ECLI:NL:RBGEL:2022:5419

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1790 TUS
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 15 september 2022, staat de WIA-uitkering van een ex-werknemer centraal. De eiseres, De Hamer Beton B.V., heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV, dat een loongerelateerde WGA-uitkering heeft toegekend aan de ex-werknemer op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Eiseres betwist de duurzaamheid van deze arbeidsongeschiktheid en stelt dat de ex-werknemer in aanmerking moet komen voor een IVA-uitkering, omdat er geen reële behandelmogelijkheden zijn die tot verbetering van zijn situatie kunnen leiden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd dat er een meer dan geringe kans op herstel bestaat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft weliswaar gesteld dat er behandelmogelijkheden zijn, maar de rechtbank oordeelt dat de onderbouwing van deze verwachting niet voldoende specifiek is voor de ex-werknemer. De rechtbank heeft het UWV de gelegenheid gegeven om het gebrek in de motivering te herstellen, waarbij het UWV binnen zes weken na de verzending van de tussenuitspraak aanvullende informatie moet aanleveren.

De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep, wat betekent dat er nu nog geen beslissing wordt genomen over de proceskosten of het griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om te reageren op de herstelpoging van het UWV.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/1790

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

De Hamer Beton B.V., uit Dodewaard, eiseres

(gemachtigde: mr. L.K. Wouterse),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. A.P.J. Mijs).

Procesverloop

Met het besluit van 25 november 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV aan de ex-werknemer van eiseres een loongerelateerde WGA-uitkering [1] toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Met het besluit van 17 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De ex-werknemer heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens te delen met eiseres, zijn ex-werkgever. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslist dat alleen de gemachtigde van eiseres kennis mag nemen van de medische stukken. De rechtbank zal in de uitspraak geen medische informatie opnemen, om te voorkomen dat eiseres alsnog kennisneemt van de medische situatie van de ex-werknemer.
De rechtbank doet deze tussenuitspraak zonder zitting en geeft daarbij toepassing aan artikel 8:80b, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. De ex-werknemer werkte als machinevoerder bij eiseres voor 43,93 uur per week. Hij heeft zich op 12 november 2018 wegens gezondheidsklachten ziekgemeld voor dit werk. Per 1 oktober 2019 is het dienstverband door de kantonrechter ontbonden. Het UWV heeft de ex-werknemer ziekengeld op grond van de Ziektewet toegekend. Het ziekengeld is gecontinueerd na een medisch en arbeidskundig onderzoek in het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling.
2. Op 17 augustus 2020 heeft de ex-werknemer een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA ingediend. Het UWV heeft naar aanleiding hiervan een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht.
3. Een verzekeringsarts van het UWV heeft de ex-werknemer telefonisch gesproken en aan de hand van alle beschikbare medische gegevens beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen zijn per 9 november 2020 (de datum in geding). Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 23/25 november 2020. De arbeidsdeskundige van het UWV heeft op basis van de vastgestelde belastbaarheid vastgesteld dat de ex-werknemer zijn eigen werk als machinevoerder niet meer kan uitvoeren en dat er ook geen passende functies kunnen worden geduid. Gelet hierop is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80 tot 100%. Daarom krijgt de ex-werknemer per 9 november 2020 een WIA-uitkering naar dit percentage.
4. Eiseres heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opnieuw de medische situatie van de ex-werknemer beoordeeld. Hij kan zich vinden in de FML van de primaire verzekeringsarts. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er een significante verbetering van de belastbaarheid te verwachten. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat vindt eiseres

5. Eiseres is het niet eens met het UWV. Zij stelt dat de ex-werknemer in aanmerking dient te komen voor een IVA-uitkering. [2] Volgens eiseres is het UWV onterecht ervan uitgegaan dat er nog behandelmogelijkheden zijn, die tot verbetering van de belastbaarheid zullen leiden. In theorie is er sprake van een behandelmogelijkheid, maar in praktijk blijkt de ex-werknemer niet terecht te kunnen bij een geschikte behandelaar, vanwege de complexiteit van zijn klachten. Het UWV had hierover informatie op moeten vragen. Eiseres heeft ook een rapport ingebracht van een medisch adviseur. De adviseur onderschrijft dat medische informatie opgevraagd had moeten worden over de weigering om de ex-werknemer te behandelen. Ook stelt hij dat niet alle klachten in de beoordeling door de verzekeringsartsen zijn meegenomen.

