ECLI:NL:RBGEL:2022:3556

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
AWB_21_17 en 21_2275
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verplichting tot deelname aan re-integratietraject en oplegging van maatregelen op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland de beroepen van eiseres tegen de door verweerder opgelegde verplichting tot deelname aan het re-integratietraject 'Doorslag 1' en de oplegging van twee maatregelen op grond van de Participatiewet (Pw). Eiseres, die sinds 1 oktober 2013 bijstand ontvangt, heeft in het verleden herhaaldelijk geweigerd om deel te nemen aan gesprekken en trajecten die haar moesten helpen bij de re-integratie op de arbeidsmarkt. De rechtbank constateert dat verweerder terecht een maatregel heeft opgelegd, omdat eiseres verwijtbaar niet heeft meegewerkt aan haar verplichtingen zoals genoemd in artikel 17, tweede lid, van de Pw. De rechtbank oordeelt dat de verplichting tot deelname aan 'Doorslag 1' redelijk was, gezien de eerdere stappen die verweerder heeft ondernomen om eiseres te begeleiden naar werk. Eiseres heeft niet aangetoond dat deelname aan dit traject niet van haar kon worden verlangd. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de maatregelen die door verweerder zijn opgelegd, inclusief de verlaging van de bijstand met 100% voor de duur van één maand.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 21/17 en ARN 21/2275

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. F.E. van Nisselrooij),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden, verweerder

(gemachtigden: R. Geerdink en M. Alzaghtiti).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de door verweerder opgelegde verplichting tot deelname aan Doorslag 1 en de oplegging van twee maatregelen op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
In het besluit van 19 december 2019 heeft verweerder de bijstand van eiseres met ingang van 1 januari 2020 voor de duur van 1 maand verlaagd met € 240,-. In het besluit van 23 november 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.2.
In het besluit van 19 oktober 2020 heeft verweerder aan eiseres de verplichting opgelegd om deel te nemen aan Doorslag 1. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en op 1 december 2020 heeft zij een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek is bij uitspraak van de voorzieningenrechter op 17 december 2020 afgewezen. [1] In het besluit van 30 november 2020 heeft verweerder de bijstand van eiseres met ingang van 1 december 2020 voor de duur van 1 maand verlaagd met 100%. In het besluit van 16 maart 2021 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de besluiten van 19 oktober 2020 en 30 november 2020 ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 22 juni 2022 gevoegd op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

2. De rechtbank beoordeelt de oplegging van de verplichting tot deelname aan Doorslag 1 en de oplegging van de twee maatregelen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat de beroepen ongegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank is uitgegaan van de volgende feiten.
4.1.
Eiseres ontvangt sinds 1 oktober 2013 bijstand naar de norm van een alleenstaande op grond van de Pw. Vanaf ongeveer 2015 heeft verweerder stappen ondernomen om eiseres te geleiden naar participatie en/of werk. Nadat de (nieuwe) consulent werk in september 2019 met eiseres gesproken heeft, is een Uitvoeringsplan d.d. 19 september 2019 opgesteld. Dit Uitvoeringsplan is daarna op 8 oktober 2019 aangepast. Eiseres en haar consulent werk communiceerden via e-mail. Bij brief van 7 november 2019 heeft de consulent werk eiseres laten weten dat – in verband met de ongepaste wijze van communiceren van de zijde van eiseres – er geen communicatie meer per mail zal plaatsvinden. Verder heeft de consulent werk eiseres uitgenodigd voor een gesprek op
21 november 2019 om vervolgafspraken te maken over de re-integratie. In een brief van
15 november 2019 heeft eiseres laten weten niet te zullen verschijnen op 21 november 2019; ze voelt zich geweigerd omdat ze niet meer per mail mag communiceren. Ook geeft eiseres aan een andere consulent werk toegewezen te willen krijgen. Hierop is de besluitvorming gevolgd zoals opgenomen onder 1.1.
4.2.
Vervolgens heeft de consulent werk vanaf augustus 2020 opnieuw gesprekken met eiseres gevoerd over een nieuw te volgen re-integratietraject. Op 19 oktober 2020 heeft een kennismakingsgesprek plaatsgevonden bij Doorslag 1 op de locatie [woonplaats] (de ‘fietsenwerkplaats’). Met eiseres is afgesproken dat zij vanaf 26 oktober 2020 4 ochtenden per week deelneemt aan Doorslag 1. De gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een Uitvoeringsplan dat aan eiseres is toegezonden. Vervolgens heeft eiseres verweerder op 22 oktober 2020 laten weten dat zij niet zal starten op 26 oktober 2020 en dat ze een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal indienen. Op 26 oktober 2020 is eiseres niet verschenen bij Doorslag 1. Ook naar aanleiding van de door verweerder gegeven hersteltermijn, die op 27 oktober 2020 verstreek, is eiseres niet verschenen. Hierop is de besluitvorming gevolgd zoals opgenomen onder 1.2.

