Uitspraak
[verweerder]
1.De procedure
2.De feiten
8% vakantietoeslag. De arbeidsovereenkomst is op 1 oktober 2021 verlengd tot en met
30 september 2022.
1 januari 2022 alle aanwezige rookruimtes zal ontmantelen. Zij geeft aan dat voor alle medewerkers geldt dat vanaf 1 januari 2022 niet meer op de locaties in [plaatsnaam] en [plaatsnaam] mag worden gerookt. Daarnaast geeft zij aan vanaf 1 januari 2022 het rookverbod strikt te zullen handhaven en dat overtreders die onder werktijd roken in haar gebouwen of op het bedrijfsterrein bij de eerste overtreding een schriftelijke waarschuwing zullen ontvangen en bij de eerstvolgende herhaling per direct ontslagen worden.
Aangezien [naam onderneming] het roken op de locatie faciliteert en wij geen zeggenschap hebben over de eigen tijd van collega’s, is het de dagdienstmedewerkers in [plaatsnaam] toegestaan om tijdens de lunchpauze (=eigen tijd) te roken op de door [naam onderneming] aangewezen rookplekken. Het is dus niet toegestaan om tijdens werktijd rookpauzes te nemen. In [plaatsnaam] geldt een onverminderd algeheel rookverbod op de [naam onderneming] locatie.”
[verweerder] [verzoeker] onder meer als volgt bericht:
[verzoeker] onder meer als volgt bericht:
10 maart 2022 bericht dat geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet, dat
[verzoeker] berust in het ontslag en aanspraak maakt op vergoedingen.
3.Het verzoek en het verweer
4.De beoordeling
28 februari 2022 gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is.
De kantonrechter dient bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang in aanmerking te nemen. Daarbij dient de aard en de ernst van de dringende reden afgewogen te worden tegen de aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de werknemer.
“Attentie! Hier niet roken a.u.b. De rokersplek is gewijzigd:”met daarbij een plattegrond met daarop een kruis door de desbetreffende rookplek en aanduiding van de nieuwe rookplek. Door [verweerder] is daartegen aangevoerd dat zij van [naam onderneming] heeft begrepen dat de wijziging eerder is ingegaan, maar deze stelling is niet nader onderbouwd, zodat daar aan voorbij wordt gegaan.
28 februari 2022 tot en met 31 maart 2022. Nu [verzoeker] berust in het op
28 februari 2022 gegeven ontslag, is de arbeidsovereenkomst per die datum geëindigd en is er vanaf die datum dus ook geen sprake meer van een loonbetalingsverplichting. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
€ 3.458,76 bruto. Nu [verzoeker] berust in het op 28 februari 2022 gegeven ontslag, is de arbeidsovereenkomst per die datum geëindigd en is er geen sprake van een verplichting tot het aanzeggen van het einde dan wel de verlenging van de arbeidsovereenkomst. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
[verzoeker] op staande voet te ontslaan, zonder dat daar een geldige dringende reden aan ten grondslag lag. Daar staat tegenover dat sprake was van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die van rechtswege zou eindigen per 30 september 2022. Aannemelijk is dat deze arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd en vanwege de eerdere officiële waarschuwing voor overtreding van het rookbeleid waarvan bekend was dat [verweerder] dat stringent zou handhaven. Ter zitting is bovendien komen vast te staan dat [verzoeker] ongeveer 1,5 week na het ontslag al een nieuwe baan heeft gevonden. Hoewel hij stelt dat hij thans minder verdient, is dit op geen enkele wijze onderbouwd, zodat dit niet komt vast te staan. Dat geldt eveneens voor de stelling in het verzoekschrift dat sprake is van immateriële schade. Ter onderbouwing van de verzochte billijke vergoeding heeft [verzoeker] gewezen op het bedrag van € 3.450,00 bruto aan loon vanaf de datum van het ontslag op staande voet tot 1 april 2022. Dit bedrag is echter reeds in de vorm van de gefixeerde schadevergoeding wegens de onregelmatige opzegging toegekend.
5.De beslissing
€ 767,82 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 april 2022;