ECLI:NL:RBGEL:2022:3505

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
9856559
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontslag op staande voet en toewijzing van vergoedingen in arbeidszaak

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet van een werknemer, [verzoeker], door zijn werkgever, [verweerder]. [verzoeker] was sinds 1 oktober 2020 in dienst bij [verweerder] en had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Op 28 februari 2022 werd hij op staande voet ontslagen omdat hij, ondanks eerdere waarschuwingen, had gerookt op een plek waar dit niet was toegestaan volgens het rookbeleid van [verweerder]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het rookbeleid niet duidelijk was gecommuniceerd en dat er verwarring bestond over de rookplekken. Hierdoor was niet komen vast te staan dat [verzoeker] het rookbeleid had overtreden, wat leidde tot de conclusie dat er geen dringende reden was voor het ontslag op staande voet.

De kantonrechter heeft vervolgens de vorderingen van [verzoeker] beoordeeld. Hij berustte in het ontslag, maar maakte aanspraak op verschillende vergoedingen, waaronder een transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [verweerder] ten onrechte het ontslag op staande voet heeft gegeven en heeft [verzoeker] de gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging en de transitievergoeding toegewezen. Daarnaast is [verweerder] veroordeeld tot het verstrekken van deugdelijke bruto/netto specificaties en het betalen van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft de proceskosten aan de zijde van [verzoeker] toegewezen en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 9856559 \ HA VERZ 22-56 \ 512 \ 918
uitspraak van 8 juli 2022
beschikking
in de zaak van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
gemachtigde mr. H.J. Fraaije-Luising
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerder]
gevestigd te Arnhem
verwerende partij
gemachtigde mr. L.P.F. Nouwen
Partijen worden hierna [verzoeker] en [verweerder] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 26 april 2022 met productie 1 tot en met 12;
- het verweerschrift van 1 juni 2022 met productie 1 tot en met 12;
- de brief van 2 juni 2022 van de gemachtigde van [verweerder] met productie 13;
- de brief van 8 juni 2022 van de gemachtigde van [verzoeker] met productie 13;
- de mondelinge behandeling van 10 juni 2022 mede inhoudende de pleitnotities van de gemachtigde van [verzoeker] en de gemachtigde van [verweerder] .
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is met ingang van 1 oktober 2020 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot en met 30 september 2021 voor 40 uur per week in dienst getreden van [verweerder] in de functie van Operator A Fleecing tegen een salaris van € 2.502,00 bruto per maand, te vermeerderen met 28% onregelmatigheidstoeslag en
8% vakantietoeslag. De arbeidsovereenkomst is op 1 oktober 2021 verlengd tot en met
30 september 2022.
2.2.
In een interne mededeling van 19 april 2021 met als titel ‘Sluiting alle rookruimtes per 1 januari 2022’ heeft [verweerder] haar medewerkers bericht dat met ingang van 1 januari 2022 al haar bedrijfslocaties volledig rookvrij dienen te zijn. Zij geeft aan dat op het gehele bedrijfsterrein in [plaatsnaam] buiten niet meer gerookt mag worden. De onderneming [naam onderneming] die op hetzelfde bedrijfsterrein in [plaatsnaam] is gevestigd, moet nog een besluit nemen over de nog bestaande rookruimtes buiten op het terrein. [verweerder] bericht haar medewerkers vanaf 1 januari 2022 het rookverbod te zullen handhaven en dat overtreders een waarschuwing zullen ontvangen en bij herhaling gesanctioneerd zullen worden.
2.3.
In een volgende interne mededeling van 20 oktober 2021 met als titel ‘Rookverbod medewerkers [verweerder] ’ heeft [verweerder] haar medewerkers bericht dat zij voor
1 januari 2022 alle aanwezige rookruimtes zal ontmantelen. Zij geeft aan dat voor alle medewerkers geldt dat vanaf 1 januari 2022 niet meer op de locaties in [plaatsnaam] en [plaatsnaam] mag worden gerookt. Daarnaast geeft zij aan vanaf 1 januari 2022 het rookverbod strikt te zullen handhaven en dat overtreders die onder werktijd roken in haar gebouwen of op het bedrijfsterrein bij de eerste overtreding een schriftelijke waarschuwing zullen ontvangen en bij de eerstvolgende herhaling per direct ontslagen worden.
2.4.