Waarover gaat het in deze zaak

6. Om in aanmerking te komen voor een IVA-uitkering moet vast komen te staan dat de ex-werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt, wanneer diegene als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Op grond van het derde lid van dit artikel wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
7. De rechtbank stelt voorop dat (de medisch adviseur van) eiseres de door de verzekeringsarts opgestelde FML van 23/25 november 2020 heeft onderschreven. Dat betekent dat de rechtbank geen reden ziet om in te gaan op de stelling van de adviseur, dat onvoldoende rekening is gehouden met de fysieke klachten van de ex-werknemer. Op basis van deze FML heeft het UWV gesteld dat de ex-werknemer van eiseres op de datum in geding volledig arbeidsongeschikt is en dit wordt niet betwist door eiseres. Het geschil gaat over de duurzaamheid van de beperkingen.
8. De vraag is of het UWV terecht stelt dat de ex-werknemer volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht. Een belangrijk punt is dat het gaat om de medische situatie van de ex-werknemer ten tijde van de datum in geding.

Wat vindt de rechtbank

9. De verzekeringsarts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie, in het bijzonder het rapport van de expertise door Ergatis van 11 augustus 2020, over de ex-werknemer bestudeerd. Zij heeft de ex-werknemer telefonisch gesproken. De verzekeringsarts heeft beschreven dat er sprake is van complexe problematiek, waarvoor beperkingen aangenomen worden in de FML. De ex-werknemer heeft beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, en werktijden. Ze geeft aan dat de medische situatie op langere termijn zal verbeteren, als de ex-werknemer behandeld zal worden.
10. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de verzekeringsarts in zijn rapport van 9 februari 2021 heroverwogen. Hij heeft het dossier bestudeerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen aanleiding om anders te denken over de duurzaamheid dan de verzekeringsarts. Hij beschrijft dat er geen sprake is van een ziektebeeld zonder behandelingsmogelijkheden. Uit het onderzoek van Ergatis van 11 augustus 2020 komt naar voren dat verbetering van de belastbaarheid van de ex-werknemer is te verwachten, wanneer er adequate behandeling wordt ingezet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt op basis hiervan dat er op langere termijn een meer dan geringe kans op herstel bestaat. Dat een van de mogelijke behandelaars deze behandeling niet heeft willen aangaan, doet volgens hem hier niets aan af.
11. De rechtbank overweegt dat het UWV kan worden gevolgd in haar standpunt dat herstel niet uitgesloten is. Herstel is uitgesloten, wanneer er sprake is van een stabiel of progressief ziektebeeld zonder behandelingsmogelijkheden. In het geval van de ex-werknemer is hiervan – onweersproken – geen sprake en wordt er nog gezocht naar passende behandelmogelijkheden.
12. Nu herstel niet uitgesloten is, dient de verzekeringsarts te beoordelen of er sprake is van een meer dan geringe kans op herstel op langere termijn. Als dit niet het geval is, dan is er alsnog sprake van duurzaamheid. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [3] (CRvB) moet deze beoordeling van de herstelkansen in het eerste jaar en later worden gedaan aan de hand van een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden. Indien herstel afhankelijk is van een (ingezette) medische behandeling, moet de verzekeringsarts onderbouwen wat het resultaat daarvan specifiek voor de ex-werknemer betekent. Als de verzekeringsarts aanneemt dat er in het eerste jaar een geringe kans op herstel is, maar in de jaren daarna een meer dan geringe kans, dient hij dat concreet en toereikend te onderbouwen.
13. Voor de rechtbank is het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de duurzaamheid niet zonder meer te volgen. De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
14. In het rapport van 9 februari 2021 stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich op het standpunt dat er een redelijk tot goede verwachting is dat de belastbaarheid van de ex-werknemer zal verbeteren. Deze verwachting is gestoeld op het rapport van Ergatis van 11 augustus 2020, in het bijzonder de bevindingen uit het onderzoek dat is verricht door onderzoeker R. van Ham. Van Ham heeft gesteld dat er nog verschillende behandelmogelijkheden zijn, die betekenis kunnen hebben voor de ex-werknemer, al blijven er mogelijk restklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn aanvullende rapport van 15 juli 2022 toegelicht dat in een nieuwe WIA-beoordeling naar voren is gekomen dat de ex-werknemer sinds medio 2021 onder behandeling is. Ook loopt er overleg tussen behandelaren over de vervolgstappen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft aan dat het niet kunnen vinden van de juiste behandelaar een tijdelijke situatie is, en dat na het overleg tussen de behandelaren een goede behandeling mogelijk is.