Bestreden besluit I

Heeft verweerder eiseres terecht een verwijt gemaakt?
5. Verweerder heeft aan het bestreden besluit I – zoals ter zitting nader geconcretiseerd – ten grondslag gelegd dat eiseres per brief van 7 november 2019 is uitgenodigd voor een gesprek op 21 november 2019 om vervolgafspraken te maken over haar re-integratietraject. In die uitnodiging is eiseres erop gewezen dat zij verplicht is om gehoor te geven aan de oproep. Eiseres is niet verschenen. Dat is haar te verwijten omdat zij met haar brief van 15 november 2019 geen verschoonbare reden voor haar afwezigheid heeft opgegeven.
5.1.
De rechtbank heeft verweerder ter zitting voorgehouden dat het advies van de commissie bezwaarschriften, dat ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit I, niet geheel overeenkomt met het standpunt van verweerder, zoals ter zitting naar voren gebracht en hiervoor onder punt 5. weergegeven. Eiseres heeft desgevraagd verklaard dat het haar (desalniettemin) duidelijk was wat haar werd verweten. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank hier geen verdere gevolgen aan verbinden.
6. Vast staat dat eiseres niet is verschenen voor het gesprek op 21 november 2019. Eiseres stelt dat ze niet geweigerd heeft om te verschijnen voor een gesprek maar dat zij een andere consulent werk wilde. Zij heeft zich met haar brief van 15 november 2019 afgemeld voor het gesprek. De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen feiten en/of omstandigheden heeft aangevoerd, op grond waarvan kan worden aangenomen dat eiseres het overtreden van de verplichting om te verschijnen op het gesprek van 21 november 2019 niet kan worden verweten. Verweerder heeft zich daarbij terecht op het standpunt kunnen stellen dat de voorwaarde van eiseres om een andere consulent toegewezen te krijgen niet als een geldige reden kan worden beschouwd om niet te verschijnen. Uit de stukken in het dossier blijkt bovendien dat verweerder eiseres erop heeft gewezen dat haar bijstand kan worden verlaagd, als zij haar verplichtingen onvoldoende nakomt.
Heeft verweerder terecht een maatregel opgelegd?
7. Het voorgaande betekent dat eiseres verwijtbaar niet heeft meegewerkt aan haar verplichting zoals genoemd in artikel 17, tweede lid, van de Pw.
7.1.
Ter zitting heeft verweerder erkend dat hij aan de afstemming ten grondslag heeft gelegd dat eiseres niet of onvoldoende heeft meegewerkt aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een uitvoeringsplan op grond van de verplichtingen in artikel 9 van de Pw [2] en dat dit onjuist is, omdat er (nog) geen sprake was van een traject als bedoeld in artikel 9 van de Pw. Verweerder heeft te kennen gegeven dat, in samenhang met artikel 17, tweede lid, van de Pw, artikel 8, tweede categorie, onderdeel g van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Rheden (hierna: de Afstemmingsverordening) de juiste grondslag voor de verlaging is. Omdat verweerder pas in beroep de juiste grondslag voor bestreden besluit I heeft gegeven, kleeft er in zoverre een gebrek aan het bestreden besluit I. Dit gebrek zal met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat eiseres daardoor niet is benadeeld. Immers, beide gedragingen behoren tot dezelfde categorie en leiden tot dezelfde maatregel.
7.2.
Volgens eiseres heeft verweerder haar nooit op het bestaan van de Afstemmingsverordening gewezen. Daarmee heeft verweerder zijn informatieplicht geschonden, waarvan eiseres de consequenties niet hoeft te dragen. De rechtbank volgt eiseres hierin niet, omdat haar – zoals uit het dossier volgt – meermalen uitdrukkelijk is gemeld dat als eiseres niet goed meewerkt de bijstand kan worden verlaagd, met verwijzing naar de Afstemmingsverordening.
7.3.
Overigens heeft eiseres geen redenen aangedragen of zijn deze uit het dossier af te leiden op grond waarvan verweerder geheel of gedeeltelijk had moeten afzien van de verlaging van haar bijstand. [3]
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Bestreden besluit II

