ECLI:NL:RBGEL:2022:5207

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 859
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie transitievergoeding en de toepassing van de rekenregels van de WWZ en WAB

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 7 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde M. van Wijk, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder), vertegenwoordigd door mr. P.J. Reith. Het geschil betreft de compensatie van de transitievergoeding die eiseres aan haar ex-werknemer heeft betaald. Eiseres heeft in totaal € 55.363,23 aan transitievergoeding betaald, waarvan zij compensatie heeft aangevraagd bij verweerder. Verweerder heeft de compensatie aanvankelijk vastgesteld op € 36.411,93, maar dit bedrag is later verhoogd naar € 42.030,68 na een tweede aanvraag. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van verweerder, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ex-werknemer op 1 april 1989 in dienst trad en zich op 28 augustus 2017 ziek meldde. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail beschreven, inclusief de besluiten van verweerder en de argumenten van beide partijen. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder de juiste rekenregels heeft toegepast bij het vaststellen van de compensatie, waarbij de nieuwe rekenregels van de Wet Arbeidsmarkt in Balans (WAB) van toepassing zijn, omdat de arbeidsovereenkomst na 1 januari 2020 is beëindigd. Eiseres heeft geen bijzondere omstandigheden kunnen aanvoeren die zouden leiden tot een andere uitkomst. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten, maar heeft verweerder wel opgedragen het griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/859

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres 1], te [woonplaats], eiseres,

(gemachtigde: M. van Wijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder
(gemachtigde: mr. P.J. Reith).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de compensatie van de transitievergoeding die eiseres aan haar ex-werknemer [ex-werknemer] (ex-werknemer) heeft betaald, vastgesteld op € 36.411,93.
Bij besluit van 4 januari 2021 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 30 juli 2021 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bedrag van de compensatie van de transitievergoeding nader vastgesteld op € 42.030,68.
Eiseres heeft een aanvullend beroepschrift ingediend.
Verweerder heeft een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
De ex-werknemer is op 1 april 1989 voor 36 uur per week bij eiseres in dienst
getreden. Hij heeft zich op 28 augustus 2017 ziek gemeld. Bij besluit van 5 juli 2019 heeft verweerder geweigerd om de ex-werknemer met ingang van 26 augustus 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat de ex-werknemer voor 30,98% arbeidsongeschikt werd geacht. Tegen dit besluit heeft de ex-werknemer bezwaar gemaakt.
1.2.
Met ingang van 1 september 2019 is de arbeidsovereenkomst van de ex-werknemer
gewijzigd. De arbeidsomvang is teruggebracht van 36 naar 24,75 uur per week met aanpassing van het salaris. In verband met deze urenvermindering heeft eiseres de ex-werknemer een transitievergoeding betaald van € 17.301,- bruto.
1.3.
Op 4 april 2020 heeft eiseres een aanvraag om compensatie van de door haar aan de ex-werknemer betaalde transitievergoeding van € 17.301,- bruto (eerste aanvraag) bij verweerder ingediend.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 8 april 2020 heeft verweerder aan de ex-werknemer met terugwerkende kracht tot 26 augustus 2019 wegens volledige en duurzame arbeidsongeschikt-heid een IVA-uitkering toegekend.
1.5.
Eiseres en haar ex-werknemer hebben op 29 mei 2020 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin is afgesproken dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden met ingang van 1 juni 2020 eindigt en dat de ex-werknemer een (aanvullende) transitievergoeding van eiseres verkrijgt van € 38.062,23 bruto, gebaseerd op de transitievergoeding zoals die op 26 augustus 2019 verschuldigd was. In totaal heeft de werknemer dus een transitievergoeding van € 55.363,23 bruto ontvangen van eiseres.
1.6.
Op 29 juni 2020 heeft eiseres nogmaals een aanvraag om compensatie van de door haar aan de ex-werknemer betaalde transitievergoeding van € 38.062,23 bruto (tweede aanvraag) bij verweerder ingediend.
1.7.
Hierop is de bestreden besluitvorming gevolgd.
Procesbelang bestreden besluit 1
2.1.
Verweerder heeft met het bestreden besluit 2 het bestreden besluit 1 gewijzigd. Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit 2, omdat partijen daarbij voldoende belang hebben.
2.2.
Niet is gebleken dat eiseres nog belang heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit 1. Gelet hierop wordt het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1, wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard.
Standpunt verweerder
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit 2 het volgende ten grondslag gelegd.
Bij het berekenen van de hoogte van de compensatie van de transitievergoeding bij de eerste aanvraag, die betrekking heeft op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor 11,25 uur per 1 september 2019, is de vóór 1 januari 2020 geldende berekeningsmethode van toepassing. Dat is de berekening op grond van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ). Eiseres heeft op grond daarvan recht op een compensatie van € 17.058,47.
Bij het berekenen van de hoogte van de compensatie van de transitievergoeding bij de tweede aanvraag, die betrekking heeft op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor 24,75 uur per week per 1 juni 2020, is de vanaf 1 januari 2020 geldende berekeningsmethode van toepassing is. Dat is de berekening op grond van de Wet Arbeidsmarkt in Balans (WAB). Eiseres heeft op grond daarvan recht op een compensatie van € 24.972,21.
In totaal heeft eiseres recht op een compensatie van € 42.030,68.
Standpunt eiseres
4. Eiseres heeft aangevoerd dat zij in aanmerking komt voor een compensatie van
€ 55.363,-, zijnde het totaal van de aan de ex-werknemer betaalde transitievergoedingen. Zij stelt dat zij voor deze compensatie in aanmerking zou zijn gekomen, indien verweerder de ex-werknemer bij zijn besluit van 5 juli 2019 met ingang van 26 augustus 2019 een IVA-uitkering zou hebben toegekend. Dan zou de arbeidsovereenkomst met de ex-werknemer in 2019 zijn beëindigd en zou de transitievergoeding gecompenseerd zijn op basis van de WWZ-berekening. Daar komt bij dat verweerder acht maanden de tijd heeft genomen om het bezwaar van de ex-werknemer tegen dit besluit af te handelen. Als verweerder in 2019 op dat bezwaar zou hebben beslist, dan had de arbeidsovereenkomst met de ex-werknemer in 2019 beëindigd kunnen worden en had eiseres geen financieel nadeel geleden. Eiseres was op grond van het Xella-arrest van de Hoge Raad [1] en goed werkgeverschap gehouden om bij de vaststellen van de hoogte van de transitievergoeding de WWZ-berekening te hanteren. Bovendien vond eiseres het niet redelijk dat de ex-werknemer van het handelen van verweerder nadelige gevolgen zou ondervinden. Eiseres had de ex-werknemer ook geen ontslag wegens ziekte kunnen verlenen, omdat daarvoor een verklaring is vereist dat het werk niet in aangepaste vorm kan worden voortgezet en die verklaring kon niet worden overgelegd. Er bestaat dan ook een verband tussen het WIA-besluit en de beëindiging (en compensatie) van een arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. De enige reden dat eiseres de arbeidsovereenkomst met de ex-werknemer niet heeft kunnen beëindigen ligt in omstandigheden die voor rekening en risico van verweerder komen. Gelet op het voorgaande is eiseres van mening dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.
Oordeel rechtbank
4.1.
Tot 1 januari 2020 golden voor de berekening van de transitievergoeding de rekenregels op grond van de WWZ (de oude rekenregels). Op 1 januari 2020 is de WAB [2] in werking getreden. Deze wet hanteert nieuwe rekenregels voor de berekening van de transitievergoeding. Het overgangsrecht is neergelegd in de artikelen XII en XIII van de WAB.
4.2.
In geschil is of verweerder bij het berekenen van de hoogte van de compensatie van de transitievergoeding bij de tweede aanvraag, die betrekking heeft op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor 24,75 uur per week per 1 juni 2020, terecht is uitgegaan van de vanaf 1 januari 2020 geldende rekenregels, zijnde de nieuwe rekenregels.
4.3.
In artikel XII van de WAB is geregeld in welke gevallen op de berekening van de hoogte van de transitievergoeding de oude rekenregels van toepassing blijven. Tussen partijen is niet in geschil dat deze gevallen zich bij eiseres niet voordoen.
4.4.
In artikel XIII, tweede lid, van de WAB is geregeld dat de compensatie van de transitievergoeding wordt berekend volgens de nieuwe rekenregels wanneer het einde van de wachttijd van 104 weken vóór 1 januari 2020 ligt, maar het dienstverband op of na 1 januari 2020 wordt beëindigd.
4.5.
De rechtbank stelt vast dat in dit geval het einde van de wachttijd van 104 weken vóór 1 januari 2020 ligt, namelijk op 26 augustus 2019, en eiseres en haar ex-werknemer op 29 mei 2020 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten waarin de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juni 2020 is beëindigd. Dit betekent dat verweerder op grond van artikel XIII, tweede lid, van de WAB gehouden was om de nieuwe rekenregels toe te passen. Het gaat hier om dwingend recht. Verweerder heeft geen ruimte om daarvan af te wijken.
4.6.
De WAB is een wet in formele zin. Volgens vaste rechtspraak houdt het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet het verbod in om wetten in formele zin te toetsen aan algemene rechtsbeginselen en brengt dit verder mee dat de rechter niet mag treden in de belangenafweging die de wetgever heeft verricht of geacht moet worden te hebben verricht. [3] Dit neemt echter niet weg dat, indien sprake is van bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, dit aanleiding kan geven tot een andere uitkomst dan waartoe strikte toepassing van de wet leidt. Dit is het geval indien nietverdisconteerde omstandigheden die strikte toepassing zozeer in strijd doet zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Deze bijzondere omstandigheden kunnen slechts bij hoge uitzondering worden aangenomen. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat verweerder overeenkomstig de bedoeling van de wetgever heeft gehandeld, omdat de transitievergoeding die een werkgever op en na 1 januari 2020 moet betalen mogelijk lager is dan de transitievergoeding die betaald zou moeten worden vóór 1 januari 2020. [4]
4.7.
In wat eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat in haar geval sprake is van bijzondere omstandigheden die tot het buiten toepassing laten van artikel XIII, tweede lid, van de WAB zouden moeten leiden. Daarbij is in aanmerking genomen dat eiseres heeft berust in het besluit van verweerder van 5 juli 2019 waarbij geweigerd is om de ex-werknemer met ingang van 26 augustus 2019 een WIA-uitkering toe te kennen. Het is de ex-werknemer die hiertegen bezwaar heeft gemaakt. Het aan dit besluit ten grondslag gelegde advies van de verzekeringsarts van verweerder dat de ex-werknemer voor 30 uur per week belastbaar is, komt overeen met het advies van de bedrijfsarts van eiseres, dat is bevestigd door een door eiseres ingeschakelde arbeidsdeskundige. Naar aanleiding van dit besluit heeft eiseres met de ex-werknemer met ingang van 1 september 2019 de arbeidsovereenkomst gewijzigd waarbij de arbeidsomvang is teruggebracht van 36 naar 24,75 uur per week. Eiseres is er dus vanuit gegaan dat de arbeidsovereenkomst voortduurde voor onbepaalde tijd. Daarmee heeft eiseres het risico genomen dat de arbeidsovereenkomst eerst na 1 januari 2020 zou eindigen en de bij einde van de arbeidsovereenkomst te compenseren transitievergoeding zou worden berekend conform de nieuwe rekenregels. Nu eiseres tegen het besluit van 5 juli 2019 geen bezwaar heeft gemaakt, kan zij dit risico niet op verweerder afwentelen en zich ook niet beroepen op de te lange afhandelingsduur van het bezwaar van haar ex-werknemer. Overigens had verweerder op grond van artikel 112 van de Wet WIA uiterlijk op 13 december 2019 op dat bezwaar moeten beslissen en het is maar de vraag of dan nog in 2019 schriftelijke overeenstemming over een vaststellingsovereenkomst zou zijn bereikt.
De rechtbank ziet in het Xella-arrest van de Hoge Raad en goed werkgeverschap ook geen bijzondere omstandigheden. Uit dit arrest volgt dat als is voldaan aan de vereisten van artikel 7:669 lid 1 en lid 3, aanhef en onder b, BW voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid, als uitgangspunt geldt dat een werkgever op grond van goed werkgeverschap in de zin van art. 7:611 BW, gehouden is in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, onder toekenning van een vergoeding aan de werknemer ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding. Daarbij geldt dat die vergoeding niet meer behoeft te bedragen dan hetgeen aan transitievergoeding verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de dag na die waarop de werkgever wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer de arbeidsovereenkomst zou kunnen (doen) beëindigen. [5] Artikel 7:673 van het BW heeft betrekking op de rechtsverhouding tussen werkgever en werknemer en regelt het recht op en de hoogte van de transitievergoeding. Artikel 7:673e van het BW heeft betrekking op de rechtsverhouding tussen de werkgever en het UWV en regelt het recht op en de hoogte van de compensatie. De werknemer staat daar buiten. Er kan een verschil bestaan tussen de door de werkgever aan de werknemer te betalen transitievergoeding en de door de werkgever van het UWV te ontvangen compensatie.
Conclusie en gevolgen
5.1.
De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de hoogte van de aan eiseres te betalen compensatie op basis van de juiste rekenregels heeft vastgesteld. Eiseres heeft niet betwist dat op basis van die rekenregels de compensatie € 42.030,68 bedraagt. Het beroep is dan ook ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en het bestreden besluit 2 in stand blijft.
5.2.
De rechtbank ziet in de wijziging van het bestreden besluit 1 met het bestreden besluit 2 wel aanleiding om verweerder op te dragen aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 360,- te vergoeden. Niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond;
  • draagt verweerder op aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 360,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.8 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1734.
2.Wet van 29 mei 2019, Staatsblad 2019, 219.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1097.
4.TK 2018-2019, 35074, nr. 3, p. 155.
5.Arrest van de Hoge Raad van 21 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:63.