Uitspraak
Stichting Woonstede
1.De procedure
1 september 2020 zelf de huurwoning.
Op 4 januari 2022 heeft [eiser] Woonstede gedagvaard om op 14 januari 2022 bij de kantonrechter te verschijnen voor de mondelinge behandeling van het executiegeschil.
i.
binnen veertien dagen na hedenhet in de ten deze betekende titel omschreven perceel c.a. staande en gelegen te [woonplaats] , [straatnaam en huisnummer] , met alle daarin aanwezige personen en zaken, ontruimen en te verlaten onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van requirante, zijnde Woonstede te stellen;
binnen 2 dagen na hedenbetalen ten kantore van LAVG tegen kwijting, tot het geven waarvan requirante, zijnde Woonstede, machtiging gaf:
€ 131,54
binnen veertien dagen na hedenhet in de ten deze betekende titel omschreven perceel c.a. staande en gelegen te [woonplaats] , [straatnaam en huisnummer] , met alle daarin aanwezige personen en zaken, ontruimen en te verlaten onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van requirante, zijnde Woonstede te stellen;
binnen 2 dagen na hedenbetalen ten kantore van LAVG tegen kwijting, tot het geven waarvan requirante, zijnde Woonstede, machtiging gaf:
€ 131,54
€ 137,95 en deurwaarderskosten van € 100,80;
30 december 2021 zelf is echter niet ingetrokken of hersteld, waardoor deze betekening is blijven bestaan.
4.De beoordeling
die meebrengen dat, zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand, zwaarder weegt dan het belang van de executant bij voortzetting van de ten uitvoerlegging van het vonnis. Bij de toepassing van dit uitgangspunt moet worden uitgegaan van de inhoud van het vonnis en moet de kans van slagen van het hoger beroep buiten beschouwing worden gelaten. De kantonrechter overweegt dat, anders dan [eiser] betoogt, er in een executiegeschil dus geen plaats voor herbeoordeling van reeds in de eerdere procedure ingenomen stellingen en het oordeel van de kantonrechter daarover. Daarvoor dient de procedure in hoger beroep. Wel dient de kantonrechter in onderhavig executiegeschil te beoordelen of de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag of dat de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
17 december 2021 berust op een kennelijke misslag en/of dat sprake is van nieuwe feiten die kunnen rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing wordt afgeweken. De vordering van [eiser] tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het kort geding vonnis van
17 december 2021 zal daarom worden afgewezen. Dit geldt eveneens voor de nevenvorderingen nu die daarmee samenhangen.
30 december 2021, maar de procedure is daarna door hem met een wijziging van eis voortgezet naar aanleiding van de juiste betekening van 4 januari 2022.