In een daarop volgende interne mededeling van 14 december 2021 met als titel ‘Rookverbod medewerkers [verweerder] ’ heeft [verweerder] haar medewerkers bericht dat in het overleg met de Ondernemingsraad bleek dat bij een aantal medewerkers onduidelijkheid was of medewerkers in de dagdienst buiten werktijd wel op het terrein van [naam onderneming] mochten roken. [verweerder] deelt mede dat voor alle medewerkers geldt dat zij vanaf 1 januari 2022 op de bedrijfsterreinen in [plaatsnaam] en [plaatsnaam] niet meer mogen roken. Daarnaast geeft zij aan dat zij erop vertrouwt dat iedereen het rookverbod respecteert en dat zij de sancties zoals verwoord in de mededeling van 20 oktober 2021 niet hoeft toe te passen.
2.5.
In een laatste interne mededeling van 7 januari 2022 met als titel ‘Rookverbod medewerkers [verweerder] – update’ heeft [verweerder] haar medewerkers bericht dat zij na uitvoerig overleg met de Ondernemingsraad moet erkennen dat verbod om helemaal niet op het bedrijfsterrein in [plaatsnaam] te roken geen stand houdt omdat, het half uur lunchpauze van collega’s in dagdienst eigen tijd en geen werktijd is. In dit bericht staat:

Aangezien [naam onderneming] het roken op de locatie faciliteert en wij geen zeggenschap hebben over de eigen tijd van collega’s, is het de dagdienstmedewerkers in [plaatsnaam] toegestaan om tijdens de lunchpauze (=eigen tijd) te roken op de door [naam onderneming] aangewezen rookplekken. Het is dus niet toegestaan om tijdens werktijd rookpauzes te nemen. In [plaatsnaam] geldt een onverminderd algeheel rookverbod op de [naam onderneming] locatie.
2.6.
[verweerder] heeft het rookbeleid opgenomen in het huishoudelijk reglement en in het aparte rookbeleid.
2.7.
Bij brief van 8 februari 2022 met als titel ‘officiële waarschuwing’ heeft
[verweerder] [verzoeker] onder meer als volgt bericht:
“Op 8 februari jl. hebben wij een gesprek met u gevoerd. (…)
De aanleiding van dit gesprek is de constatering dat u op maandag 7 februari op het terrein van [naam onderneming] aan het roken was, vlakbij de kantine van [verweerder] .
U erkent dat u dit heeft gedaan. De heer [naam] meldt u dat dit een ernstige overtreding is en dat roken op het terrein op die plek niet is toegestaan. Dit betreft bovendien een veiligheidsovertreding die bij herhaling onverbiddelijk leidt tot ontslag op staande voet.
Als gevolg van bovenstaande zijn wij genoodzaakt een sanctie toe te passen in de vorm van eenschriftelijke waarschuwing. Het doel van sanctioneren is ‘alles doen wat een goed werkgever behoort te doen ter voorkoming van herhaling van het maken van fouten of het overtreden van regels en voorschriften’. Hernieuwde overtreding leidt tot ontslag op staande voet.
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd en vertrouwen erop dat u zich voortaan aan de regels houdt.”
2.8.
Op 28 februari 2022 heeft [verweerder] [verzoeker] op staande voet ontslagen.
Bij brief van 28 februari 2022 met als titel ‘ontslag op staande voet’ heeft [verweerder]
[verzoeker] onder meer als volgt bericht:
“Op 28 februari jl. hebben wij een gesprek met u gevoerd. (…)
De aanleiding van dit gesprek is dat u op vrijdag 25 februari opnieuw op het terrein van [naam onderneming] aan het roken was, dit keer vlakbij het bedrijfsrestaurant [naam] van [naam onderneming] .
Op 7 februari jl. heeft u ook gerookt op het terrein van [naam onderneming] . U erkende toen dat u dit heeft gedaan en u heeft toen een schriftelijke waarschuwing gehad (…). We hebben u toen gemeld dat u bij een eerstvolgende overtreding op staande voet zou worden ontslagen.
U erkent ook nu dat u heeft gerookt op de genoemde plek en u realiseert zich dat dit op een plek is waar het niet is toegestaan. U geeft zelfs aan vaker op het bedrijfsterrein te hebben gerookt.
Als gevolg van bovenstaande zijn wij genoodzaakt uop staande voette ontslaan. Gedrag zoals door u vertoond, kan [verweerder] niet tolereren. U behoort gegeven opdrachten en bevelen op te volgen. Dat heeft u niet gedaan. Door uw gedrag en daden zijn wij het vertrouwen dat wij in u stelden volledig verloren. (…)”
2.9.
