ECLI:NL:RBGEL:2022:5584

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4266
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.L.M. Steinebach - de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor erfafscheiding, carport, toegangspoort en vlonder

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de weigering door het college van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een erfafscheiding, carport, toegangspoort en vlonder op hun perceel in Apeldoorn. De aanvraag werd door het college geweigerd op basis van strijd met het bestemmingsplan en de monumentale waarde van het gemeentelijk monument. De rechtbank heeft het onderzoek op zitting geschorst en hervat, waarbij eisers nadere stukken hebben overgelegd. De rechtbank concludeert dat het college de aanvraag voor de erfafscheiding ten onrechte heeft geweigerd, omdat deze voldoet aan de bouwvoorschriften. De weigering van de vergunning voor de vlonder en toegangspoort wordt echter in stand gehouden, omdat deze in strijd zijn met het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De proceskosten van eisers worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/4266

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , uit [woonplaats] , eisers

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn(het college)
(gemachtigde: mr. F. van de Kamp).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de weigering door het college van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
Het college heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 19 februari 2021 geweigerd. Met het bestreden besluit van 3 september 2021 is het college bij de weigering van de aanvraag gebleven.
De rechtbank heeft het onderzoek op zitting op 14 maart 2022 geschorst, omdat het college niet aanwezig was en de rechtbank het voor de beoordeling van het beroep nodig achtte om ook aan het college vragen te stellen.
Eisers hebben nadere stukken overgelegd.
De rechtbank heeft het onderzoek op zitting hervat op 4 augustus 2022. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

1. Eisers wonen op het perceel [locatie 1] (het perceel). Op
23 oktober 2020 hebben eisers een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een erfafscheiding, een vlonder, een toegangspoort en een carport met berging op het perceel. Voor het perceel van eisers geldt het bestemmingsplan ‘Buitengebied Het Woud’. Het perceel heeft deels de bestemming ‘Wonen’ en deels de bestemming ‘Agrarisch’. Daarnaast is het boerderijcomplex dat bestaat uit de woning van eisers, vier bedrijfsgebouwen én het erf met oude beplanting aangemerkt als gemeentelijk monument. [1]
2. Omdat het gaat om het wijzigen van een gemeentelijke monument en de activiteiten in strijd zijn met het bestemmingsplan heeft het college de aanvraag aangemerkt als een aanvraag om een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, en artikel 2.2, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). [2]
Het college heeft de omgevingsvergunning geweigerd. Wat betreft de erfafscheiding en de carport met berging heeft het college de omgevingsvergunning voor het bouwen geweigerd omdat sprake is van strijd met de redelijke eisen van welstand. [3] Wat betreft de toegangspoort en de vlonder heeft het college de omgevingsvergunning voor het bouwen en gebruiken geweigerd, omdat de activiteiten in strijd zijn met het bestemmingsplan en het college niet bereid is om mee te werken aan een afwijking daarvan. [4]
Wat betreft alle plannen is het college van oordeel dat de monumentale waarde van het gemeentelijke monument onaanvaardbaar wordt aangetast en daarom heeft het college de omgevingsvergunning op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder b, van de Wabo geweigerd.