15. Gelet op het in overweging 12 beschreven beoordelingskader, vindt de rechtbank de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende toegespitst op het individuele geval van de ex-werknemer. Omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de verwachte verbetering in de belastbaarheid baseert op een of meerdere behandelingen, dient hij te motiveren wat het resultaat van die behandelingen specifiek betekent voor de ex-werknemer en zijn belastbaarheid. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dit onvoldoende heeft gedaan. Uit het dossier volgt dat meerdere behandelmogelijkheden voor de ex-werknemer in eerste instantie door de betreffende behandelaren zijn afgewezen. Wat daarvoor de reden is geweest is onduidelijk gebleven, maar deze informatie kan relevant zijn voor de vraag of er wel een reële behandelmogelijkheid bestaat. Weliswaar stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat bij een herbeoordeling in 2022 is gebleken dat de ex-werknemer nu wel onder behandeling is, maar verdere concrete informatie hierover ontbreekt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook geen informatie opgevraagd bij deze behandelaren. Voor de rechtbank is er daarmee onvoldoende grondslag voor de conclusie dat verbetering van de belastbaarheid is te verwachten aan de hand van de behandelmogelijkheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn standpunt gebaseerd op de stelling van Van Ham dat er mogelijkheden zijn voor de ex-werknemer en dat deze mogelijkheden verbetering van zijn situatie kunnen opleveren, maar de rechtbank vindt dat daarmee nog onvoldoende is aangetoond wat in praktijk de specifieke resultaten van de behandeling zullen zijn. Voor de rechtbank is het niet inzichtelijk geworden in welke mate verbetering van de klachten van ex-werknemer is te verwachten, en welke betekenis daaraan toekomt voor de belastbaarheid zoals weergegeven in de FML. De rechtbank vindt daarbij van belang dat Van Ham heeft gesteld dat er vermoedelijk restklachten blijven bestaan, die – zoals de rechtbank begrijpt – dan als duurzaam zouden kunnen worden betiteld. Concluderend vindt de rechtbank dat er in onvoldoende mate een concrete en deugdelijke afweging is gemaakt van de feiten en omstandigheden ten tijde van de datum in geding.
16. Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit daarom niet op een zorgvuldig onderzoek en deugdelijke motivering en is het daarom in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb.
17. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet daarvoor in dit geval aanleiding. Om het gebrek te herstellen is aanvullende motivering door de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de verwachte verbetering van de belastbaarheid nodig, zoals door de rechtbank uiteengezet in rechtsoverweging 15.
18. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen op
zes wekenna de datum van verzending van deze tussenuitspraak. Herstel kan met een aanvullende motivering, of als dat nodig is, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
19. Het UWV moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen
twee wekenna de datum van verzending van deze tussenuitspraak, meedelen aan de rechtbank of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het UWV gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen
vier wekente reageren op de herstelpoging van het UWV. De rechtbank zal na de reacties van partijen nagaan of een zitting nodig of gewenst is, of dat met instemming van partijen een einduitspraak op het beroep kan worden gedaan zonder een zitting.
20. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
21. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dit betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt het UWV op binnen twee weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak de rechtbank mee te delen of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt het UWV in de gelegenheid om binnen zes weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier op 15 september 2022.
De tussenuitspraak is aan partijen toegezonden op:
En wordt binnen een week na deze datum openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.WGA: Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten.
2.IVA: Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten
3.Bijvoorbeeld uitspraak CRvB, 22 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3350.