ECLI:NL:RBGEL:2022:3507

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
9936066
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en vorderingen van werknemer tegen werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter op 8 juli 2022 uitspraak gedaan over een verzoek van [verzoeker] tegen [verweerder] inzake een ontslag op staande voet. [verzoeker] was sinds 1 juli 2021 in dienst bij [verweerder] als Algemeen Medewerker. Op 17 april 2022 vond er een incident plaats waarbij [verweerder] contant geld miste en [verzoeker] en zijn partner verdacht van diefstal. Op 19 april 2022 heeft [verweerder] [verzoeker] op staande voet ontslagen. [verzoeker] heeft bezwaar gemaakt tegen dit ontslag en vorderde onder andere betaling van achterstallig loon, vakantiegeld en een billijke vergoeding. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat [verzoeker] zonder toestemming geld had meegenomen. De kantonrechter wees de vorderingen van [verzoeker] voor een billijke vergoeding en transitievergoeding af, maar kende wel het achterstallige loon en vakantiegeld toe. Tevens werd de gefixeerde schadevergoeding vastgesteld op € 2.866,25 bruto, die [verzoeker] aan [verweerder] verschuldigd was. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 9936066 \ HA VERZ 22-35
uitspraak van 8 juli 2022
beschikking
in de zaak van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
gemachtigde mr. R.K.A. Kop
en
[verweerder]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
gemachtigde mr. J. Zandberg
Partijen worden hierna [verzoeker] en [verweerder] (mannelijk enkelvoud) genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van 7 juni 2022 met
11 producties en het verweerschrift, teven houdende verzoek van 14 juni 2022.
1.2.
De gemachtigde van [verzoeker] en [partner verzoeker] heeft op 28 juni 2022 om 10.48 uur en om 17.56 uur, op 29 juni 2022 om 17.00 uur en 30 juni 2022 om 20.03 uur e-mailberichten gestuurd met diverse bijlagen. De kantonrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat deze e-mailberichten en de daaraan toegevoegde bijlagen zijn toegezonden buiten de daarvoor in het procesreglement genoemde termijn en buiten behandeling zullen worden gelaten voor zover deze niet inhoudelijk tijdens de mondelinge behandeling worden besproken.
1.3.
Op 1 juli 2022 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden,
gelijktijdig met de behandeling in de zaak tussen [partner verzoeker] en [verweerder] met zaaknummer
9934947 HA VERZ 22-34. Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig [verzoeker] en [partner verzoeker]
met hun gemachtigde mr. R.K.A. Kop en diens kantoorgenoot mr. A. Achouitar en
[verweerder] ( [verweerder] ) met zijn gemachtigde mr. J. Zandberg. Van de mondelinge
behandeling zijn aantekeningen gemaakt. Mr. A. Achouitar heeft namens [verzoeker] en [partner verzoeker]
pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.
1.4.
Ten slotte is beschikking bepaald.
2. De feiten
2.1.
[verzoeker] is sinds 1 juli 2021 bij [verweerder] in dienst in de functie van Algemeen Medewerker tegen een salaris van € 2.097,25 bruto per maand voor 30 uur per week.
2.2.
[verzoeker] is de partner van [partner verzoeker] en de broer van [verweerder] , verweerder in onderhavige zaak (hierna: [verweerder] ). [partner verzoeker] was ook in dienst bij [verweerder] .
2.3.
Op 13 januari 2022 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] en [partner verzoeker] en [verweerder] . Tijdens dit gesprek hebben [verzoeker] en [partner verzoeker] aangegeven dat zij voornemens waren hun arbeidsovereenkomsten op te zeggen.
2.4.
Op 23 maart 2022 heeft er wederom een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] en [partner verzoeker] en [verweerder] . [verzoeker] en [partner verzoeker] hebben toen medegedeeld hun arbeidsovereenkomsten definitief op te willen zeggen.
2.5.
Bij e-mailbericht van 25 maart 2022 om 9.39 uur heeft [verweerder] [verzoeker] en [partner verzoeker] onder meer het volgende bericht:
“n.a.v. jullie mondelinge aankondiging jullie werk op te zeggen mocht een schriftelijke bevestiging per email (zoals jullie toegezegd hebben de volgende dag te versturen) voor mij nog steeds uitblijven.
