ECLI:NL:RBGEL:2022:3598

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
05-158413-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Militair veroordeeld tot een geldboete vanwege harddrugsbezit, onder andere op de kazerne

Op 4 juli 2022 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als militair was aangeklaagd voor het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs, waaronder cocaïne en amfetamine, in de periode van 1 mei 2018 tot en met 14 oktober 2019. De zaak kwam aan het licht na de aanhouding van twee andere militairen op 19 juli 2019, die verdacht werden van het voorhanden hebben van cocaïne. De Koninklijke Marechaussee nam het onderzoek over, waarbij ook de verdachte in beeld kwam. Tijdens het onderzoek werden belastende verklaringen van medeverdachten en WhatsApp-berichten gevonden die de betrokkenheid van de verdachte bij het bezit van harddrugs bevestigden.

De officier van justitie eiste een veroordeling op basis van wettig en overtuigend bewijs, terwijl de verdediging aanvoerde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De militaire kamer oordeelde dat de verklaringen van de medeverdachten betrouwbaar waren en dat de verdachte op verschillende momenten harddrugs had voorhanden gehad. De militaire kamer wees het verweer van de verdediging af, waarbij werd gesteld dat er geen indicatieve test was uitgevoerd, en concludeerde dat de verdachte schuldig was aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.

De rechtbank legde een geldboete op van € 500, te vervangen door 10 dagen hechtenis bij niet-betaling. De militaire kamer hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn ontslag bij Defensie en de tijd die verstreken was tussen de inverzekeringstelling en de zitting. De uitspraak benadrukte de ernst van het bezit van harddrugs door een militair en de impact daarvan op het beleid van Defensie.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/158413-20
Datum uitspraak : 4 juli 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsvrouw: mr. F.F. Aarts, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 30 mei 2022 en 20 juni 20222.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 mei 2018 tot en met 14 oktober 2019 te Bovensmilde en/of Darp en/of Leeuwarden en/of Groningen, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een of meerdere hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne (0,1 gram) en/of MDMA (zogenoemde XTC-tablet(ten) en/of amfetamine, zijnde cocaïne en/of MDMA en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding van het onderzoek
Op 19 juli 2019 zijn twee verdachten door de politie in Meppel aangehouden op grond van de verdenking van het voorhanden hebben van cocaïne. Aangezien zij beiden militair bleken te zijn, nam de Koninklijke Marechaussee (hierna KMar) het onderzoek over. Hierop is er een onderzoek ingesteld naar de gegevens op de inbeslaggenomen mobiele telefoons van beide medeverdachten. Naar aanleiding van de resultaten hiervan is een breder onderzoek opgestart, waarbij meerdere militairen, waaronder verdachte, in beeld kwamen voor het voorhanden hebben dan wel verstrekken van harddrugs.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van amfetamine en cocaïne in de tenlastegelegde periode.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de aangetroffen cocaïne in de legeringskamer van cliënt is. Hiertoe is aangevoerd dat verdachte ontkent dat dit van hem was, dat de deur van deze kamer altijd open staat en dat de cocaïne in een open kast lag. Ook zijn er geen didactische sporen van verdachte aangetroffen op de inbeslaggenomen wikkel. Daarnaast heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat er sprake was van voorhanden hebben van verdovende middelen, vanwege het ontbreken van een (indicatieve) test en een verklaring van verdachte over de uitwerking van de middelen in het dossier. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat onvoldoende bewijs aanwezig is dat verdachte amfetamine voorhanden heeft gehad. Er is enkel een Whatsappgesprek in het dossier dat over pep gaat, maar daarover heeft verdachte verklaard dat hij dit niet voorhanden heeft gehad. Nu overig bewijs hiervoor ontbreekt, dient verdachte ook van dit onderdeel te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de militaire kamer
In het dossier bevinden zich de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Zij hebben beiden (belastende) verklaringen afgelegd over zichzelf en meerdere medeverdachten. De militaire kamer is van oordeel dat deze verklaringen betrouwbaar zijn en als uitgangspunt kunnen gelden in het onderzoek. De verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden namelijk in hoge mate en op essentiële punten ondersteund door de WhatsAppgesprekken en andere verklaringen die zich in het dossier bevinden. Ook is niet gebleken van andere omstandigheden die deze verklaringen onbetrouwbaar zouden maken. Gelet hierop zal de militaire kamer in de bewijsoverweging uitgaan van de juistheid van deze verklaringen.
