ECLI:NL:RBGEL:2022:538

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 januari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
9613150
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over ontruiming en voorlopige voorziening in huurzaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, betreft het een executiegeschil in verband met een ontruiming. De eiser, die sinds 1 september 2020 een huurwoning huurt, heeft een kort geding aangespannen tegen de Stichting Woonstede, die hem heeft gedagvaard tot ontruiming van de woning. De kantonrechter had eerder in een kort geding vonnis van 17 december 2021 Woonstede niet ontvankelijk verklaard in haar vordering en de eiser veroordeeld tot ontruiming binnen veertien dagen na betekening van dat vonnis. De eiser heeft echter hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis en vordert nu schorsing van de executie van het kort geding vonnis, omdat hij vreest op straat te komen staan door de ontruiming, vooral in de context van de coronamaatregelen.

De kantonrechter heeft op 17 januari 2022 geoordeeld dat de vorderingen van de eiser niet kunnen worden toegewezen. De rechter oordeelt dat er geen sprake is van een kennelijke misslag in het eerdere vonnis en dat de omstandigheden die door de eiser zijn aangevoerd niet leiden tot een noodtoestand die de executie van het vonnis zou rechtvaardigen. De rechter benadrukt dat de belangen van de eiser niet opwegen tegen de belangen van Woonstede bij de uitvoering van de ontruiming. De vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het kort geding vonnis wordt afgewezen, evenals de nevenvorderingen. De eiser wordt veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Woonstede zijn begroot op € 498,00 voor het salaris van de gemachtigde.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 9613150 \ VV EXPL 22-1 \ 512 \ 918
uitspraak van 17 januari 2022
vonnis in kort geding
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. S.G. Blasweiler
toevoeging aangevraagd
tegen
de stichting
Stichting Woonstede
gevestigd te Ede
gedaagde partij
gemachtigde mr. D.R. Trip
Partijen worden hierna [eiser] en Woonstede genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 januari 2022 met producties;
- het e-mailbericht van 11 januari 2022 met producties van de gemachtigde van [eiser] ;
- het e-mailbericht van 12 januari 2022 met producties van de gemachtigde van Woonstede;
- het e-mailbericht van 13 januari 2022 met producties mede inhoudende de akte tot eiswijziging, verandering/vermeerdering van eis met producties van de gemachtigde van [eiser] ;
- het e-mailbericht van 13 januari 2022 met productie van de gemachtigde van Woonstede;
- het e-mailbericht van 13 januari 2022 met productie van de gemachtigde van [eiser] ;
- de mondelinge behandeling van 14 januari 2022 mede inhoudende de pleitnotitie van de gemachtigde van Woonstede.
1.2.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 17 januari 2022 vonnis
bepaald. De feiten en de motivering waarop de in dat vonnis gegeven beslissing steunt,
worden hierna vastgelegd.
2. De feiten
2.1.
[eiser] woonde reeds geruime tijd met zijn moeder in de woning gelegen te [postcode] [woonplaats] aan de [straatnaam en huisnummer] (hierna: de huurwoning) en huurt sinds
1 september 2020 zelf de huurwoning.
2.2.
De kantonrechter, rechtdoende als voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland, Afdeling Civiel recht, team kanton en handelsrecht, locatie Arnhem heeft in een kort gedingvonnis van 17 december 2021 met zaaknummer 9524529 \ VV EXPL 21-130 \ 512 \ 918 tussen Plicht Getrouw en Woonstede enerzijds en [eiser] anderzijds (hierna: het kort geding vonnis) het navolgende beslist:
“De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
5.1.
verklaart Woonstede niet ontvankelijk in haar vordering;
5.2.
veroordeelt [eiser] om het gehuurde, gelegen te [postcode] [woonplaats] aan de [straatnaam en huisnummer] , binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, geheel leeg en ontruimd, vrij van al datgene dat en vrij van al diegenen die zich in het gehuurde bevinden, onder afgifte van de sleutels en de andere toegangsmiddelen en op de in de huurovereenkomst en de daarbij horende algemene huurvoorwaarden overeengekomen wijze ter beschikking van Plicht Getrouw, te stellen;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten die tot op heden aan de zijde van Plicht Getrouw worden begroot op € 121,39 aan dagvaardingskosten, € 507,00 aan griffierecht, € 747,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 124,00 aan nakosten, te vermeerderen, indien betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van dit vonnis;
5.4.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.”
