Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 15 september 2021,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 1 december 2021,
- de akte eiswijziging in conventie met productie 12 van 8 december 2021 van [eiseres] ,
- de akte eiswijziging in reconventie van 22 december 2021 van [gedaagden] ,
- de antwoordakte eiswijziging in conventie van 12 januari 2022 van [gedaagde 1] c.s,
- de antwoordakte eiswijziging in reconventie van 12 januari 2022 van [eiseres] .
2.De feiten
Doel van de overeenkomst
Het betreft de kavels
Voorwaarden Projectontwikkelaar
Voorwaarden [gedaagde 1]
Opbrengsten van de gronden
€ 130.000
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
Deze lening zal binnen 14 dagen na ondertekening beschikbaar zijn, om te worden uitbetaald aan [gedaagde 1]”. Logischerwijs kan dit alleen zien op de lening die door [eiseres] zou worden afgesloten ter betaling van het voorschot aan [gedaagden] In artikel C onder e van de overeenkomst is als voorwaarde voor en door [eiseres] opgenomen dat de kavels beschikbaar zijn na definitieve vaststelling bestemmingsplanwijziging, maar deze voorwaarde is niet gekoppeld aan het betalingsmoment van het voorschot. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de tekst van de overeenkomst dan ook niet met zoveel woorden of het voorschot van € 100.000,00 binnen veertien dagen daadwerkelijk moest worden betaald aan [gedaagden] (zoals [gedaagden] stelt), of dat [eiseres] het alleen beschikbaar moest hebben (zoals [eiseres] betoogt). Ook volgt uit de tekst niet dat betaling van het voorschot afhankelijk was van de status van de bestemmingsplanwijziging.
e-mailberichten aan [gedaagden] van 7 oktober 2020, 13 oktober 2020, 29 december 2020, 30 december 2020 en 29 januari 2021 (zie de feiten hiervoor bij 2.5, 2.7, 2.9, 2.11 en 2.14) herhaaldelijk aangegeven dat zij (het restant van) het voorschot gaat betalen aan [gedaagden] Hieruit blijkt dat [eiseres] zelf ook ervan uitging dat was overeengekomen dat zij het voorschot niet alleen beschikbaar diende te hebben, zoals zij nu stelt, maar het ook daadwerkelijk zou uitbetalen aan [gedaagden]
volgende week’ op de rekening van [gedaagden] zal staan en zij maakt daarbij geen voorbehoud over (bijvoorbeeld) de status van de omgevingsvergunning. Ter zitting heeft [eiseres] (onweersproken) daarover verklaard dat zij op 7 oktober 2020 nog niet wist van de bezwaren van de omwonenden en dat zij daarom geen voorbehoud heeft genoemd. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank echter nog niet dat een dergelijk voorbehoud wel is overeengekomen.
definitievevaststelling bestemmingsplanwijziging en is niet opgenomen dat sprake moet zijn van een
onherroepelijkebestemmingsplanwijziging/omgevingsvergunning. [eiseres] als professioneel projectontwikkelaar moet bekend worden geacht met dit verschil en met het feit dat de omwonenden na definitieve vergunningverlening nog de mogelijkheid zouden hebben bezwaar te maken. Indien een onherroepelijke vergunningverlening/bestemmingplanwijziging voor [eiseres] een voorwaarde vormde voor het moeten betalen van het voorschot, dan had het bovendien voor de hand gelegen dat [eiseres] dit expliciet in de tekst van de overeenkomst had opgenomen, wat zij niet heeft gedaan.
dit bedrag is dus ook niet terug te vorderen door [eiseres] , mits [gedaagde 1] haar verplichtingen nakomt’). De rechtbank volgt [gedaagden] niet in dit verweer. Zoals hiervoor al is overwogen doet het ontbinden van de overeenkomst aan de zijde van beide partijen ongedaanmakingsverplichtingen ontstaan wat betreft reeds van de wederpartij ontvangen prestaties. Aan de zijde van [gedaagden] is dat de verplichting tot terugbetaling van het voorschot, voor zover dat door [eiseres] reeds was betaald. De voor de hand liggende lezing van het hiervoor geciteerde artikel uit de overeenkomst is dat het verschuldigd zijn en blijven van het voorschot niet afhing van de uitkomst van de ontwikkeling van de percelen, zolang [gedaagden] zijn verplichtingen maar na zou komen. Dit is iets anders dan het regelen van de gevolgen van ontbinding van de overeenkomst. [gedaagden] heeft geen feiten gesteld waaruit volgt dat partijen met de genoemde bepaling in de overeenkomst bedoeld hebben af te spreken dat er in geval van ontbinding van de overeenkomst geen ongedaanmakingsverplichting zal ontstaan wat betreft het (deels) betaalde voorschot, nog daargelaten of een dergelijke afspraak effect zou kunnen sorteren.
[naam bedrijf] , t.a.v. [gedaagde 1]’. [gedaagden] heeft gesteld dat deze accountantskosten, die gemaakt zijn om de overeenkomst met [eiseres] te kunnen sluiten, schade zijn omdat hij deze niet meer kan terugverdienen doordat de overeenkomst is ontbonden. [eiseres] heeft er in het kader van haar verweer onder meer op gewezen dat de accountantskosten zijn gefactureerd aan [naam bedrijf] en betwist dat de kosten zijn betaald door, en dus schade zijn van, [gedaagden] Naar het oordeel van de rechtbank ligt het gelet op de tenaamstelling van de facturen niet voor de hand dat de gestelde schade is geleden in het vermogen van [gedaagden] en had [gedaagden] zijn stelling dat hij schade heeft geleden in de vorm van accountantskosten dan ook nader dienen te onderbouwen. Ook op dit onderdeel heeft [gedaagden] dus niet aannemelijk gemaakt dat hij schade heeft geleden.