Uitspraak
[verweerder]
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 17 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker, die een eenmanszaak exploiteert in sport- en recreatieonderwijs, en een stichting die welzijnswerk verricht. De verzoeker heeft de stichting verzocht om de opzegging van hun overeenkomst van opdracht te vernietigen, omdat zij van mening is dat deze overeenkomst als een arbeidsovereenkomst moet worden gekwalificeerd. De stichting heeft de overeenkomst opgezegd met ingang van 1 januari 2022, maar de verzoeker stelt dat de opzegging niet rechtsgeldig is, omdat deze in strijd is met de relevante wetgeving. De verzoeker heeft haar verzoek tijdens de mondelinge behandeling gewijzigd en heeft onder andere verzocht om erkenning van de overeenkomst als arbeidsovereenkomst, vernietiging van de opzegging, en doorbetaling van het salaris.
De kantonrechter heeft de feiten en de procedure in detail bekeken, waaronder de overeenkomst die op 23 maart 2013 is ondertekend. De rechter heeft vastgesteld dat de verzoeker gedurende een zekere tijd werkzaamheden voor de stichting heeft verricht, maar dat er geen sprake was van een gezagsverhouding die kenmerkend is voor een arbeidsovereenkomst. De rechter heeft geconcludeerd dat de overeenkomst tussen partijen niet kan worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst, omdat de verzoeker zelfstandig en naar eigen inzicht haar werkzaamheden kon uitvoeren zonder toezicht van de stichting. De verzoeken van de verzoeker zijn daarom afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten van de stichting.
De uitspraak benadrukt het belang van de kwalificatie van overeenkomsten en de criteria die bepalen of er sprake is van een arbeidsovereenkomst, zoals de elementen van arbeid, loon en gezagsverhouding. De rechter heeft de verzoeker in het ongelijk gesteld en de proceskosten aan haar opgelegd.