Derhalve ben ik genoodzaakt bij deze de sleutels van de deur en de druppels van het alarm van het bedrijfspand van [verweerder] (…) per direct terug te vragen, als ook mijn huisdeursleutel van mijn woning (…).
Deze kunnen per direct en persoonlijk overgedragen worden.
Verder verwacht ik jullie schriftelijke opzegging z.s.m. zodat ik niet in het ongewisse blijf, maar duidelijke stappen kan gaan zetten voor [verweerder] .
Ik zal me aan de afspraken op papier gemaakt houden, net zoals jullie je aan die gemaakte afspraken houden. (…)”
2.6.
Bij e-mailbericht van 25 maart 2022 om 11.31 uur heeft [verweerder] [verzoeker] en [partner verzoeker] onder meer het volgende bericht:
“Zonder opgave van reden en zonder arbeid te verrichten is [verzoeker][ [verzoeker] – toevoeging kantonrechter]
vanmorgen verschenen, en weer vertrokken.
[partner verzoeker][ [partner verzoeker] – toevoeging kantonrechter]
, jij stond ook ingeroosterd vandaag zoals altijd, ook van jou heb ik geen opgave van enige reden ontvangen om niet te werken vandaag.
Derhalve zal ik dit aanmerken als werkweigering.
Dan heeft [verzoeker] zonder toestemming geld meegenomen waar ik GEEN toestemming voor heb gegeven.
Om dit niet te laten escaleren geef ik jullie vandaag de kans dit terug te brengen (voor 14.00 uur)(…)”
2.7.
Bij e-mailbericht van 25 maart 2022 hebben [verzoeker] en [partner verzoeker] zich vervolgens ziekgemeld daarnaast hebben zij [verweerder] onder meer als volgt bericht:
“Van geld weten wij niks (…).
We weten wel dat we onze uren tot gisteren netjes hebben gewerkt en dat jij vanmorgen hebt gezegd dat je ons daar niet voor gaat betalen.
De sleutel van ons privé en de map [naam bedrijf] willen we graag zsm ruilen tegen jouw sleutels en druppel.
Zodra de map van [naam bedrijf] en onze sleutel hier voor de deur zijn afgeleverd, zonder dat we elkaar zien, zal ik er zorg voor dragen dat jouw sleutels bij jou worden afgegeven. (…)”
2.8.
Bij e-mailbericht van 25 maart 2022 om 14.50 uur heeft [verweerder] [verzoeker] en [partner verzoeker] onder meer als volgt bericht:
“(…) Het gedoe is begonnen toen jullie aankondigden niet langer meer voor mij te willen werken. Ik dacht dat wij daar goede afspraken over gemaakt hadden. Ik erken dat het jullie vrij staat om te vertrekken. Dat hebben jullie gedaan. Nu hebben jullie je allebei ziek gemeld. Dat is niet de oplossing. Duidelijk is dat jullie niet verder kunnen en willen bij mijn onderneming. Ik heb me daar inmiddels bij neergelegd. Dat moeten we regelen. Graag ontvang ik van jullie een voorstel daarvoor.”
2.9.
Bij aangetekende brief en e-mailbericht van 12 april 2022 heeft [verzoeker] zijn arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 juni 2022.
2.10.
Nadien heeft er nog diverse correspondentie plaatsgevonden tussen (de gemachtigden van) partijen.
2.11.
Op 1e paasdag, zondag 17 april 2022, heeft [verweerder] de map van [naam bedrijf] bij [verzoeker] en [partner verzoeker] afgegeven.
2.12.
Op 17 april 2022 heeft de gemachtigde van [partner verzoeker] en [verzoeker] de gemachtigde van [verweerder] een e-mailbericht gestuurd waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het mondeling gegeven ontslag op staande voet op 17 april 2022 op basis van de zinsnede ”Jullie krijgen ontslag op staande voet”.
2.13.