De gemachtigde van [verzoeker] heeft [verweerder] bij brief van
10 maart 2022 bericht dat geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet, dat
[verzoeker] berust in het ontslag en aanspraak maakt op vergoedingen.
2.10.
[verweerder] heeft de gemachtigde van [verzoeker] bij brief van 16 maart 2022 bericht dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven en de vergoedingen van de hand gewezen.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
a. voor recht te verklaren dan [verweerder] de arbeidsovereenkomst met hem in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd;
b. [verweerder] te veroordelen om aan hem te betalen:
i. het niet genoten loon over de periode van 28 februari 2022 tot en met 31 maart 2022, derhalve € 3.633,12 bruto, alsmede de wettelijke rente daarover vanaf 1 april 2022 tot aan de dag van volledige betaling, alsmede de wettelijke verhoging van 50% over het niet genoten loon, derhalve € 1.816,56 bruto, en de wettelijke rente over de wettelijke verhoging vanaf 1 mei 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
ii. een billijke vergoeding van € 5.950,00 bruto, althans een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van deze beschikking tot aan de dag van volledige betaling;
iii. de gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 3.458,76 bruto, alsmede de wettelijke rente hierover vanaf 1 april 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
iv. de transitievergoeding ex artikel 7:673 BW van € 1.732,54 bruto vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 1 april 2022 tot aan de dag van volledige betaling, alsmede de maximale wettelijke verhoging van 50%, derhalve € 866,27, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 1 mei 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
v. de maximale aanzegvergoeding van € 3.458,76 bruto, alsmede de wettelijke rente hierover vanaf 1 april 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
vi. de kosten van rechtsbijstand ter voldoening buiten rechte van € 1.742,40 inclusief btw, althans een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen bedrag, alsmede de wettelijke rente daarover vanaf de datum van deze beschikking tot aan de dag van volledige betaling;
c. [verweerder] te veroordelen om binnen veertien dagen na de in deze te wijzen beschikking aan hem deugdelijke bruto/netto specificaties te verstrekken ter zake van de hiervoor onder sub b. genoemde bedragen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 75,00 voor iedere dag dat [verweerder] in gebreke blijft deze te verstrekken;
d. [verweerder] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede een bedrag voor nasalaris gemachtigde.
3.2.
[verzoeker] legt, samengevat, aan zijn verzoeken ten grondslag dat [verweerder] hem ten onrechte op 28 februari 2022 op staande voet heeft ontslagen. Van een dringende reden voor het ontslag op staande voet was geen sprake. [verzoeker] berust echter in het ontslag en maakt aanspraak op loon, een billijke vergoeding, een transitievergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een aanzegvergoeding met nevenvorderingen.
3.3.
[verweerder] betwist dat [verzoeker] ten onrechte op staande voet is ontslagen. Volgens haar was er, samengevat, wel degelijk sprake van een dringende reden voor het ontslag op staande voet. [verzoeker] kan dan ook geen aanspraak maken op loon of enige vergoeding. Op het verweer van [verweerder] wordt hierna, waar nodig voor de behandeling van de zaak, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ontslag op staande voet
4.1.
Het gaat in deze zaak allereerst om de vraag of het door [verweerder] op
28 februari 2022 gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is.
4.2.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen op grond van een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer beschouwd, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
De kantonrechter dient bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang in aanmerking te nemen. Daarbij dient de aard en de ernst van de dringende reden afgewogen te worden tegen de aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de werknemer.
4.3.
De toetsing of het ontslag al dan niet terecht is gegeven kan in beginsel alleen plaatsvinden op basis van hetgeen feitelijk aan de werknemer is meegedeeld en niet op basis van later aangevoerde feiten of omstandigheden. Verder dient de opzegging onverwijld na het ontdekken van de als dringende reden te beschouwen handeling plaats te vinden, onder gelijktijdige mededeling van de dringende reden. Daarbij fixeert de medegedeelde reden in beginsel de ontslagreden. Er kan sprake zijn van een geldig ontslag op staande voet als van de aangevoerde dringende reden slechts een gedeelte komt vast te staan, maar dan moet het vaststaande gedeelte op zichzelf beschouwd een dringende reden zijn en moet de werkgever hebben gesteld en moet ook aannemelijk zijn dat hij de werknemer ook uitsluitend om die reden op staande voet zou hebben ontslagen en moet dit laatste voor de werknemer in het licht van de gehele inhoud van de aanzegging en de overige omstandigheden van het geval duidelijk zijn geweest.