Beoordeling door de rechtbank

De integrale toetsing in bezwaar
1. Eisers voeren aan dat de onafhankelijke bezwarencommissie een marginale toets heeft uitgevoerd in plaats van een volledige heroverweging ten aanzien van de carport met berging, door alleen te verwijzen naar artikel 12.3 van de planregels van het bestemmingsplan. Dit is in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en eisers verwijzen hierbij naar de uitspraak van de rechtbank Almelo van 12 april 2006. [5]
1.1.
De rechtbank overweegt het volgende. Artikel 7:11, eerste lid, van de Awb bepaalt dat indien het bezwaar ontvankelijk is op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt. Artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, bepaalt dat de beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. De rechtbank overweegt dat in beide bepalingen geen (materiële) norm is opgenomen waaraan de heroverweging en/of de motivering van de beslissing op bezwaar moeten voldoen. De rechtbank is van oordeel dat de heroverweging en de motivering in ieder geval zullen moeten voldoen aan de geschreven en ongeschreven algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
1.2.
In het door eisers aangevoerde ziet de rechtbank geen aanknopingspunt dat het college voorgaande bepalingen niet in acht heeft genomen nu het college geen marginale toets heeft verricht en het besluit volledig heeft heroverwogen. De vergelijking die eisers maken met de uitspraak van de rechtbank Almelo slaagt niet, omdat in die uitspraak sprake was van een naar aard andersoortig besluit (strafsanctie) dan in het voorliggende geval. De beroepsgrond slaagt niet.
De adviezen van de Commissie Omgevingskwaliteit [6]
2. Eisers voeren aan dat voorafgaand aan de adviezen van de Commissie Omgevingskwaliteit een schouw had moeten plaatsvinden. Eisers hebben hier om verzocht, maar dit is ten onrechte geweigerd.
2.1.
Het college heeft aan de onderbouwing dat de aangevraagde omgevingsvergunning niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand de adviezen van 5 november 2020 en
26 januari 2021 van de Commissie Omgevingskwaliteit ten grondslag gelegd. Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij het college zelf ligt, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten.
Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs.
Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. [7]
2.2.
Het college heeft advies gevraagd over de ‘
locatie, omvang carport/schuur. Over de terreininrichtingstekening. Over locatie en vormgeving poort en erfafscheiding achter woning.’ De Commissie Omgevingskwaliteit adviseert:
Datum: 5-11-2020
Advies: niet akkoord
Motivering:
- de erfafscheiding aan de achterzijde verstoort de samenhang binnen dit monumentale agrarische ensemble. In beginsel wordt een erfafscheiding tussen hoofdgebouw en schuren ontraden.
- De schuur is qua vormgeving akkoord (mits de gevels donker worden gebeitst) maar is te ver van de woning gesitueerd waardoor de benodigde samenhang ontbreekt. Geadviseerd wordt een plaatsing ter plekke van de oorspronkelijke terreinopzet.
- De poort aan de voorzijde verwijst in zijn veel te uitbundige vormgeving naar de bouwtrant van landhuizen en wordt als niet passend beoordeeld bij deze ontginningsboerderij.
Geadviseerd wordt een eenvoudig, recht hekwerk (max. 1,50m hoog) zonder bogen, krullen en lantaarns.
- De stalen bordestrap kon niet worden beoordeeld, daar een uitgewerkte tekening hiervan ontbrak. Op voorhand wordt een metalen uitvoering betwijfeld.”
Het college heeft op 8 december 2021 aanvullende, uitgewerkte stukken ontvangen van eisers, waarna de Commissie Omgevingskwaliteit op 26 januari 2021 een nieuw advies heeft uitgebracht:
Datum: 26-1-2021
Advies: niet akkoord
Motivering:
- het bijgebouw is erg breed, staat te ver af van de woning en rukt te sterk op naar de voorgevel van de woning. Geadviseerd wordt om het bijgebouw af te stemmen op de stedenbouwkundige uitgangspunten
- De poort past in zijn uiterlijke verschijningsvorm onvoldoende in het agrarische omgevingsbeeld. Geadviseerd wordt een rechte poortconstructie, zonder toogvormen, max 1,50m hoog
- De vlonder past qua materialisatie, hoofdvorm en afmetingen niet bij de cultuurhistorische karakteristiek van dit object. Reden waarom geadviseerd wordt om terug te gaan naar de oorspronkelijke situatie van het bordes (al dan niet met veranda).
2.3.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de adviezen van de Commissie Omgevingskwaliteit op een deugdelijke wijze tot stand gekomen, zijn daarbij de juiste uitgangspunten in acht genomen en volgt uit de adviezen duidelijk op welke stukken het is gebaseerd. Dat door de Commissie Omgevingskwaliteit geen schouw heeft plaatsgevonden maakt de adviezen niet onzorgvuldig. Door eisers zijn geen concrete aanknopingspunten voor twijfel ten aanzien van de zorgvuldigheid van de totstandkoming van de adviezen naar voren gebracht. Ook hebben eisers geen deskundig tegenadvies overgelegd dat tot een ander oordeel zou kunnen leiden. Gelet hierop is het college niet gehouden zelf een schouw uit te voeren. De beroepsgrond slaagt niet.