Door de verdediging is het verweer gevoerd dat, nu er geen (indicatieve) test heeft plaatsgevonden, er onvoldoende bewijs bestaat dat verdachte middelen voorhanden heeft gehad die zijn verboden bij lijst I van de Opiumwet. Dit verweer kan naar het oordeel van de militaire kamer niet slagen, aangezien een dergelijke (indicatieve) test geen vereiste is om tot een bewezenverklaring te komen. Uit het onderzoek als geheel blijkt dat er bij meerdere medeverdachten harddrugs zijn aangetroffen tijdens fouilleringen, dan wel in de kast op de legeringskamer. Van de gevonden drugs is door het NFI of het Douane Laboratorium vastgesteld dat het ook daadwerkelijk om bij de Opiumwet verboden middelen ging. Daarnaast hebben meerdere verdachten verklaard over hun medeverdachten en hebben zij daarbij bekend dat het om verboden middelen ging. Tot slot stelt de militaire kamer vast dat de door de verdediging aangehaalde eerdere uitspraak van de militaire kamer geenszins een vergelijkbaar geval betreft, juist omdat in die zaak enig - zoals hierboven aangehaald - ondersteunend bewijs ontbrak.
In het dossier bevinden zich voorts meerdere Whatsappgesprekken tussen verdachte en verschillende anderen waarin verdachte het onder meer heeft over “pepjes regelen” “2 halvjes regelen” en “1 regelen”. [2] Daarnaast stuurt verdachte “Heb jij nog wat voor vanavond geregeld?”, de andere persoon stuurt vervolgens “Heb nog pep”, waarop verdachte stuurt: “Ahh, heb nog een klein beetje.” [3] Ook zijn op de telefoon van verdachte meerdere foto’s gevonden waarop gripzakjes, envelopjes en pillen te zien zijn. [4] Deze gesprekken werden gevoerd in de periode van 15 augustus 2019 tot 12 oktober 2019.
Verdachte heeft bij de KMar verklaard dat hij wel eens pillen en cocaïne gebruikte en dat het “pepjes regelen” ging om het regelen van speed. [5] Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij drugs gebruikt heeft en dat de Whatsappgesprekken waarschijnlijk over cocaïne gaan. Ook heeft verdachte verklaard dat hij – afgezien van cocaïne – XTC en speed voorhanden heeft gehad. Dit was in zijn woning in Bovensmilde en op de kazerne in Darp. [6]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij cocaïne van verdachte heeft gekocht en dat hij hiervoor een tikkie van 100 euro heeft gekregen. Ook heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij samen met verdachte drugs heeft gebruikt toen zij samen op stap waren in Groningen. [7]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij samen met verdachte cocaïne heeft gebruikt, op een compagniesfeest op de toiletten van de Johan Post kazerne. [8]
Tijdens de doorzoeking van de legeringskamer van verdachte op 14 oktober 2019 is daarnaast in de door verdachte gebruikte zijde van de kamer in het linkerwandkastje een wikkel met een kleine hoeveelheid wit poeder aangetroffen. [9] Onderzoek heeft uitgewezen dat dit om cocaïne bleek te gaan. [10] Verdachte heeft ontkend dat deze drugs van hem waren en de verdediging heeft een beroep gedaan op het feit dat zowel de kamer als de kast niet van een slot voorzien waren. De militaire kamer is echter van oordeel dat het dossier geen aanwijzingen bevat dan iemand anders de drugs in de kast van verdachte zou hebben neergelegd. Op geen enkele wijze is aannemelijk geworden dat de drugs van een derde persoon afkomstig zijn en het feit dat er geen didactische sporen van verdachte zijn aangetroffen op de wikkel, doet hier niet aan af. Gelet hierop gaat de militaire kamer ervan uit dat de aangetroffen cocaïne van verdachte was.