2.3.
Op 30 december 2021 heeft Woonstede, middels haar gemachtigde Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders te Groningen (hierna: LAVG) het kort geding vonnis aan de gemachtigde van [eiser] betekend.
2.4.
Woonstede is door een juridische fusie per 31 december 2021 rechtsopvolgster onder algemene titel van Plicht Getrouw.
2.5.
Op 3 januari 2022 wordt door de Rechtbank Gelderland op verzoek van [eiser] de datum voor het onderhavige executiegeschil bepaald op 14 januari 2022.
Op 4 januari 2022 heeft [eiser] Woonstede gedagvaard om op 14 januari 2022 bij de kantonrechter te verschijnen voor de mondelinge behandeling van het executiegeschil.
2.6.
Op 4 januari 2022 heeft Woonstede, krachtens juridische fusie per 31 december 2021 rechtsopvolgster onder algemene titel van Plicht Getrouw, middels haar gemachtigde LAVG het kort geding vonnis aan [eiser] betekend.
2.7.
[eiser] heeft op 10 januari 2022 hoger beroep ingesteld tegen het kort geding vonnis.
3. De vordering en het verweer
3.1.
[eiser] vordert, na wijziging van eis, dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de navolgende ordemaatregelen zal nemen als voorlopige voorziening:
Voor de 1e betekening van 30 december 2021:
a. Dat [eiser] niet hoeft te voldoen aan de betekening van 30 december 2021 door Woonstede middels haar gemachtigde LAVG van het kort geding vonnis waarbij aan [eiser] het bevel werd gedaan:
i.
binnen veertien dagen na hedenhet in de ten deze betekende titel omschreven perceel c.a. staande en gelegen te [woonplaats] , [straatnaam en huisnummer] , met alle daarin aanwezige personen en zaken, ontruimen en te verlaten onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van requirante, zijnde Woonstede te stellen;
ii.
binnen 2 dagen na hedenbetalen ten kantore van LAVG tegen kwijting, tot het geven waarvan requirante, zijnde Woonstede, machtiging gaf:
Proceskosten € 1.375,39
Nasalaris € 124,00
Kosten van dit exploot
€ 131,54
Subtotaal/Totaal € 1.630,93,
Aan Woonstede dan wel haar gemachtigde(n) te verbieden dan wel het recht te ontzeggen dat het onder i. en ii. gestelde in de voornoemde betekening van 30 december 2021 zal worden geëxecuteerd;
Woonstede dan wel haar gemachtigde LAVG te verbieden dat de voorgenomen daadwerkelijke ontruiming op 26 januari 2022 vanaf 08:00 uur van de huurwoning van zoals beschreven in de betekening van 30 december 2021 van het kortgedingvonnis en aangezegd aan [eiser] zal plaatsvinden;
Voor de 2e betekening van 4 januari 2022:
Dat de tweede betekening van het kort geding vonnis waarbij aan [eiser] het bevel werd gedaan:
i.
binnen veertien dagen na hedenhet in de ten deze betekende titel omschreven perceel c.a. staande en gelegen te [woonplaats] , [straatnaam en huisnummer] , met alle daarin aanwezige personen en zaken, ontruimen en te verlaten onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van requirante, zijnde Woonstede te stellen;
ii.
