ECLI:NL:RBGEL:2022:3788

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
384957
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • T.P.P.E. van Groeningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsfraude en beëindiging van verzekeringsovereenkomsten in het kader van een autoverzekering

In deze zaak vorderde eiser, die een autoverzekering had bij Achmea, dat de rechtbank Achmea zou veroordelen om de schaderegeling af te ronden en om registraties in incidentenregisters ongedaan te maken. Eiser had een tweedehands auto gekocht en had schade aan deze auto geclaimd na een ongeval. Achmea weigerde de schadevergoeding en beëindigde de verzekeringsovereenkomsten, omdat zij meende dat eiser opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt over de schade aan de auto. De rechtbank oordeelde dat eiser inderdaad Achmea had misleid door te claimen dat er geen schade aan de auto was voor het ongeval, terwijl uit deskundigenonderzoek bleek dat er al oude schade aanwezig was. De rechtbank wees de vorderingen van eiser af, omdat Achmea gerechtigd was om de verzekeringen te beëindigen en de registraties te handhaven. De rechtbank concludeerde dat eiser opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt, wat leidde tot de afwijzing van zijn vorderingen en de veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Civiel Recht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: 384957 / HA ZA 21-134
vonnis van 27 juli 2022
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. T.W. Phea te Arnhem,
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V. (h.o.d.n. INTERPOLIS),
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. L. Boersma te Utrecht.
Partijen zullen hierna worden genoemd [eiser] en Achmea .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 juni 2021 en de daarin genoemde processtukken;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 december 2021.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft een tweedehands auto van het merk Peugeot met bouwjaar 2005 (hierna: “de auto”) van zijn buurman gekocht. De auto is op 6 oktober 2017 op naam van [eiser] gezet.
2.2.
[eiser] heeft een “Alles in één Polis” bij Achmea onder polisnummer [polisnummer] . In deze polis zitten een autoverzekering, een woonhuis- en inboedelverzekering, een aansprakelijkheidsverzekering, een rechtsbijstandverzekering en een doorlopende reisverzekering. Bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst voor de auto heeft [eiser] Wettelijke Aansprakelijkheid dekking (WA) afgesloten. Per 28 januari 2019 is de dekking uitgebreid naar een All-Risk Autoverzekering, bestaande uit WA, volledig casco en no-claim garantie. Op de Alles in één Polis zijn de Verzekeringsvoorwaarden (AV-02-182) (hierna: “de verzekeringsvoorwaarden”) van toepassing. Op de autoverzekeringsovereenkomst zijn daarnaast ook de Verzekeringsvoorwaarden Auto WA en Volledig Casco (PAV-RV-61-181) van toepassing.
2.3.
In de verzekeringsvoorwaarden is, voor zover hier van belang, opgenomen:
“5. Wanneer mogen wij uw verzekering meteen stoppen?
(…)
U of een verzekerde pleegde fraude.
  • Wij mogen alle verzekeringen binnen de Interpolis Alles in één Polis stoppen.
  • U moet uitkeringen en kosten terugbetalen.
  • U krijgt geen premie terug.
  • Wij mogen de fraude doorgeven aan de politie.
  • Wij mogen de fraude registeren.
- Alle verzekeraars in Nederland kunnen dit zien.
Bij begrippen ziet u wat wij onder fraude verstaan.
(…)
Begrippen
(…)
Fraude
U of een verzekerde vertelt niet de waarheid of vertelt niet alles:
  • Of om een (hogere) vergoeding van ons te krijgen.
  • Of om een verzekering af te sluiten of te houden.”
2.4.
[eiser] heeft op 17 maart 2020 via internet aangifte bij de politie gedaan van “verlaten plaats na verkeersongeval”. [eiser] heeft in de aangifte vermeld dat de auto door een (ander, onbekend) voertuig is beschadigd toen hij op 16 maart 2020 tussen 12:30 en 14:30 boodschappen deed. Bij de omschrijving van de schade heeft hij aangegeven: “
De schade zit vanaf de grond op een hoogte van ongv 80 cm. De schade is in de hoogte ongv 20 cm hoog en een lengte van ongv 150 cm.”.
2.5.
[eiser] heeft op 17 maart 2020 de schade gemeld bij Achmea en foto’s van de schade meegestuurd. Daarop zijn deuken te zien bij de wielkast en de dorpel en krassen/lakbeschadigingen over de zijkant van de auto en de portier.
