, ro. 2.3.