Gelet op het bovenstaande acht de militaire kamer wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 mei 2018tot 14 oktober 2019 meerdere hoeveelheden cocaïne, XTC en speed, te weten amfetamine, voorhanden heeft gehad op de kazerne in Darp, in Groningen tijdens het uitgaan en in zijn woning in Bovensmilde.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in
of omstreeksde periode van 01 mei 2018 tot en met 14 oktober 2019 te Bovensmilde en
/ofDarp
en/of Leeuwardenen
/ofGroningen,
in elk geval in Nederland, (telkens
)opzettelijk aanwezig heeft gehad
een ofmeerdere hoeveelhe
(i)d
(en
)van een materiaal bevattende cocaïne (0,1 gram) en
/ofMDMA (zogenoemde XTC-tablet(ten) en
/ofamfetamine, zijnde cocaïne en
/ofMDMA en
/ofamfetamine
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van 500 euro, te vervangen door 10 dagen hechtenis. De officier van justitie heeft in de strafeis rekening gehouden met het feit dat verdachte is ontslagen bij Defensie en dat er sprake is geweest van een groot tijdsverloop tussen de inverzekeringstelling en het onderzoek ter terechtzitting.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank gevraagd bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met het feit dat niet is komen vast te staan hoeveel en wanneer verdachte verdovende middelen voorhanden heeft gehad, dat verdachte een blanco strafblad heeft, openheid van zaken heeft gegeven en is ontslagen naar aanleiding van deze feiten en het feit dat er sprake is van een schending van de redelijke termijn. Gelet op het voorgaande heeft de raadsvrouw gevraagd om toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht.
De beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De militaire kamer heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft – in de periode dat hij werkzaam was voor Defensie – meerdere soorten harddrugs in zijn bezit gehad en gebruikt. Er is zelfs een wikkel met cocaïne op zijn legeringskamer op de kazerne gevonden. De militaire kamer acht dit erg kwalijk, nu het handelen van verdachte lijnrecht tegenover het beleid van Defensie op het gebied van harddrugs staat. Verdachte heeft zich hiermee absoluut niet gedragen zoals dat van een militair verwacht mag worden.
Anderzijds heeft militaire kamer oog voor het feit dat verdachte als gevolg van zijn handelen is ontslagen en in preventieve hechtenis heeft gezeten, wat in beide gevallen voor verdachte voelde als een straf. Daarnaast heeft verdachte met psychische problematiek te kampen gehad en schaamt hij zich voor zijn gedrag. Dat verdachte deze ervaring nu gebruikt in zijn werk bij Jeugdzorg tijdens het begeleiden van jonge delinquenten, acht de militaire kamer een positieve ontwikkeling. Er is veel tijd verstreken tussen deze inverzekeringstelling en het onderzoek ter terechtzitting, waardoor de redelijke termijn in het geding is. Nu hier door de officier van justitie in de strafeis al rekening mee is gehouden, acht de militaire kamer de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden. De periode dat verdachte in verzekering heeft doorgebracht, zal van deze geldboete worden afgetrokken.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 23, 24 c en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 en 11 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een geldboete van € 500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis;
 bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en voorlopige hechtenis) doorgebracht, bij de uitvoering op de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht volgens de maatstaf van € 50,- per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.H.M. Marijs (voorzitter) en mr. Y. van Wezel, rechters en Kolonel mr. C.E.W. van de Sande, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Taekema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juli 2022.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de Koninklijke Marechaussee, Brigade Drenthe IJsselstreek, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 0012913100762, gesloten op 29 januari 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 565-566.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 569.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 573, 577-581.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 632.
6.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 30 mei 2022.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 238.
8.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , p. 776.
9.Proces-verbaal, p. 547.
10.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 549; Rapport Douane Laboratorium, p. 552.