2.6.
Achmea heeft schade-expert de heer H. Bos (hierna: de expert) opdracht gegeven om de schade te onderzoeken. De expert heeft de auto onder andere op 17 april 2020 geïnspecteerd. In zijn rapport van 8 juni 2020 geeft de heer Bos aan:
“Ik zie duidelijk oude schade en met name aan het r.a. zijpaneel: roestvorming en bijgewerkte schade met lak. Volgens mij is de dorpel ook oude schade. Er is mogelijk wel nieuwe schade maar alleen op het portier. Dat is te zien aan de witte lakbeschadigingen van de blanke lak.”.
2.7.
Op 23 april 2020 heeft [eiser] het inlichtingenformulier van Achmea ingevuld. [eiser] heeft met een rode streep aangegeven waar de schade zit (aan de bestuurderskant van de auto, beginnend op het portier aan de voorzijde lopend tot voorbij de wielkast aan de achterzijde). Bij de omschrijving van de schade staat: “
Deuk en lakbeschadiging”. Op de vraag: “
Was er al schade aan het voertuig (buiten de schade ontstaan op de op bladzijde 1 opgegeven schadedatum)?” heeft [eiser] ontkennend geantwoord.
2.8.
Op 7 mei 2020 heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden tussen Achmea en [eiser] . Daarna zijn er nog meer schriftelijke en telefonische contacten tussen Achmea en [eiser] geweest.
2.9.
Op 5 juni 2020 heeft Achmea de schadeclaim van [eiser] afgewezen. In de e-mail aan [eiser] geeft Achmea aan:

Conclusie uit ons onderzoek: u deed opzettelijk een onware opgave
Ik kan niet anders concluderen dan dat u opzettelijk onwaar hebt verklaard over de geclaimde schade en de staat van uw auto voorafgaand aan de schadegebeurtenis van 16 maart 2020. Daarnaast verklaarde u onwaar over de staat van de auto bij aankoop en stellen wij vast dat een deel van de geclaimde schade al aanwezig was voordat deze auto verzekerd werd bij Interpolis. Deze beschadiging is buiten de verzekeringsperiode ontstaan.”
2.10.
Achmea heeft de autoverzekering en de overige verzekeringen van [eiser] beëindigd. Achmea heeft daarnaast de persoonsgegevens van [eiser] opgenomen in de Gebeurtenissenadministratie, het Intern Verwijzingsregister en het Incidentenregister. Ook heeft Achmea een melding gedaan aan het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (CBV) van het Verbond van Verzekeraars, waarbij Achmea is aangesloten.
2.11.
[eiser] is geen eigenaar meer van de auto. [eiser] heeft per 5 augustus 2020 een nieuwe aansprakelijkheidsverzekering, inboedelverzekering en opstalverzekering bij verzekeringsmaatschappij “De Vereende” afgesloten.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – verkort weergegeven – dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
Achmea veroordeelt om uiterlijk 30 dagen na het vonnis de schaderegeling af te ronden door een door [eiser] aan te wijzen expert aan te wijzen en de daaruit voortvloeiende schadevergoeding aan [eiser] uit te keren, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel dat Achmea hier niet aan voldoet;
primairAchmea veroordeelt om binnen veertien dagen na het vonnis over te gaan tot het ongedaan maken en ongedaan gemaakt houden van registraties ten name van [eiser] in het Incidentenregister en andere vergelijkbare incidentenregistratiesystemen (zoals de Gebeurtenissenadministratie en het Intern Verwijzingsregister (IVR)), onder gelijktijdige schriftelijke bevestiging van voornoemde ongedaanmaking aan [eiser] , op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat Achmea hier niet aan voldoet;
subsidiairAchmea veroordeelt om binnen veertien dagen na het vonnis over te gaan tot vermindering van de looptijd van registraties ten name van [eiser] in het Incidentenregister en andere vergelijkbare incidentenregistratiesystemen (zoals de Gebeurtenissenadministratie en het Intern Verwijzingsregister), onder gelijktijdige schriftelijke bevestiging van voornoemde ongedaanmaking aan [eiser] , op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of dagdeel dat Achmea hier niet aan voldoet;