Bij e-mailbericht van 19 april 2022 heeft [verweerder] [verzoeker] en [partner verzoeker] op staande voet ontslagen. Hij heeft hen daarbij onder meer als volgt bericht:
“Onlangs is er geld gestolen uit mijn koffer. Het ging om een fors bedrag. Deze koffer stond op het werk. Bijna niemand wist dat ik het kasgeld in die actekoffer bewaar. Dat waren behalve ikzelf, jullie tweeën. Ik verdacht aanvankelijk [verzoeker][ [verzoeker] – toevoeging kantonrechter]
én [partner verzoeker][ [partner verzoeker] – toevoeging kantonrechter]
van de diefstal. Dat heb ik ook geschreven per mail op 25 maart 2022, en per direct gevraagd om teruggave van dat geld, waarop [verzoeker]en[partner verzoeker] dezelfde dag schreven: “Van geld weten wij niks”. Omdat ik geen bewijs van de diefstal had, kon ik daar geen consequenties aan verbinden.
[verzoeker]en[partner verzoeker] hebben op 12 april 2022 geschreven (…) dat [verzoeker] zich het geld uit mijn koffer, buiten mijn medeweten, heeft toegeëigend. Ik moet er van uit gaan dat ook [partner verzoeker] daarvan in ieder geval geweten heeft.
Ik ontsla jullie daarom op staande voet.
Mocht dit ontslag op staande voet geen stand houden bij de rechter, dan ontsla ik jullie op staande voet wegens het tegen mij uitoefenen van geweld. Jullie hebben mij op 17 april 2022 meerdere malen mishandeld en bedreigd. Jullie hebben mij 25 maart 2022 schriftelijk gevraagd de map/ordner van jullie bedrijf en de sleutel van jullie huis terug te geven (…).
Ik heb op 17 april 2022 aangebeld en voor de camera van de deurbel de ordner getoond. Daarna zette ik deze voor de deur en wilde ik weglopen, waarop [verzoeker] de deur geopend heeft. Ik overhandig alsnog de map persoonlijk, [verzoeker] zegt: “Dank je” en ik zeg: “Afgegeven bij deze” en loop direct weg en zeg terwijl ik wegloop: “Succes maat” waarop [verzoeker] roept: “Ga je het normaal houden?” waarop ik weer omdraai en reageer. [verzoeker] valt mij daarna vrijwel meteen aan. Ik probeer nog weg te komen waarbij hij mij van achteren voorover op de grond werkt, en ik al schreeuw: “Aahw, mijn nek…” [partner verzoeker] heeft dat alles ook met haar telefoon opgenomen. Ik wist uiteindelijk in mijn auto te komen waarbij [verzoeker] de deur zo hard dichtgooit dat de spiegel ontzet is. Marvel heeft toen weer geprobeerd om mij te slaan en te stompen. Hij zei dat ik uit de auto moest komen en dat we het op straat moesten uitvechten. Ik geef aan dat ik hartpatiënt ben en dat natuurlijk nooit ga winnen…
[partner verzoeker] stond daarbij te lachen. (…)”
2.14.
De gemachtigde van [verzoeker] en [partner verzoeker] heeft bij e-mailbericht van 19 april 2022 bezwaar gemaakt tegen het ontslag op staande voet.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
a. bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding [verweerder] te veroordelen tot betaling aan hem van het salaris van € 2.097,25 bruto per maand, te vermeerderen met de vakantiebijslag en overige emolumenten vanaf 1 maart 2022 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd;
b. bij wijze van voorlopige voorziening [verweerder] te veroordelen tot betaling van het volledige vakantiegeld, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel
7:625 BW;
c. bij wijze van voorlopige voorziening [verweerder] te veroordelen om deugdelijke bruto/netto specificaties en een eindafrekening te overhandigen zoals in artikel
7:626 BW, op straffe van een dwangsom ter hoogte van 100,00 per dag met een maximum van € 10.000,00;
d. [verweerder] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding aan hem van
€ 10.000,00 bruto, dan wel een door de kantonrechter te bepalen billijke vergoeding;
e. aan hem een transitievergoeding toe te kennen van € 3.788,62 bruto;
f. aan hem een vergoeding wegens onregelmatige opzegging toe te kennen van
€ 3.065,74 bruto, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
g. [verweerder] te veroordelen tot betaling van zijn salaris met toebehoren vanaf 1 maart 2022 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
h. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen;
i. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de gemaakte advocaatkosten van minimaal € 5.000,00, dan wel een door de kantonrechter te bepalen (schade)vergoeding;
j. [verweerder] te veroordelen tot betaling aan hem van de wettelijke verhoging en wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag van volledige betaling;
k. [verweerder] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoeken ten grondslag dat [verweerder] hem ten onrechte op
17 april 2022 op staande voet heeft ontslagen. Van een dringende reden voor het ontslag op staande voet was geen sprake. Het ontslag op staande voet is ook niet onverwijld gegeven. [verzoeker] berust echter in het ontslag en maakt aanspraak op een billijke vergoeding, een transitievergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en loon met nevenvorderingen.