4.4.
[verweerder] heeft [verzoeker] bij brief van 28 februari 2022 medegedeeld dat hij op staande voet ontslagen is omdat hij, ondanks een eerdere schriftelijke waarschuwing waarbij is gemeld dat hij bij een eerstvolgende overtreding op staande voet zou worden ontslagen, opnieuw heeft gerookt op een plek waar hij dat niet mocht, dat hij zich dit realiseert en heeft toegegeven vaker op het bedrijfsterrein te hebben gerookt. [verweerder] geeft aan dat zij dit gedrag niet kan tolereren, [verzoeker] gegeven opdrachten en bevelen behoort op te volgen, hij dat niet heeft gedaan en zij daarom het vertrouwen in hem verloren zijn (r.o. 2.7.).
4.5.
De kantonrechter overweegt als volgt.
[verweerder] verwijt [verzoeker] dat hij heeft gerookt op een plek waar hij niet mocht roken. Onweersproken is dat [verweerder] haar medewerkers op 19 april 2021, 20 oktober 2021, 14 december 2021 en 7 januari 2022 heeft geïnformeerd over de veranderingen in het rookbeleid per 1 januari 2022 (r.o. 2.2. tot en met 2.5.). [verzoeker] heeft ter zitting ook erkend dat hij wist dat [verweerder] haar rookbeleid heeft aangescherpt. Hij betwist echter te hebben erkend vaker te hebben gerookt op het bedrijfsterrein en stelt niet op de hoogte te zijn geweest van het rookverbod op de locatie bij het bedrijfsrestaurant [naam] .
Aanvankelijk, te weten in de mededelingen van 20 oktober 2021en 14 december 2021 heeft [verweerder] haar medewerkers bericht dat vanaf 1 januari 2022 op de locaties [plaatsnaam] en [plaatsnaam] in het geheel niet meer gerookt mag worden. Na overleg met de ondernemingsraad is voor roken op het bedrijfsterrein in [plaatsnaam] een uitzondering gemaakt voor de dagdienstmedewerkers die buiten werktijd wel mogen roken op door [naam onderneming] aangewezen plaatsen.
4.6.
[verweerder] voert als dringende reden aan dat [verzoeker] tenminste tot twee maal toe heeft gerookt op een plek waar dat niet was toegestaan op basis van het aangepaste rookbeleid. Ter onderbouwing heeft [verweerder] een door [naam onderneming] gemaakte plattegrond van het bedrijfsterrein in [plaatsnaam] overgelegd met daarop de locaties waar roken per 1 januari 2022 nog wel is toegestaan. Zij geeft daarbij aan dat de rookplek bij bedrijfsrestaurant [naam] per 1 januari 2022 is verplaatst naar een andere locatie.
Tussen partijen staat vast dat [verzoeker] ten tijde van de tweede overtreding van het rookverbod, waarna hij op staande voet is ontslagen, bij bedrijfsrestaurant [naam] stond te roken. Onbetwist staat verder vast dat er op dat moment bij bedrijfsrestaurant [naam] een bankje stond met daarnaast een grote asbak en dat daar in die periode geregeld mensen stonden te roken. Uit de door [verzoeker] overgelegde foto’s en verklaringen volgt verder dat pas rond eind mei 2022 op die plek een bord is geplaatst met
“Attentie! Hier niet roken a.u.b. De rokersplek is gewijzigd:”met daarbij een plattegrond met daarop een kruis door de desbetreffende rookplek en aanduiding van de nieuwe rookplek. Door [verweerder] is daartegen aangevoerd dat zij van [naam onderneming] heeft begrepen dat de wijziging eerder is ingegaan, maar deze stelling is niet nader onderbouwd, zodat daar aan voorbij wordt gegaan.
4.7.
Vaststaat dat het aangepaste rookbeleid bij [verweerder] is opgesteld vanwege enerzijds de gewijzigde wetgeving en anderzijds om een positieve bijdrage te leveren aan een betere gezondheid en duurzame inzetbaarheid van haar medewerkers.