Achmea veroordeelt om binnen veertien dagen na het vonnis over te gaan tot het ongedaan maken van de beëindiging van de autoverzekeringsovereenkomst met polisnummer [polisnummer] , op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel dat Achmea hier niet aan voldoet;
Achmea veroordeelt om binnen veertien dagen na het vonnis over te gaan tot het ongedaan maken van de beëindiging van de overige verzekeringsovereenkomsten met polisnummer [polisnummer] , op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel dat Achmea hier niet aan voldoet;
Achmea veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 45,38 (eenmalige poliskosten bij De Vereende inclusief assurantiebelasting, te vermeerderen met het bedrag van € 43,95 per maand vanaf 5 augustus 2020 (meerkosten die [eiser] bij De Vereende betaalt) tot aan het moment dat [eiser] de verzekeringen bij De Vereende heeft beëindigd;
Achmea veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van 15 % van het uit te keren bedrag;
Achmea veroordeelt in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij recht heeft op een schade-uitkering onder zijn verzekeringspolis voor de op 16 maart 2020 ontstane schade aan zijn auto. Achmea heeft daarnaast zonder goede grond zijn autoverzekeringsovereenkomst en overige verzekeringsovereenkomsten beëindigd. Ook heeft Achmea zonder goede grond de gegevens van [eiser] opgenomen in de registers. Door de registraties zag [eiser] zich genoodzaakt duurdere verzekeringsovereenkomsten (voor aansprakelijkheid, inboedel- en opstal) bij de verzekeringsmaatschappij De Vereende af te sluiten. De meerkosten hiervan vordert [eiser] als schadevergoeding.
3.3.
Achmea concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en nakosten.
Primair voert Achmea als verweer dat het recht op uitkering van [eiser] is vervallen omdat [eiser] Achmea opzettelijk heeft misleid.
Subsidiair voert Achmea aan dat [eiser] niet heeft aangetoond dat er sprake is van een verzekerde gebeurtenis en daarom geen recht op uitkering heeft.
Uiterst subsidiair voert Achmea aan dat, in het geval zij gehouden is tot het verlenen van dekking onder de polis, de in de polis opgenomen schaderegeling gevolgd moet worden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Deze zaak draait om de volgende vragen.
Is Achmea op grond van de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst gehouden de door [eiser] geleden schade aan de auto vast te stellen en vergoeden (vordering onder a.)?
Had Achmea een geldige reden om [eiser] te registreren in haar incidentenregistratiesystemen en zo ja, voor welke periode (vorderingen onder b. en c.)?
Mocht [eiser] alle verzekeringen uit de Alles in één Polis tussentijds beëindigen (vorderingen onder d. en e.)?
Is Achmea gehouden de schade te vergoeden die [eiser] stelt door de beëindiging van de verzekeringen te hebben geleden (vordering onder f.)?
Schade-uitkering (vordering onder a.)
4.2.
De eerste vraag die de rechtbank zal beantwoorden is of Achmea op de juiste gronden de schade-uitkering aan [eiser] heeft geweigerd. Achmea heeft primair als verweer gevoerd dat zij de schadeclaim mocht afwijzen omdat [eiser] haar opzettelijk heeft misleid met de bedoeling om een (hogere) uitkering van haar te krijgen.
4.3.
[eiser] heeft als verzekeringnemer de verplichting om Achmea de informatie te verschaffen die Achmea nodig heeft voor het beoordelen van zijn schadeclaim (artikel 7:941 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW)). Bij schending van deze mededelingsplicht vervalt het recht op uitkering, tenzij de misleiding het verval van uitkering niet rechtvaardigt (artikel 7:941 lid 5 BW). Dit is ook bepaald in de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden. Op Achmea rusten de stelplicht en de bewijslast van de door haar gestelde opzettelijke misleiding. Bij de beantwoording van de vraag of [eiser] met de schending van de mededelingsplicht het opzet heeft gehad om Achmea te misleiden moet worden onderzocht of [eiser] Achmea informatie heeft gegeven met de bedoeling om Achmea te bewegen tot het doen van een uitkering die zij zonder schending van de mededelingsplicht niet zou hebben verstrekt [1] .
4.4.