Kon verweerder aan eiseres in redelijkheid de verplichting opleggen om deel te nemen aan Doorslag 1?
9. Volgens eiseres heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom deelname aan Doorslag 1 afdoende op haar situatie is afgestemd. Gelet op de grote afstand, die eiseres tot de arbeidsmarkt heeft, biedt op dit moment het volgen van een opleiding tot verpleegkundige haar de meeste kansen op werk. Verweerder heeft ook onvoldoende gemotiveerd waarom het uit elkaar halen van fietsen bij Doorslag 1 binnen zes maanden haar kansen op de arbeidsmarkt vergroot. Het aanleren van sociale vaardigheden is niet nodig, omdat ze daarover al beschikt.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres in redelijkheid de verplichting kon opleggen om deel te nemen aan Doorslag 1. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [4] blijkt dat het aan verweerder is om te bepalen welke
re-integratievoorziening voor eiseres is aangewezen om het uiteindelijk beoogde doel (arbeidsinschakeling) te bereiken, maar dat wel vereist is dat verweerder maatwerk levert en de voorziening het resultaat is van een zorgvuldige, op de persoon toegesneden, afweging. Verder blijkt uit deze rechtspraak dat verweerder aan eiseres kenbaar dient te maken waaruit de voorziening concreet bestaat, waarom deze voorziening, gelet op de individuele feiten en omstandigheden, is aangewezen en welk tijdpad wordt gevolgd.
9.2.
Uit de gedingstukken volgt dat verweerder al veel heeft ondernomen om eiseres richting de arbeidsmarkt te geleiden, zonder dat dit succes heeft geleid. Omdat eiseres, zo zij zelf heeft erkend, lange tijd niet heeft gewerkt en daarom een grote afstand heeft tot de arbeidsmarkt heeft verweerder eiseres aangemeld bij Doorslag 1 om verschillende vaardigheden te ontwikkelen, zoals werknemers-, beroeps-, vak- en persoonlijke vaardigheden. Dat eiseres – zo zij stelt – al beschikt over voldoende sociale vaardigheden doet hieraan niet af. Het dossier bevat ook een overzicht van al deze vaardigheden waaraan binnen Doorslag 1 zal worden gewerkt. Volgens verweerder is werken bij Doorslag 1 meer dan alleen fietsen maken. Eiseres leert te werken in praktijksituaties. Zo leert eiseres omgaan met tegenslagen, collega’s en technieken. Daarbij krijgt eiseres ondersteuning bij het gebruik van computers en solliciteren. Eiseres is in eerste instantie aangemeld voor Doorslag 2 (de ‘kledingwerkplaats’). Eiseres heeft vervolgens zelf haar voorkeur uitgesproken voor Doorslag 1, omdat ze graag haar eigen fiets wil kunnen repareren en omdat de locatie van Doorslag 1 op vijf minuten afstand van haar huis ligt. Eiseres heeft herhaaldelijk te kennen gegeven een opleiding te willen volgen. Deze ruimte is door verweerder – onbetwist – geboden. Omdat eiseres heeft aangegeven graag in de zorg te werken heeft verweerder haar de mogelijkheid geboden om gedurende de eerste drie maanden van het traject op zoek te gaan naar een BBL-plek in de zorg. Ter zitting heeft verweerder – onweersproken – aangevuld dat er bij Doorslag 1 steeds wordt gekeken naar wat eiseres nodig heeft en vervolgens worden de activiteiten en werkzaamheden daarop aangepast. Ook krijgt eiseres vanuit Doorslag 1 de mogelijk om door te stromen naar ander werk.
9.3.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zijn besluit tot verplichte deelname aan Doorslag 1 voldoende en deugdelijk heeft gemotiveerd. Eiseres is er vervolgens niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat deelname aan Doorslag 1 niet van haar kon worden verlangd.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder terecht de bijstand met ingang van 1 december 2020 verlaagd?
10. Volgens eiseres kan haar niet worden verweten dat zij niet is verschenen bij Doorslag 1, omdat op deze locatie de coronamaatregelen niet zouden worden nageleefd. Verder heeft verweerder de maatregel – in strijd met de Afstemmingsverordening – één maand te vroeg opgelegd.
10.1.
Vast staat dat eiseres op 26 oktober 2020 en ook binnen de haar geboden hersteltermijn niet is verschenen bij Doorslag 1. De stelling van eiseres dat haar geen verwijt kan worden gemaakt dat zij niet is verschenen omdat de coronamaatregelen bij Doorslag 1 niet zouden worden nageleefd, treft geen doel. De rechtbank volstaat in dit verband met verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 december 2020, waarin reeds uitvoerig is ingegaan op deze grond. [5] Eiseres heeft geen argumenten aangedragen die aanleiding geven tot een ander oordeel.