Op het bedrijfsterrein in [plaatsnaam] , waar [verzoeker] werkzaam was, is echter een uitzondering gemaakt op het eerder gecommuniceerde beleid met als gevolg dat op bepaalde tijden en door bepaalde collega’s wel op het bedrijfsterrein in [plaatsnaam] gerookt mocht worden. Dit kan in de praktijk verwarring opleveren. Gecombineerd met het feit dat de plek waar [verzoeker] op 25 februari 2022 stond te roken in de praktijk gedurende langere tijd gebruikt werd als rookplek en dat daar pas nadien een bord is geplaatst dat dit geen rookplek (meer) was, betekent dat onvoldoende is komen vast te staan dat [verzoeker] op 25 februari 2022 het rookbeleid bij [verweerder] heeft overtreden.
Uit het voorgaande volgt dat de aan [verzoeker] verweten gedraging niet komt vast te staan en daarmee dat geen sprake is van een dringende reden. De verzochte verklaring voor recht wordt daarom toegewezen.
Berusting
4.8.
[verzoeker] berust in het ontslag op staande voet, maar vordert loon, een aanzegvergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, een transitievergoeding en een billijke vergoeding.
Loon
4.9.
[verzoeker] verzoekt betaling van het niet genoten loon over de periode
28 februari 2022 tot en met 31 maart 2022. Nu [verzoeker] berust in het op
28 februari 2022 gegeven ontslag, is de arbeidsovereenkomst per die datum geëindigd en is er vanaf die datum dus ook geen sprake meer van een loonbetalingsverplichting. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Aanzegvergoeding
4.10.
[verzoeker] verzoekt om betaling van de maximale aanzegvergoeding van
€ 3.458,76 bruto. Nu [verzoeker] berust in het op 28 februari 2022 gegeven ontslag, is de arbeidsovereenkomst per die datum geëindigd en is er geen sprake van een verplichting tot het aanzeggen van het einde dan wel de verlenging van de arbeidsovereenkomst. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Vergoeding wegens onregelmatige opzegging
4.11.
Nu [verweerder] ten onrechte het ontslag op staande voet heeft gegeven, is zij per 28 februari 2022 de vergoeding wegens onregelmatige opzegging, zijnde het loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren (één maand) te weten tot 1 april 2022, aan [verzoeker] verschuldigd. Tussen partijen is niet in geschil dat dit een bedrag van € 3.458,76 bruto betreft, zodat dit bedrag wordt toegewezen. Het verzoek van [verweerder] om deze vergoeding te matigen wordt afgewezen. De verzochte vergoeding is reeds beperkt tot de in artikel 7:672 lid 2 BW bedoelde opzegtermijn zodat verdere matiging, gelet op het bepaalde in lid 12 van dit artikel, niet mogelijk is. De gevorderde wettelijke rente wordt zoals verzocht toegewezen vanaf 1 april 2022.
Transitievergoeding
4.12.
Nu [verweerder] ten onrechte het ontslag op staande voet heeft gegeven is zij de transitievergoeding aan [verzoeker] verschuldigd. [verzoeker] verzoekt om de toekenning van een transitievergoeding van € 1.732,54 bruto. [verweerder] heeft hiertegen ingebracht dat geen transitievergoeding verschuldigd is nu de gedragingen van [verzoeker] ernstig verwijtbaar zijn. Gelet op het hiervoor overwogene gaat dit standpunt niet op. De hoogte van de gevorderde transitievergoeding wordt voor het overige niet betwist, zodat dit bedrag zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding wordt zoals verzocht toegewezen vanaf 1 april 2022. Het verzoek om toekenning van de wettelijke verhoging wordt afgewezen nu bedoelde vergoeding geen loon betreft.
Billijke vergoeding
4.13.
Nu [verweerder] de voor een rechtsgeldig ontslag gegeven voorschriften niet heeft nageleefd, heeft [verzoeker] uit dien hoofde aanspraak op een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:681 aanhef en onder a BW.
Met betrekking tot de vraag hoe de omvang van een billijke vergoeding berekend moet worden, heeft de Hoge Raad in de New Hairstyle-beschikking (ECLI:NL:HR:2017:1187) een aantal gezichtspunten gegeven. Tegen die achtergrond wordt als volgt overwogen.
4.14.