Ter onderbouwing van de gestelde misleiding voert Achmea een aantal omstandigheden aan. Zo voert Achmea aan dat [eiser] het inlichtingenformulier niet goed heeft ingevuld. [eiser] heeft met een rode streep aangegeven dat de schade over een lengte van ongeveer 150 centimeter aan de rechterzijde van de auto zit. Ook heeft [eiser] op het inlichtingenformulier aangegeven dat er vóór 16 maart 2020 geen schade aan het voertuig zat. Uit het in het opdracht van Achmea uitgevoerde deskundigenonderzoek is echter gebleken dat dit allebei niet klopt. Zo geeft de expert aan dat er mogelijk wel nieuwe schade op de auto zit, maar dat hij ook oude schade ziet, met name aan het rechter achterzijpaneel. Hier ziet hij roestvorming en bijgewerkte schade met lak. [eiser] heeft de bevindingen van de expert inhoudelijk niet weersproken. Daarnaast legt Achmea een verkoopadvertentie van de auto van 3 oktober 2017 met foto’s over. Op de foto’s is te zien dat er in oktober 2017 al aan de rechterkant van de auto schade en een deuk boven de wielkast zat. De foto’s onderschrijven dus de bevindingen van de expert. Dat [eiser] deze advertentie destijds niet heeft gezien, doet hier niets aan af. Het staat dan ook vast dat er voor 16 maart 2020 al schade aan de auto zat en dat [eiser] dus het inlichtingenformulier onjuist heeft ingevuld.
4.5.
Achmea betoogt daarnaast dat [eiser] haar opzettelijk verkeerd heeft ingelicht tijdens het telefoongesprek van 7 mei 2020. Dit telefoongesprek is opgenomen en uitgewerkt en [eiser] heeft de uitwerking van het telefoongesprek als productie overgelegd. Uit de uitwerking volgt dat [eiser] in het gesprek van 7 mei 2020 eerst aangeeft dat de auto schadevrij was voor 16 maart 2020, terwijl hij daar later op terugkomt en aangeeft dat er toch wel sprake was van schade, namelijk “lichte lakschade” aan de rechterzijde van de auto, in het midden van de portier en op de stootstrip. Verderop in het gesprek vraagt Achmea in welke staat de auto verkeerde toen hij de auto kocht. Daarop antwoordt [eiser] dat er geen schade op de auto zat en antwoordt [eiser] ontkennend op de vraag of er herstelwerkzaamheden aan de auto zijn verricht, zoals het bijwerken met een lakstift. Vervolgens confronteert Achmea [eiser] met het feit dat de expert wel oude schade heeft geconstateerd aan de auto. Daarop herhaalt [eiser] dat er geen schade aan de auto zat vóór 16 maart 2020. Later in het gesprek geeft [eiser] dan weer aan dat er sprake was van een kleine lakbeschadiging en kleine beschadigingen “hier en daar”. Dit is aantoonbaar onjuist; uit het onderzoek van de deskundige en uit de oude verkoopadvertentie volgt namelijk dat er wel al schade aan de auto zat voor 16 maart 2020. [eiser] heeft in het telefoongesprek van 7 mei 2020 hiertegen aangevoerd dat hij niet wist dat er oude beschadigingen op de auto zaten en dat het slechts krasjes betrof en lichte gebruikerssporen, wat volgens hem ook normaal is bij een auto van vijftien jaar oud. De rechtbank acht dit echter niet geloofwaardig. Uit de bevindingen van de expert en uit de foto’s bij de verkoopadvertentie blijkt namelijk dat het om dusdanig opvallende schade gaat dat [eiser] die gezien moet hebben, ook als hij de auto niet uitvoerig heeft geïnspecteerd. [eiser] heeft de auto al sinds 2017 in eigendom en uit zijn eigen verklaringen volgt dat hij de auto regelmatig gebruikte en voor zijn woning parkeerde, zodat hij goed zicht op de auto had. De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot het oordeel dat [eiser] Achmea uit eigen beweging specifieker en uitvoeriger had moeten informeren over de schade die al voor 16 maart 2020 aanwezig was. Dat heeft hij niet gedaan.
4.6.