De erfafscheiding
3. Eisers voeren aan dat ten onrechte geen omgevingsvergunning is verleend voor de erfafscheiding.
3.1.
Uit de aanvraag van de door eisers ingediende omgevingsvergunning volgt dat zij een met hedera begroeide erfafscheiding willen plaatsen.
3.1.1.
Volgens het college voldoet deze erfafscheiding aan de bouwvoorschriften die volgen uit de planregels van het bestemmingplan. Maar volgens het advies van
5 november 2020 van de Commissie Omgevingskwaliteit verstoort de erfafscheiding de samenhang binnen het monumentale ensemble en wordt de met hedera begroeide erfafscheiding afgeraden.
Het college is, in afwijking van het advies van de Commissie Omgevingskwaliteit, bereid om de erfafscheiding toe te staan, omdat de erfafscheiding zal worden uitgevoerd als een met hedera begroeid gaasscherm en op termijn de uitstraling van een groene haag zal krijgen en tot die tijd een transparant hekwerk zal zijn. Omdat volgens het college inmiddels is gebleken dat de geplaatste erfafscheiding is aangevuld met een doek, waardoor er van transparantie geen sprake meer is voldoet de erfafscheiding niet aan de redelijke eisen van welstand.
3.2.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is alleen een beslissing mogelijk op grond van de daartoe strekkende aanvraag. [8] Omdat eisers een met hedera begroeide erfafscheiding hebben aangevraagd, bestond voor het college geen ruimte om de omgevingsvergunning te weigeren omdat eisers de inmiddels geplaatst erfafscheiding hebben aangevuld met een doek. Het college mocht alleen de aanvraag voor een met hedera begroeide erfafscheiding beoordelen. Naar het oordeel van de rechtbank is het college met de weigering van de omgevingsvergunning ten aanzien van de erfafscheiding buiten zijn beoordelingskader getreden. Daarom is sprake van een zorgvuldigheidsgebrek en slaagt de beroepsgrond.
3.3.
Gelet op de op zitting overgelegde foto’s van eisers waaruit volgt dat de erfafscheiding begroeid is en dat bij het college de bereidheid aanwezig is om alsnog de erfafscheiding te vergunnen, zoals op de zitting is medegedeeld, ziet de rechtbank geen aanleiding voor finale geschilbeslechting op dit punt.
De vlonder
4. Eisers voeren aan dat de houten vlonder van 5,6 x 5,6 meter, gerealiseerd op de locatie van het door de vorige eigenaar gesloopte bordes, niet in strijd is met het bestemmingsplan. Uit de toelichting van het eerdere bestemmingsplan ‘ [locatie 1] ’ volgt namelijk dat de agrarische bestemming is verdwenen en een woonbestemming op het perceel rust.
4.1.
Uit het dossier volgt dat het eerder door de vorige eigenaar gesloopte bordes met een diepte van 3 meter op de bestemming ‘Wonen’ heeft gestaan. Eisers hebben hiervoor in de plaats een houten vlonder met een diepte van 5,6 meter gerealiseerd. Voor zover de vlonder dieper is dan 3 meter is deze op de bestemming ‘Agrarisch’ gerealiseerd.
4.1.1.
Uit artikel 3.1 van de planregels van het bestemmingsplan volgt dat de voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden bestemd zijn voor:
a. agrarische bedrijven, met dien verstande dat een gebruik als intensieve veehouderij uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
b. glastuinbouw ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw';
c. bedrijfswoningen;
d. zorgboerderijen;
e. beroepsuitoefening aan huis;
f. nevenactiviteiten in categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van toegelaten nevenactiviteiten;
g. recreatief medegebruik in de vorm van paardrijden, hobbymatig weiden van vee, wandelen en fietsen;
h. dependances, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - dependance';
i. het trainen en berijden van paarden ten dienste van bestemmingsvlakken met de bestemmingen Bedrijf, Maatschappelijk of Wonen en in bestaande paardenbakken;
j. behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle panden, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
k. natuurbeheer;
l. nutsvoorzieningen;
m. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.
4.1.2.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt het college zich terecht op het standpunt dat het deel van de vlonder wat op de bestemming ‘Agrarisch’ is gerealiseerd in strijd is met het bestemmingsplan. Dit gedeelte van de vlonder is op de bestemming ‘Agrarisch’ gebouwd, maar is een terras dat ten dienste staat van de bestemming ‘Wonen’.
Dat uit de toelichting van het eerdere bestemmingsplan ‘ [locatie 1] ’ volgt dat