Blijkens voormelde beschikking van de Hoge Raad kan bij het vaststellen van de omvang van de billijke vergoeding onder meer worden gelet op hetgeen de werknemer nog aan loon zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd. Het zal daarbij van de omstandigheden van het geval afhangen welke verdere duur van de arbeidsovereenkomst daarbij in acht moet worden genomen. Daarbij is mede van belang of de werkgever de arbeidsovereenkomst ook op rechtmatige wijze had kunnen beëindigen en op welke termijn dit had mogen gebeuren en vermoedelijk zou zijn gebeurd.
Of en in hoeverre rekening wordt gehouden met het inkomen dat de werknemer zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd hangt af van de omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoort de mate waarin de werkgever van het einde van het dienstverband een verwijt kan worden gemaakt. Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding dient bovendien de eventueel aan de werknemer toekomende transitievergoeding en/of vergoeding wegens onregelmatige opzegging te worden betrokken.
4.15.
Uitgangspunt is dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door
[verzoeker] op staande voet te ontslaan, zonder dat daar een geldige dringende reden aan ten grondslag lag. Daar staat tegenover dat sprake was van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die van rechtswege zou eindigen per 30 september 2022. Aannemelijk is dat deze arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd en vanwege de eerdere officiële waarschuwing voor overtreding van het rookbeleid waarvan bekend was dat [verweerder] dat stringent zou handhaven. Ter zitting is bovendien komen vast te staan dat [verzoeker] ongeveer 1,5 week na het ontslag al een nieuwe baan heeft gevonden. Hoewel hij stelt dat hij thans minder verdient, is dit op geen enkele wijze onderbouwd, zodat dit niet komt vast te staan. Dat geldt eveneens voor de stelling in het verzoekschrift dat sprake is van immateriële schade. Ter onderbouwing van de verzochte billijke vergoeding heeft [verzoeker] gewezen op het bedrag van € 3.450,00 bruto aan loon vanaf de datum van het ontslag op staande voet tot 1 april 2022. Dit bedrag is echter reeds in de vorm van de gefixeerde schadevergoeding wegens de onregelmatige opzegging toegekend.
De kantonrechter zal op grond van het voorgaande en vanwege de omstandigheid dat de transitievergoeding en de vergoeding wegens onregelmatige opzegging zullen worden toegekend geen billijke vergoeding toekennen. De gevorderde billijke vergoeding en nevenverzoeken worden daarom afgewezen.
Kosten rechtsbijstand
4.16.
[verzoeker] verzoekt de veroordeling van [verweerder] tot betaling van de kosten van rechtsbijstand ter voldoening buiten rechte van € 1.742,40 inclusief btw.
De hoogte van het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is niet in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Hoewel niet direct van toepassing, geldt dat deze tarieven geacht worden redelijk te zijn. De kantonrechter ziet geen aanleiding om van bedoelde tarieven af te wijken. Op basis van deze tarieven wordt een bedrag van € 767,82 inclusief btw toegewezen.
Specificaties
4.17.
Het niet betwiste en op de grond van de wet gebaseerde verzoek tot het verstrekken van deugdelijke bruto/netto specificaties wordt toegewezen over de toegewezen bedragen. De verzochte dwangsom op verstrekking van een deugdelijke loonspecificatie, wordt gesteld op een bedrag van € 50,00 voor elke dag dat [verweerder] , vanaf veertien dagen na betekening van deze beschikking, in gebreke zal blijven aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 5.000,00.
Proceskosten
4.18.
[verweerder] wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf veertien dagen na de datum van deze beschikking. Het gevorderde nasalaris wordt toegewezen tot € 124,00, zijnde een half salarispunt van het toegewezen salaris met een maximum van € 124,00.

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1.
verklaart voor recht dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd;
5.2.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] te betalen de gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 3.458,76 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 april 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] te betalen de transitievergoeding ex artikel 7:673 BW van € 1.732,54 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 april 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [verweerder] om binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking aan [verzoeker] deugdelijke bruto/netto specificaties te verstrekken van de onder 5.2. en 5.3. genoemde betalingen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,00 voor elke dag dat [verweerder] , vanaf veertien dagen na betekening van deze beschikking, in gebreke zal blijven aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 5.000,00;
5.5.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] te betalen een bedrag van
€ 767,82 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 april 2022;
5.6.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten aan de zijde van [verzoeker] , tot op heden begroot op € 86,00 aan griffierecht en € 747,00 aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf veertien dagen na de datum van deze beschikking, alsmede een bedrag van € 124,00 aan nasalaris;
5.7.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. C.J.M. Hendriks en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2022.