Gelet op het door [eiser] ingediende inlichtingenformulier, dat aantoonbaar onjuist is ingevuld en op het telefoongesprek van 7 mei 2020, waarin [eiser] wisselende mededelingen heeft gedaan over de schade van voor 16 maart 2020, kan niet gezegd worden dat -zoals [eiser] heeft aangevoerd- er sprake was van een misverstand in de communicatie. [eiser] heeft Achmea opzettelijk onjuiste informatie gegeven. Daarbij heeft hij aanzienlijke schade geclaimd, te weten een deuk en krassen over de hele zijkant (150cm), terwijl er volgens de expert, wiens bevindingen niet zijn weersproken, hooguit nieuwe schade was aan de portier. De rechtbank geen andere mogelijkheid dan dat [eiser] door het claimen van deze oude schade het doel had om een hogere uitkering te krijgen dan waar hij recht op had. Er is dan ook sprake van misleiding in de zin van artikel 7:941 lid 5 BW. Het primaire verweer van Achmea dat zij de schadeclaim mocht weigeren omdat [eiser] haar opzettelijk heeft misleid met het doel om een hogere uitkering te krijgen, slaagt dan ook. De rechtbank zal daarom de vordering van [eiser] om Achmea te veroordelen tot het afronden van de schaderegeling afwijzen.
Registraties (vorderingen onder b. en c.)
4.7.
[eiser] vordert verwijdering van zijn persoonsgegevens uit de Gebeurtenissenadministratie, het Interne Verwijzingsregister (IVR) en het Incidentenregister. Daarnaast heeft Achmea een melding gedaan aan het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (CBV) van het Verbond van Verzekeraars. [eiser] vordert intrekking van deze melding.
4.8.
Achmea is deelnemer aan het incidentenwaarschuwingssysteem financiële instellingen en moet zich houden aan de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen (hierna: de Gedragscode) en bij het Protocol Incidenten waarschuwingssysteem Financiële Instellingen (hierna: Het Protocol). De Gedragscode stelt regels voor het verwerken van persoonsgegevens door banken en verzekeraars. Het Protocol heeft betrekking op informatie-uitwisseling tussen financiële instellingen.
4.9.
Op grond van artikel 4.5.3 van de Gedragscode kunnen verzekeraars gebeurtenissen in een Gebeurtenissenadministratie vastleggen die van belang zijn voor de kwaliteit, veiligheid en integriteit van de verzekeraar, de groep waartoe de verzekeraar behoort en de verzekeringsbranche. Het kan daarbij gaan om uiteenlopende gebeurtenissen, zoals de uitkomsten van screeningsverzoeken, klachten van klanten, (mogelijke) verzekeringsfraude of het niet naleven van afspraken waaronder structureel wanbetalingsgedrag of faillissementen. Voor opname in de Gebeurtenissenadministratie is geen bewijs nodig van (opzettelijke) (verzekerings)fraude of van onrechtmatig handelen. Voor registratie is voldoende dat sprake is geweest van een gebeurtenis die zorg en aandacht behoeft.
4.10.
Aan de opname van een gebeurtenis in de Gebeurtenissenadministratie kan de opname in het IVR worden gekoppeld. In het IVR zijn enkel de NAW-gegevens en geboortedatum, en dus geen aanvullende informatie over de persoon of gebeurtenis, zichtbaar voor een selecte groep medewerkers van een verzekeraar. Uit artikel 4.5.3 van de Gedragscode volgt dat voor opname in het IVR onder meer een rol kan spelen of een redelijk vermoeden bestaat van opzettelijke benadeling door de betrokkene, zoals oneigenlijk gebruik van producten, diensten en voorzieningen van een verzekeraar of pogingen daartoe.
4.11.
Een gebeurtenis kan ook in het Incidentenregister worden opgenomen. Op grond van artikel 4.5.3. van de Gedragscode moet de gebeurtenis voldoen aan criteria die in het Protocol zijn opgenomen. In het Protocol wordt verstaan onder een incident: “een gebeurtenis die als gevolg heeft, zou kunnen hebben of heeft gehad dat de belangen, integriteit of veiligheid van de cliënten of medewerkers van een Financiële Instelling, de Financiële Instelling zelf of de financiële sector als geheel in het geding zijn of kunnen zijn, zoals het falsificeren van nota’s, identiteitsfraude, skimming, verduistering in dienstbetrekking, phishing en opzettelijke misleiding.”.
4.12.
De afdeling Speciale Zaken van Achmea bepaalt of er sprake is van een incident en gegevens uit het Incidentenregister zijn alleen toegankelijk voor deze afdeling en in beginsel dus niet voor externe partijen. De Afdeling Speciale Zaken van Achmea kan echter op grond van artikel 4.2 van het Protocol besluiten om de gegevens ook beschikbaar te stellen aan andere deelnemers aan het waarschuwingssysteem. Hiertoe kan een melding worden gedaan van een incident aan het CBV van het Verbond van Verzekeraars. CBV mag de informatie niet delen, maar wel aangeven dat er een verzekeraar is die informatie heeft die van belang kan zijn. Voorwaarde voor het doen van melding is dat andere verzekeraars een gerechtvaardigd belang hebben bij de informatie-uitwisseling. Het Incidentenregister heeft daarmee dus ook externe werking, zij het beperkt.
