Op 4 juli 2022 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als militair was aangeklaagd voor het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs, waaronder cocaïne en amfetamine, in de periode van 1 mei 2018 tot en met 14 oktober 2019. De zaak kwam aan het licht na de aanhouding van twee andere militairen op 19 juli 2019, die verdacht werden van het voorhanden hebben van cocaïne. De Koninklijke Marechaussee nam het onderzoek over, waarbij ook de verdachte in beeld kwam. Tijdens het onderzoek werden belastende verklaringen van medeverdachten en WhatsApp-berichten gevonden die de betrokkenheid van de verdachte bij het bezit van harddrugs bevestigden.
De officier van justitie eiste een veroordeling op basis van wettig en overtuigend bewijs, terwijl de verdediging aanvoerde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De militaire kamer oordeelde dat de verklaringen van de medeverdachten betrouwbaar waren en dat de verdachte op verschillende momenten harddrugs had voorhanden gehad. De militaire kamer wees het verweer van de verdediging af, waarbij werd gesteld dat er geen indicatieve test was uitgevoerd, en concludeerde dat de verdachte schuldig was aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.
De rechtbank legde een geldboete op van € 500, te vervangen door 10 dagen hechtenis bij niet-betaling. De militaire kamer hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn ontslag bij Defensie en de tijd die verstreken was tussen de inverzekeringstelling en de zitting. De uitspraak benadrukte de ernst van het bezit van harddrugs door een militair en de impact daarvan op het beleid van Defensie.