binnen 2 dagen na hedenbetalen ten kantore van LAVG tegen kwijting, tot het geven waarvan requirante, zijnde Woonstede, machtiging gaf:
Proceskosten € 1.375,39
Nasalaris € 124,00
Kosten van dit exploot
€ 131,54
Subtotaal/Totaal € 1.630,93,
wordt geschorst dan wel wordt opgeschort totdat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden te Arnhem in hoger beroep middels een spoedappel heeft beslist op het hoger beroep van [eiser] tegen het kort geding vonnis;
Woonstede te veroordelen in de kosten van het exploot van betekening en aanzegging van de tweede betekening van 4 januari 2022, waarbij door [eiser] is aangezegd aan Woonstede dat deze betekening mede wordt betrokken bij dit executiegeschil in kort geding, heden begroot tot de betekeningskosten exploot van
€ 137,95 en deurwaarderskosten van € 100,80;
Aan Woonstede een dwangsom van € 20.000,00 ineens, dan wel een in goede justitie door de kantonrechter te bepalen bedrag, op te leggen indien Woonstede dan wel haar gemachtigde LAVG zich niet houdt aan het onder a. tot en met d. bepaalde in het te wijzen vonnis in dit executiegeschil, nu deze(n) zowel in de eerste als de tweede betekening van het kortgedingvonnis heeft aangegeven onder geen enkele voorwaarde bereid is uitstel van betaling te verlenen en dat voorgenomen ontruiming onherroepelijk doorgang vindt;
Woonstede te veroordelen, dat na het te wijzen vonnis in dit executiegeschil tot de kosten, zijnde proceskosten, griffierecht, salaris gemachtigde en nasalaris van deze kort geding procedure, zoals nu door [eiser] uitdrukkelijk wordt verzocht, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit kort geding vonnis, en – voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt te vermeerderen – met de wettelijke rente over de kosten te rekenen, vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot de kosten van het vonnis in dit executiegeschil, te voldoen en van het hoger beroep, zoals door [eiser] hier is verzocht, te voldoen.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag.
Met de betekening van het kort geding vonnis op 4 januari 2022 zijn de omissies van de betekening op 30 december 2021 hersteld. De onterechte betekening door Woonstede van
30 december 2021 zelf is echter niet ingetrokken of hersteld, waardoor deze betekening is blijven bestaan.
[eiser] heeft hoger beroep ingesteld tegen het kort geding vonnis. In de in het hoger beroep opgeworpen grieven wordt aangetoond dat het kortgedingvonnis niet overeind kan blijven vanwege onder ander essentiële fouten in het kort geding vonnis. Daarnaast ontstaat, indien de geplande ontruiming plaatsvindt, een onomkeerbare situatie van huur beëindiging door het kort geding vonnis, terwijl niet in een bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst is gevorderd. Het ter beschikking stellen van de woning aan derden kan, indien [eiser] in hoger beroep in het gelijk wordt gesteld, immers niet worden opgeëist of teruggedraaid waardoor het hoger beroep tegen het kort geding vonnis in feite illusionair wordt.
[eiser] vordert daarom schorsing van de executie van het kort geding vonnis, waarbij ook in ogenschouw moet worden genomen dat [eiser] niet beschikt over enig sociaal netwerk en hij op korte termijn geen woning kan bemachtigen en letterlijk op straat komt te staan in coronatijd als de geplande ontruiming plaatsvindt.
3.3.
Woonstede voert hiertegen verweer waarop hierna, waar van belang voor de beoordeling van de zaak, wordt ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Dit kort geding betreft een executiegeschil. Het spoedeisend belang bij het gevorderde volgt uit de aard daarvan.
4.2.
Voor zover de vordering is gericht tegen de betekening van 30 december 2021 is naar het oordeel van de kantonrechter het belang aan deze vordering komen te ontvallen op het moment van de betekening van 4 januari 2022. Hoewel dit niet expliciet uit de tekst van het exploot van 4 januari 2022 valt op te maken, blijkt dit wel uit de feiten en omstandigheden. Woonstede kan en zal immers niet op dezelfde datum twee maal, op grond van een tweetal betekeningen, eenzelfde kort geding vonnis executeren. Tussen partijen staat bovendien vast dat bedoelde betekening van 30 december 2021 ten onrechte door Woonstede heeft plaatsgevonden. Dit is door de gemachtigde van Woonstede tijdens de mondelinge behandeling uitdrukkelijk erkend en blijkt ook uit het e-mailbericht van de gemachtigde van Woonstede van 10 januari 2022. Het onder 3.1. sub a en b gevorderde zal om die reden worden afgewezen.