4.13.
Volgens het Protocol is het doel van het incidentenregister mede het onderzoeken van gedragingen die kunnen leiden tot mogelijke benadeling van -kort gezegd- de financiële instelling en haar branche, groep, cliënten en medewerkers, dus ook het onderzoeken van gedragingen die nog niet “in voldoende mate” vaststaan: ook al tijdens onderzoek naar mogelijke incidenten is opname in het register geoorloofd. Van een gerechtvaardigde Incidentenregistratie is op grond van artikel 4.1.1 van het Protocol in ieder geval sprake zolang het onderzoek door de afdeling veiligheidszaken van de financieel dienstverlener naar het incident loopt. Echter mede gelet op de verstrekkende consequenties voor de betrokkene van registratie van diens persoonsgegevens in een register met een externe werking, ook al is die voor het incidentenregister enigszins beperkt, kan een incidentenregistratie na afronding van het onderzoek, zoals hier het geval, alleen dan gehandhaafd kan blijven wanneer is gebleken dat voldoende bewijs bestaat om fraude aan te tonen [2] . Er moet dan voldaan zijn aan de vereisten van artikel 5.2.1 sub a en b van het Protocol, waarin de eis staat dat in voldoende mate vaststaan dat de desbetreffende persoon betrokken is bij de gedragingen die een bedreiging vormden, vormen of kunnen vormen voor de (financiële) belangen van een Financiële instelling (en haar klanten en medewerkers), de (organisatie van de) Financiële instelling(en) zelf of) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector. De aan de (voortduring van de) registratie gestelde eis dat ‘in voldoende mate moet vaststaan’ dat sprake is van verzekeringsfraude, brengt met zich dat sprake moet zijn van zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring in de zin van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering kunnen dragen en dat de vastgestelde gedragingen een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld moeten opleveren [3] Achmea stelt dat aan die eis is voldaan, nu sprake is van aantoonbare fraude.
4.14.
In dit vonnis is vastgesteld dat [eiser] Achmea opzettelijk heeft misleid met de bedoeling een uitkering te krijgen die Achmea anders niet had verstrekt (zie 4.6) waarmee de belangen van Achmea in het geding waren. Daarmee staat in voldoende mate vast dat aan de hiervoor genoemde eisen van het Protocol is voldaan. Opname van de gegevens van [eiser] in het Incidentenregister is daarom gerechtvaardigd. Omdat er sprake is van een rechtmatige opname in het Incidentenregister is ook de melding aan het CBV in overeenstemming met het Protocol en niet onrechtmatig. Achmea mocht de melding doen, omdat andere verzekeraars er een gerechtvaardigd belang bij hebben om gewaarschuwd te worden voor gedragingen die hen mogelijk kunnen benadelen. De primaire vorderingen van [eiser] die zien op het verwijderen van zijn gegevens uit de registers en de melding aan CBV zullen dan ook worden afgewezen.
4.15.