3.3.
[verweerder] betwist dat [verzoeker] ten onrechte op staande voet is ontslagen. Volgens hem was er wel degelijk sprake van een dringende reden voor het ontslag op staande voet. Dit ontslag op staande voet is op 19 april 2022, en niet op 17 april 2022, met vermelding van de dringende redenen gegeven. [verzoeker] kan dan ook geen aanspraak maken op enige vergoeding. [verweerder] verzoekt de kantonrechter op grond van artikel 22 Rv [verzoeker] op te dragen de integrale video-opname van 17 april 2022 in het geding te brengen. Verder beroept [verweerder] zich, voor zover hij een bedrag zou moeten betalen, op verrekening van dit bedrag met de gefixeerde schadevergoeding en met de vordering die hij op [verzoeker] heeft wegens diefstal dan wel verduistering van € 9.775,00. Ten slotte verzoekt [verweerder] om [verzoeker] te veroordelen in de proceskosten.
Op het verweer van [verweerder] wordt hierna, waar nodig voor de behandeling van de zaak, nader ingegaan.

4.Het tegenverzoek en het verweer

4.1.
[verweerder] verzoekt de kantonrechter:
a. de gefixeerde schadevergoeding die [verzoeker] verschuldigd is vast te stellen op
€ 2.866,25 bruto;
b. toe te staan dat [verweerder] het loon over de periode 1 maart 2022 tot en met
19 april 2022 verrekent met de gefixeerde schadevergoeding en met de vordering die [verweerder] heeft op [verzoeker] wegens diefstal dan wel verduistering van € 9.775,00;
c. [verzoeker] te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
[verweerder] legt aan zijn verzoeken ten grondslag dat [verzoeker] hem een dringende regen heeft gegeven om hem op staande voet te ontslaan en dat hij hem daarom op grond van artikel 7:672 BW een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd is ter hoogte van het loon over de periode van 19 april 2022 tot 1 juni 2022, zijnde € 2.866,25 bruto. Daarnaast heeft [verzoeker] een bedrag aan geld gestolen van [verweerder] ter hoogte van € 9.775,00. [verweerder] beroept zich op verrekening van het aan [verzoeker] verschuldigde loon over de periode 1 maart 2022 tot en met 19 april 2022 met deze vorderingen.
4.3.
[verzoeker] betwist dat hij een dringende reden heeft gegeven om hem op staande voet te ontslaan en aldus de gefixeerde schadevergoeding verschuldigd is. Hij betwist voorts dat sprake is van diefstal danwel verduistering danwel mishandeling en stelt dat [verweerder] geen beroep kan doen op verrekening van haar vorderingen met enig bedrag.

5.De beoordeling van het verzoek en het tegenverzoek

Ontslag op staande voet
5.1.
Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of [verweerder] [verzoeker] op 17 april 2022 of op 19 april 2022 op staande voet heeft ontslagen.
Volgens [verzoeker] heeft [verweerder] hem op 17 april 2022 mondeling bericht dat hij op staande voet was ontslagen. Dit wordt door [verweerder] betwist. Met de woorden “Jullie krijgen ontslag op staande voet” heeft hij willen waarschuwen voor het mogelijke ontslag op staande voet dat eraan zat te komen. De kantonrechter is van oordeel dat uit deze woorden, mede gelet op de omstandigheid dat niet in debat is dat zich op 17 april 2022 een voor alle betrokkenen roerig incident heeft voorgedaan, niet valt op te maken dat het ontslag op staande voet op dat moment is gegeven. Daarom gaat de kantonrechter ervan uit dat het ontslag op staande voet in de ontslagbrief van 19 april 2022 is gegeven.
5.2.
Vervolgens is de vraag aan de orde of het door [verweerder] op 19 april 2022 gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is.