4.3.
Tussen partijen staat vast dat het kort geding vonnis op 4 januari 2022 door de juiste partij op de juiste wijze is betekend. Dit is de grond voor de verdere beoordeling.
4.4.
De Hoge Raad heeft de volgende maatstaf geformuleerd voor executiegeschillen zoals de onderhavige (HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden
die meebrengen dat, zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand, zwaarder weegt dan het belang van de executant bij voortzetting van de ten uitvoerlegging van het vonnis. Bij de toepassing van dit uitgangspunt moet worden uitgegaan van de inhoud van het vonnis en moet de kans van slagen van het hoger beroep buiten beschouwing worden gelaten. De kantonrechter overweegt dat, anders dan [eiser] betoogt, er in een executiegeschil dus geen plaats voor herbeoordeling van reeds in de eerdere procedure ingenomen stellingen en het oordeel van de kantonrechter daarover. Daarvoor dient de procedure in hoger beroep. Wel dient de kantonrechter in onderhavig executiegeschil te beoordelen of de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag of dat de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.5.
De kantonrechter begrijpt de stellingen van [eiser] zo dat volgens [eiser] sprake is van een kennelijke misslag omdat a) de getroffen voorlopige voorziening een definitief karakter heeft, omdat de ontruiming in feite een beëindiging van de huurovereenkomst betekent (grief 1 in hoger beroep), b) de kantonrechter voorbij is gegaan aan de betwisting van de spoedeisendheid (grief 2 in hoger beroep) en c) de kantonrechter eraan voorbij is gegaan dat de voorlopige voorziening niet toewijsbaar is nu [eiser] huurbescherming geniet en het recht heeft op huurgenot (grief 4 in hoger beroep). Daarnaast heeft [eiser] aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen einde is gekomen aan het feit dat [eiser] [betrokkene] gelegenheid geeft om in zijn woning te prostitueren nu er in ieder geval sinds de zomer van 2021 geen sprake (meer) is van overlast (grieven 3 en 5 in hoger beroep).
4.6.
Woonstede betwist dat sprake is van een kennelijke misslag. De in kort geding gevorderde en toegewezen ontruiming heeft niet de ontbinding van de huurovereenkomst tot gevolg en daarmee ook geen definitief karakter. Woonstede betwist voorts dat vanaf juli 2021 geen sprake meer zou zijn van overlastklachten en legt in dat verband een recente melding van een omwonende over. Zij wijst voorts op hetgeen [eiser] daarover tijdens de eerdere mondeling behandeling zelf heeft verklaard. Er is volgens Woonstede ook geen sprake van een noodtoestand. [eiser] onderbouwt ook niet dat daarvan sprake is, er is geen noodtoestand ontstaan na het kort geding vonnis en deze omstandigheid is reeds meegewogen in het kort geding vonnis. Het belang van [eiser] bij schorsing van het vonnis in kort geding weegt tot slot niet op tegen het belang van Woonstede bij executie en daarmee ontruiming. De aanhoudende klachten van omwonenden, de aankondiging van de burgemeester dat de woning gesloten kan worden in geval van verdere overtredingen en het niet kunnen verhuren van de buurwoning onderstrepen haar belang, aldus Woonstede.