Subsidiair vordert [eiser] vermindering van de looptijd van de registraties tot een termijn van twaalf maanden. De rechtbank moet bij deze vordering beoordelen of voldaan is aan het proportionaliteitsvereiste. De persoonsgegevens van [eiser] zijn opgenomen voor de duurt van acht jaar. In artikel 4.3.2. van het Protocol is vastgelegd dat de gegevens uiterlijk na acht jaar moeten worden verwijderd. Acht jaar is dus de maximale termijn en deze termijn kan verkort worden als deze niet proportioneel is. Daartoe moet een belangenafweging worden gemaakt. Aan de ene kant heeft de verzekeraar er belang bij om gedurende de maximale termijn beschermd te worden tegen frauduleus handelen van de verzekerde. Daartegenover staat het belang van de verzekerde. [eiser] heeft aangevoerd dat de gevolgen van de registratie onaanvaardbaar groot zijn. Zo kan hij geen verzekeringen meer afsluiten bij Achmea en hij wordt ook niet geaccepteerd bij andere gangbare verzekeraars. Alleen “De Vereende” heeft [eiser] als klant geaccepteerd, maar deze verzekeraar is zeer kostbaar en [eiser] moet nu hogere verzekeringspremies betalen. Dit heeft er ook toe geleid dat [eiser] geen auto meer heeft. Het is geen twistpunt dat de gevolgen voor [eiser] groot zijn. Hij moet hogere premies betalen en hij heeft zijn auto verkocht. Het is daarbij wel zo dat [eiser] zichzelf door opzettelijke misleiding in deze positie heeft gebracht. Daarbij is zijn premie weliswaar omhoog gegaan, maar is niet gebleken dat zijn eerder bij Achmea verzekerde belangen in redelijkheid niet meer verzekerbaar zijn. De rechtbank is mede daarom van oordeel dat het belang van Achmea om zichzelf en andere verzekeraars te beschermen tegen frauduleus handelen zwaarder weegt dan het belang van [eiser] om zich te kunnen verzekeren bij een reguliere verzekeraar. Een termijn van acht jaar acht de rechtbank daarom in dit geval niet buitenproportioneel. De subsidiaire vordering tot verkorting van de registratietermijn zal daarom worden afgewezen.
Beëindiging van de verzekeringsovereenkomsten (vordering onder d. en e.)
4.16.
Voorop staat dat de relatie tussen een verzekeraar en een verzekerde (mede) een vertrouwensrelatie betreft. De verzekeringsovereenkomst is voor de duur van een jaar aangegaan en wordt telkens met een jaar verlengd, maar Achmea meent dat alle verzekeringsovereenkomsten uit de Alles in één Polis op grond van artikel 5 van de Verzekeringsvoorwaarden en artikel 7:940 lid 3 BW tussentijds mag opzeggen. Daartoe voert zij aan dat [eiser] een “moreel risico” is geworden door de fraude die hij heeft gepleegd. Hiervan is sprake omdat [eiser] Achmea opzettelijk niet de waarheid heeft verteld met de bedoeling om een (hogere) vergoeding te krijgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat hiervan sprake is. Het handelen van [eiser] is fraude in de zin van de verzekeringsvoorwaarden en op grond van artikel 5 van de verzekeringsvoorwaarden mag Achmea in geval van fraude alle verzekeringen onder de Alles in één Polis stoppen. De vordering tot ongedaanmaking van de beëindiging van de verzekeringsovereenkomsten wordt dan ook afgewezen.
Schadevergoeding (vordering onder f.)
4.17.
[eiser] stelt dat hij schade heeft geleden als gevolg van de ten onrechte getroffen maatregelen (de registraties en de opzegging van de verzekeringen in de Alles in één Polis). Volgens [eiser] heeft hij daardoor elders (duurdere) verzekeringen moeten afsluiten en werd hij niet als klant geaccepteerd bij de reguliere verzekeraars. [eiser] vordert daarom de meerkosten die hij heeft moeten maken vanaf 5 augustus 2020. Deze vordering zal worden afgewezen, omdat er geen sprake is van een tekortkoming van Achmea. Achmea mocht de verzekeringen van [eiser] beëindigen en zijn gegevens opnemen in de verschillende registratiesystemen.
Buitengerechtelijke kosten (vordering onder g.)
4.18.
Vanwege de afwijzing van de vorderingen onder a. tot en met f. zullen ook de gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen.
Proceskosten (vordering onder h.)
4.19.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Achmea worden hieronder begroot. Voor het salaris van de advocaat sluit de rechtbank aan bij het tarief voor vorderingen van onbepaalde waarde, omdat de waarde van de vorderingen onder a. en f voor de rechtbank niet vast te stellen is en overige vorderingen van onbepaalde waarde zijn.
- griffierecht: € 2.076,00
- salaris advocaat
€ 1.126,00(2 punten x tarief € 563,00)
Totaal € 3.202,00
4.20.
De rente over de proceskosten en de gevorderde nakosten en de rente daarover worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op € 3.202,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis tot de dag van betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling en € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.P.E. van Groeningen, en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2022.

Voetnoten

1.Hoge Raad 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:311
2.Vergelijk KIFID 19 oktober 2017, 2017-694 (Uitspraak) RF 2018/28 onder 4.11. en de daarin genoemde uitspraken;
3.zie Hoge Raad van 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4720