5.3.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen op grond van een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer beschouwd, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
De kantonrechter dient bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang in aanmerking te nemen. Daarbij dient de aard en de ernst van de dringende reden afgewogen te worden tegen de aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de werknemer.
5.4.
De toetsing of het ontslag al dan niet terecht is gegeven kan in beginsel alleen plaatsvinden op basis van hetgeen feitelijk aan de werknemer is meegedeeld en niet op basis van later aangevoerde feiten of omstandigheden. Verder dient de opzegging onverwijld na het ontdekken van de als dringende reden te beschouwen handeling plaats te vinden, onder gelijktijdige mededeling van de dringende reden. Daarbij fixeert de medegedeelde reden in beginsel de ontslagreden. Er kan sprake zijn van een geldig ontslag op staande voet als van de aangevoerde dringende reden slechts een gedeelte komt vast te staan, maar dan moet het vaststaande gedeelte op zichzelf beschouwd een dringende reden zijn en moet de werkgever hebben gesteld en moet ook aannemelijk zijn dat hij de werknemer ook uitsluitend om die reden op staande voet zou hebben ontslagen en moet dit laatste voor de werknemer in het licht van de gehele inhoud van de aanzegging en de overige omstandigheden van het geval duidelijk zijn geweest.
5.5.
[verweerder] heeft [verzoeker] bij brief van 19 april 2022 medegedeeld dat hij op staande voet ontslagen is omdat hij, zo maakt de kantonrechter uit de brief van 19 april 2022 van [verweerder] op, zonder toestemming contant geld van [verweerder] heeft meegenomen, dan wel dat er op 17 april 2022 een incident tussen [verweerder] en [verzoeker] heeft plaatsgevonden waarbij [verzoeker] zich agressief jegens hem heeft gedragen (r.o. 2.12.).
5.6.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Allereerst is sprake geweest van een onverwijld gegeven ontslag op staande voet. Hoewel [verweerder] op 25 maart 2022 al vermoedde dat [verzoeker] en/of [partner verzoeker] het geld uit zijn koffer had(den) meegenomen, is dit door [verzoeker] en [partner verzoeker] aanvankelijk ontkend.
Eerst op 12 april 2022 is door [verzoeker] bevestigd dat hij zonder toestemming geld van [verweerder] heeft meegenomen. Daarop heeft de gemachtigde van [verweerder] , mede gelet op de persoonlijke relatie tussen partijen, nog contact gezocht met de gemachtigde van [verzoeker] in een poging de kwestie in der minne te regelen. Ook tussen [verzoeker] en [verweerder] is er contact geweest, gericht op een oplossing. Onbetwist staat vast dat de gemachtigde van [verzoeker] op zaterdag 16 april 2022 heeft bericht dat het hem niet meer was gelukt om contact op te nemen. Vervolgens heeft [verweerder] , zoals door [verzoeker] en [partner verzoeker] ook was verzocht, een map bij [verzoeker] en [partner verzoeker] thuis afgeleverd. Daarbij is duidelijk geworden dat partijen er onderling niet uit zouden komen. Daarop heeft [verweerder] [verzoeker] op de eerstvolgende werkdag, te weten 19 april 2022, op staande voet ontslagen. Dit is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende voortvarend.
5.7.
[verweerder] verwijt [verzoeker] in de eerste plaats dat hij zonder toestemming contant geld van [verweerder] heeft meegenomen. [verzoeker] heeft -uiteindelijk- tegenover [verweerder] erkend dat hij een bedrag van € 2.550,00 cash zonder toestemming heeft meegenomen uit het kantoor van [verweerder] . [verzoeker] heeft toegelicht dat hij dit heeft gedaan omdat [verweerder] had aangekondigd geen loon meer te zullen betalen en partijen in het verleden wel vaker in cash met elkaar afrekenden. Dat hij aanvankelijk ontkende het geld meegenomen te hebben, was omdat er in zijn ogen geen sprake was van diefstal of verduistering maar het meenemen van een bedrag aan achterstallig loon, aldus [verzoeker] .
De kantonrechter overweegt dat ook al is tussen partijen in geschil of [verweerder] heeft aangegeven het loon niet meer te zullen betalen of dat sprake was van een blijfbonus in cash die niet meer betaald zou worden, dan nog heeft te gelden dat het zonder toestemming meenemen van geld van [verweerder] , de werkgever, een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert. De door [verzoeker] genoemde overige omstandigheden doen daar niet aan af. Daar komt bij dat [verzoeker] heeft gezwegen over het meenemen van het geld en vervolgens heeft ontkend dat hij dit heeft gedaan. Dat strookt niet met zijn stelling dat hij ervan uit ging dat dit bedrag verrekend zou worden met het loon dat hij nog tegoed had.
De kantonrechter is daarom van oordeel dat [verweerder] [verzoeker] terecht op staande voet heeft ontslagen vanwege het zonder toestemming van de werkgever meenemen van een bedrag in contanten.
5.8.
Gelet op het hiervoor overwogene heeft [verzoeker] [verweerder] een dringende reden voor ontslag op staande voet gegeven. Hoewel hij het geld wellicht in eerste instantie in een opwelling heeft meegenomen, heeft hij daarna ontkend dat hij dit heeft gedaan en ook geen gebruik gemaakt van de hem geboden mogelijkheid om het geld terug te brengen. Eerst op 12 april 2022 heeft hij kenbaar gemaakt dat hij een bedrag in cash zonder toestemming van [verweerder] had meegenomen. Onder deze omstandigheden heeft [verzoeker] ook schuld aan het geven van de dringende reden voor ontslag op staande voet door [verweerder] . [verweerder] maakt daarom terecht aanspraak op de gefixeerde schadevergoeding als bedoeld in artikel 7:677 lid 2 en 3 BW. De hoogte van deze vergoeding is niet betwist en wordt daarom vastgesteld op € 2.866.25 bruto. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft [verzoeker] ernstig verwijtbaar gehandeld jegens [verweerder] zodat de verzochte billijke vergoeding, transitievergoeding en vergoeding wegens onregelmatige opzegging worden afgewezen.
5.9.
[verweerder] heeft verzocht om [verzoeker] op te dragen de video-opname van 17 april 2022 in te brengen. Ter zitting is toegelicht dat dit verzoek is gedaan ter onderbouwing van de aangevoerde subsidiaire dringende reden terzake de mishandeling door [verzoeker] . Nu is geoordeeld dat sprake is van een gegronde dringende reden vanwege het wegnemen van het geld, wordt niet toegekomen aan de (subsidiair) het ontslag ten grondslag gelegde mishandeling. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Loon
5.10.
[verzoeker] verzoekt betaling van het niet genoten loon over de periode 1 maart 2022 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de arbeidsovereenkomst op 19 april 2022 geëindigd. [verweerder] erkent dat hij aan [verzoeker] nog het loon verschuldigd is over de periode 1 maart 2022 tot en met 19 april 2022, maar beroept zich op verrekening met de aan hem toekomende gefixeerde schadevergoeding en met zijn vordering op [verzoeker] wegens de verduistering dan wel diefstal van contant geld.
5.11.
Niet in geschil is dat [verweerder] [verzoeker] het loon over de periode 1 maart 2022 tot en met 19 april 2022 verschuldigd is. Dit betreft een bedrag van (€ 2.097,25 + (19/30 x € 2.097,25 =) € ‭1.328,26 =) € ‭3.425,51 bruto. Dit geldt eveneens voor het vakantiegeld, waarvan onbetwist vast staat dat dit maandelijks werd uitbetaald, van (8% van € 3.425,51 =) € ‭274,04 bruto.‬‬‬‬‬‬‬‬‬ De niet betwiste wettelijke verhoging en wettelijke rente worden eveneens toegewezen.‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬ Het verzoek tot betaling van opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen wordt afgewezen. [verweerder] heeft immers onbetwist gesteld dat het verlof maandelijks wordt uitbetaald, terwijl het verzoek ook op geen enkele wijze is onderbouwd.‬‬‬‬‬‬
Kosten rechtsbijstand
5.12.
[verzoeker] verzoekt de veroordeling van [verweerder] tot betaling van de kosten van rechtsbijstand die niet zien op de voorbereiding of het voeren van deze procedure van minimaal € 5.000,00.
Nog daargelaten dat uit het in het geding gebrachte urenoverzicht blijkt dat een groot deel van de kosten wel degelijk zien op de voorbereiding of het voeren van deze procedure, heeft het volgende te gelden. De hoogte van het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is niet in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Hoewel niet direct van toepassing, geldt dat deze tarieven geacht worden redelijk te zijn. De kantonrechter ziet geen aanleiding om van bedoelde tarieven af te wijken. Op basis van deze tarieven wordt een bedrag van
€ 598,90 inclusief btw toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen vanaf de datum van het verzoekschrift, zijnde 7 juni 2022. Het verzoek om toekenning van de wettelijke verhoging wordt afgewezen nu bedoelde vergoeding geen loon betreft.
Verrekening
5.13.
[verweerder] beroept zich op verrekening. Op grond van artikel 6:127 lid 2 BW heeft een schuldenaar de bevoegdheid tot verrekening wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van betaling van de vordering.
Gelet op hetgeen hiervoor onder r.o. 5.7. en 5.8. is overwogen is sprake van een dringende reden voor ontslag op staande voet en wordt de door [verweerder] verzochte de gefixeerde schadevergoeding zoals bedoeld in artikel 7:677 lid 2 en 3 BW van € 2.866,25 bruto toegewezen. Tussen partijen staat voorts vast dat [verzoeker] een bedrag aan contanten uit de koffer van [verweerder] heeft meegenomen. In geschil is de omvang van dit bedrag. Aangezien het door [verweerder] gestelde bedrag van € 9.775,00 op geen enkele wijze is onderbouwd en door [verzoeker] is betwist, houdt de kantonrechter het er voor dat [verzoeker] een bedrag van € 2.550,00 zonder toestemming heeft meegenomen. [verweerder] heeft recht op terugbetaling van dit bedrag en aldus een vordering op [verzoeker] . Het verzoek om toe te staan dat [verweerder] hetgeen zij nog aan [verzoeker] verschuldigd is wordt verrekend wordt daarom in zoverre toegewezen dat verrekend kan worden met de gefixeerde schadevergoeding van
€ 2.866,25 bruto en het zonder toestemming meegenomen bedrag van € 2.550,00 netto.
Voorlopige voorziening
5.14.
Nu direct uitspraak is gedaan wordt niet toegekomen aan de behandeling van de verzochte voorlopige voorzieningen.
Tegenverzoek
5.15.
Gelet op hetgeen hiervoor onder r.o. 5.8. is overwogen wordt het verzoek tot vaststelling van de gefixeerde schadevergoeding toegewezen. Het verzoek om verrekening toe te staan, wordt gelet op hetgeen hiervoor onder r.o. 5.13. afgewezen, nu het verzoek om verrekening toe te staan in het verzoek reeds is toegekend.
Proceskosten
5.16.
Aangezien partijen in het verzoek ieder voor een deel in het ongelijk worden gestel zal de kantonrechter de proceskosten in het verzoek compenseren. De kantonrechter ziet in de grote overlap tussen het verweer in het verzoek en het tegenverzoek aanleiding om de proceskosten in het tegenverzoek eveneens te compenseren.

6.De beslissing

De kantonrechter,
in het verzoek
6.1.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] te betalen het salaris vanaf 1 maart 2022 tot en met 19 april 2022 van € 3.425,51 bruto, alsmede het vakantiegeld over deze periode van € ‭274,04 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW over het salaris en het vakantiegeld, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente over het salaris, het vakantiegeld en de wettelijke verhoging vanaf de datum van opeisbaarheid van de onderliggende bedragen tot aan de dag van volledige betaling;‬‬‬‬‬‬‬‬
6.2.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] te betalen een bedrag van € 598,90 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 7 juni 2022
6.3.
bepaalt dat [verweerder] de op grond van r.o. 6.1. en 6.2. verschuldigde bedragen mag verrekenen met de gefixeerde schadevergoeding van € 2.866,25 bruto en het meegenomen bedrag van € 2.550,00 netto;
6.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.5.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders verzochte af;
in het tegenverzoek
6.7.
stelt de gefixeerde schadevergoeding die [verzoeker] aan [verweerder] verschuldigd is vast
op € 2.866,25 bruto;
6.8.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.9.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. C.J.M. Hendriks en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2022.