4.7.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, is er in een executiegeschil geen plaats voor herbeoordeling van reeds in de eerdere procedure ingenomen stellingen en het oordeel van de kantonrechter daarover en moet de kans van slagen van het hoger beroep buiten beschouwing worden gelaten. Daarvan uitgaande overweegt de kantonrechter als volgt. Uit rechtsoverweging 4.2. van het kort geding vonnis blijkt dat het voorlopige karakter van de voorlopige voorziening is meegewogen en ook het feit dat in de kort geding procedure geen definitief oordeel gegeven kan worden. In rechtsoverweging 4.3. van het kort geding vonnis is het spoedeisend belang beoordeeld. Uit rechtsoverwegingen 4.3. en 4.5. tot en met 4.8. van het kort geding vonnis volgt dat ook de huurbescherming die [eiser] geniet onderdeel is van de beoordeling en ook zijn recht op huurgenot. [eiser] stelt voorts dat vanaf de zomer van 2021 geen sprake (meer) is van prostitutie, hetgeen door Woonstede wordt betwist. [eiser] miskent daarmee hetgeen in rechtsoverwegingen 4.6. en 4.7. van het kort geding vonnis is overwogen dat een eerdere tekortkoming niet ongedaan kan worden gemaakt. Uit deze rechtsoverweging volgt verder dat meerdere tekortkomingen hebben geleid tot het oordeel in kort geding.
Aldus komt niet vast te staan dat sprake is van een kennelijke misslag.
4.8.
Voor zover [eiser] zijn vorderingen heeft gebaseerd op feiten en omstandigheden van na het vonnis in kort geding en een noodtoestand aan de zijde van [eiser] , overweegt de kantonrechter als volgt.
Ter onderbouwing van de noodtoestand beroept [eiser] zich op het feit dat hij niet beschikt over enig sociaal netwerk zodat hij op korte termijn geen woning kan bemachtigen en letterlijk op straat komt te staan in coronatijd als de geplande ontruiming plaatsvindt.
Hoewel in het kort geding vonnis, nu dit onbetwist was gevorderd, de uitvoerbaar bij voorraadverklaring niet als zodanig heeft gemotiveerd, blijkt uit hetgeen daarover in rechtsoverwegingen 4.6. tot en met 4.8. van het kort geding vonnis is overwogen dat er een belangenafweging heeft plaatsgevonden. In het kort geding vonnis is geoordeeld dat het woonbelang van [eiser] , hoewel evident, niet opweegt tegen de belangen van Plicht Getrouw, thans Woonstede, om tot ontruiming van de woning over te mogen gaan.
Daarnaast kan in een situatie als de onderhavige sprake zijn van een noodtoestand, indien na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie van het vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand zal doen ontstaan voor degene te wiens laste het vonnis ten uitvoer wordt gelegd, waardoor executie van het vonnis misbruik van bevoegdheid oplevert. Dat daarvan sprake is, is echter gesteld nog gebleken. De omstandigheid dat [eiser] niet over een andere woonruimte kon beschikken is door hem voorafgaand aan het kort geding vonnis ook naar voren gebracht en betreft derhalve geen nieuw feit. Aldus is komt voorshands niet vast te staan dat na het kort geding vonnis feiten zijn voorgevallen of aan het licht gekomen die meebrengen dat de executie van dat vonnis klaarblijkelijk een zodanig noodtoestand zal doen ontstaan voor [eiser] dat dit misbruik van bevoegdheid oplevert.
4.9.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de feiten en omstandigheden die door [eiser] naar voren zijn gebracht niet leiden tot het oordeel dat het vonnis van
17 december 2021 berust op een kennelijke misslag en/of dat sprake is van nieuwe feiten die kunnen rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing wordt afgeweken. De vordering van [eiser] tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het kort geding vonnis van
17 december 2021 zal daarom worden afgewezen. Dit geldt eveneens voor de nevenvorderingen nu die daarmee samenhangen.
4.10.
[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Bij de bepaling van de hoogte van het salaris voor de gemachtigde van Woonstede is rekening gehouden met het feit dat [eiser] de onderhavige procedure in eerste instantie terecht heeft opgestart vanwege de foutieve betekening van
30 december 2021, maar de procedure is daarna door hem met een wijziging van eis voortgezet naar aanleiding van de juiste betekening van 4 januari 2022.
5. De beslissing
De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Woonstede begroot op € 498,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. C.J.M. Hendriks en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2022