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht is overgegaan tot het opleggen van een maatregel, inhoudende de verlaging van de bijstand van eiseres met 100% voor de duur van een maand [6] , met ingang van 1 december 2020. In de Afstemmingsverordening staat dat een verlaging wordt toegepast op de uitkering of bijzondere bijstand die is verleend met toepassing van artikel 12 van de Pw over de kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het opleggen van de verlaging aan een belanghebbende is bekendgemaakt. [7] De bekendmaking van een besluit geschiedt door toezending aan de belanghebbende. [8] Op 30 november 2020 is het bestreden besluit II verzonden en daarmee (dus) bekend gemaakt. De verlaging is zodoende volgens de voorgeschreven wijze toegepast. Daarnaast heeft verweerder ter zitting verklaard dat, omdat de bijstand in de derde week van de maand wordt uitbetaald, eiseres ook voldoende tijd had om zich voor te bereiden op de gevolgen van de verlaging. Voor het oordeel dat verweerder niet heeft gehandeld in de geest van de wet, zoals eiseres ter zitting naar voren heeft gebracht, bestaat dan ook geen aanleiding.
10.3.
Overigens heeft eiseres geen redenen aangedragen of zijn deze uit het dossier af te leiden op grond waarvan verweerder geheel of gedeeltelijk had moeten afzien van de verlaging van haar bijstand.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld?
11. Volgens eiseres heeft verweerder in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur gehandeld door de uitnodiging van de hoorzitting van 9 maart 2021 pas op 24 februari 2021 te verzenden. Zij heeft de uitnodiging op 25 februari 2021 ontvangen. Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door eiseres een te korte termijn te bieden voor het overleggen van stukken en voor het voorbereiden van de hoorzitting.
11.1.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door eiseres per brief van 24 februari 2021 uit te nodigen voor de hoorzitting van 9 maart 2021 en daarin een uiterlijke inzendingsdatum voor stukken te bepalen. Voorop staat dat eiseres in beroep geen aanvullende stukken heeft overgelegd, zodat niet is gebleken dat zij überhaupt nog stukken wilde overleggen in bezwaar. Op de vraag ter zitting welk nadeel eiseres (mogelijk) verder nog heeft geleden door deze handelwijze van verweerder, heeft eiseres geen antwoord kunnen geven. Gelet hierop is de rechtbank niet gebleken dat eiseres is benadeeld door de inhoud van de brief van 24 februari 2021.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep (ARN 21/17) tegen het bestreden besluit I is ongegrond. Dat betekent dat verweerder aan eiseres terecht met ingang van 1 januari 2020 een maatregel heeft opgelegd, inhoudende de verlaging van haar bijstand met € 240,- voor de duur van één maand.
12.1.
Het beroep tegen het bestreden besluit II (ARN 21/2775) is ongegrond. Dat betekent dat verweerder eiseres kon verplichten deel te nemen aan Doorslag 1 en dat verweerder aan eiseres terecht met ingang van 1 december 2020 een maatregel heeft opgelegd, inhoudende de verlaging van haar bijstand met 100% voor de duur van één maand.
12.2.
Gelet op wat in rechtsoverweging 7.1. is geoordeeld, ziet de rechtbank wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres in beroep in de zaak met zaaknummer ARN 21/17. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759, - en een wegingsfactor 1). Ook moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

21/17:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I ongegrond;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- aan haar vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.518,-.
21/2275:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Vaessen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Artikel 8, tweede categorie, onderdeel b van de Afstemmingsverordening.
3.Artikel 4 van de Afstemmingsverordening.
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van 10 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:343).
6.Artikel 11 van de Afstemmingsverordening.
7.Artikel 5, eerste lid, van de Afstemmingsverordening.
8.Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb.