Uitspraak
1.De procedure
11 producties en het verweerschrift, teven houdende verzoek van 14 juni 2022;
vanmorgen verschenen, en weer vertrokken.
, jij stond ook ingeroosterd vandaag zoals altijd, ook van jou heb ik geen opgave van enige reden ontvangen om niet te werken vandaag.
én [verzoeker][ [verzoeker] – toevoeging kantonrechter]
van de diefstal. Dat heb ik ook geschreven per mail op 25 maart 2022, en per direct gevraagd om teruggave van dat geld, waarop [partner verzoeker]en[verzoeker] dezelfde dag schreven: “Van geld weten wij niks”. Omdat ik geen bewijs van de diefstal had, kon ik daar geen consequenties aan verbinden.
3.Het verzoek en het verweer
7:625 BW;
7:626 BW, op straffe van een dwangsom ter hoogte van 100,00 per dag met een maximum van € 10.000,00;
€ 10.000,00 bruto, dan wel een door de kantonrechter te bepalen billijke vergoeding;
€ 968,49 bruto, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
17 april 2022 op staande voet heeft ontslagen. Van een dringende reden voor het ontslag op staande voet was geen sprake. [verzoeker] berust echter in het ontslag en maakt aanspraak op een billijke vergoeding, een transitievergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en loon met nevenvorderingen.
4.Het tegenverzoek en het verweer
19 april 2022 verrekend met de gefixeerde schadevergoeding en met de vordering die [verweerder] heeft op [verzoeker] wegens diefstal dan wel verduistering van € 9.775,00;
5.De beoordeling van het verzoek en het tegenverzoek
De kantonrechter dient bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang in aanmerking te nemen. Daarbij dient de aard en de ernst van de dringende reden afgewogen te worden tegen de aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de werknemer.
“Van geld weten wij niks (…)maakt niet dat sprake is van de door [verweerder] aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde dringende reden.
19 april 2022 de vergoeding wegens onregelmatige opzegging, zijnde het loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, te weten tot 1 mei 2022, zijnde de datum waartegen [verzoeker] haar arbeidsovereenkomst reeds had opgezegd, aan [verzoeker] verschuldigd. Onbetwist staat vast dat de gefixeerde schadevergoeding, uitgaande van de datum van 19 april 2022, € 769,00 bruto bedraagt, zodat dit bedrag zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de gefixeerde schadevergoeding wordt, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:686a lid 1 BW, toegekend vanaf 19 april 2022. Het verzoek om toekenning van de wettelijke verhoging wordt afgewezen nu bedoelde vergoeding geen loon betreft.
[verzoeker] op staande voet te ontslaan, zonder dat daar een geldige dringende reden aan ten grondslag lag. Daar staat tegenover dat [verzoeker] haar arbeidsovereenkomst reeds had opgezegd per 1 mei 2022 en dat [verzoeker] in dat geval evenmin aanspraak kon maken op een WW-uitkering en ook niet op betaling van de transitievergoeding.
6.De beslissing
€ 605,65 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 mei 2022 tot aan de dag van volledige betaling;