‘het gehele agrarische bouwperceel middels deze herziening wordt verwijderd’doet daar niet aan af. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat aan de toelichting van een bestemmingsplan geen juridisch bindende betekenis toekomt en deze kan dan ook niet dienen als toetsingskader voor de beoordeling of een aanvraag voor een omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan. [9] Daarbij heeft het college ervoor gekozen om de bestemming ‘Agrarisch’ te behouden in het huidige bestemmingsplan en niet het gehele agrarische bouwperceel te herzien.
4.2.
Daarnaast heeft het college aan de nadere onderbouwing dat het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand het advies van 26 januari 2021 van de Commissie Omgevingskwaliteit ten grondslag gelegd. Zoals volgt uit 2.1 is het college niet aan een welstandadvies gebonden en behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting, tenzij een deskundig tegenadvies of een ander concreet aanknopingspunt voor twijfel naar voren wordt gebracht.
4.2.1.
In het welstandadvies heeft de Commissie Omgevingskwaliteit aangegeven dat de vlonder qua materialisatie, hoofdvorm en afmetingen niet bij de cultuurhistorische karakteristiek van het object past. Daarom is geadviseerd om terug te gaan naar de oorspronkelijke situatie van het bordes (al dan niet met veranda). Door eisers is dit welstandsadvies niet betwist.
4.3.
Het college heeft daarom, gelet op het voorgaande, terecht de weigering van de omgevingsvergunning ten aanzien van de vlonder in het bestreden besluit in stand gelaten. De beroepsgrond slaagt niet.
De toegangspoort
5. Eisers voeren aan dat de hoogte van 1,80 meter voor de toegangspoort noodzakelijk is in verband met de veiligheid en privacy, in het bijzonder gelet op het werk en gebeurtenissen uit het verleden van eiseres.
5.1.
Door eisers is niet betwist dat de toegangspoort in strijd is met het bestemmingplan, omdat deze op de bestemming ‘Agrarisch’ [10] zal worden geplaatst, maar niet ten behoeve van een agrarisch bedrijf / gebruik zal zijn. De toegangspoort wordt namelijk gebruikt voor de bestemming ‘Wonen’.
5.1.1.
Daarnaast wordt door eisers de adviezen van de Commissie Omgevingskwaliteit van 5 november 2020 en 26 januari 2021 niet betwist, waaruit volgt dat de toegangspoort in zijn uiterlijke verschijningsvorm onvoldoende in het agrarisch omgevingsbeeld past en daarom niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
5.2.
Zoals volgt uit het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo en volgens vaste jurisprudentie [11] van de Afdeling, kan de omgevingsvergunning bij toepassing van een zogenoemde kruimelgevallenafwijking slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast geldt dat het college bij zijn besluitvorming over een aanvraag als hier aan de orde beleidsruimte heeft. Dat betekent dat het college, indien de activiteit niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening is, de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechter toetst of het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
5.2.1.
Het college is bereid om mee te werken aan een afwijking van het bestemmingsplan, als de toegangspoort wordt verlaagd tot een hoogte van maximaal 1,50 meter in een rechte uitvoering zonder toogvorm. Deze hoogte is gelijk aan de toegestane maximale bouwhoogte van een erfafscheiding voor de voorgevel bij een agrarisch gebruik. [12]
5.2.2.
Het door eisers ingediende bouwplan voldoet niet aan deze eisen, omdat de poort een variabele hoogte heeft. De hoogte van het draaibare gedeelte loopt schuin op tot een hoogte van 1,80 meter. Het college heeft voor het bepalen van de maximale hoogte naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen aansluiten bij hetgeen is toegestaan voor agrarisch gebruik. Aan het door eisers aangevoerde dat de hoogte van 1,80 meter noodzakelijk is in verband met de veiligheid en privacy kan niet het gewicht aan toekomen wat eisers daaraan willen toekennen.
5.3.
Het college heeft daarom, gelet op het voorgaande, terecht de weigering van de omgevingsvergunning ten aanzien van de toegangspoort in het bestreden besluit in stand gelaten. De beroepsgrond slaagt niet.
De carport met berging
6. Eisers voeren aan dat gelet op de locatie van de carport met berging bij de zusterboerderij ( [locatie 2] ) het onduidelijk is waarom het college in hun geval nadere eisen stelt ten aanzien van de locatie van de carport met berging.
6.1.
Het bouwplan voor de carport met berging voldoet aan de planregels van het bestemmingsplan. Het college heeft toepassing gegeven aan artikel 12.3 ‘Nadere eisen’ van de planregels van het bestemmingsplan:
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing binnen het bestemmingsvlak danwel bouwvlak en de oppervlakte per gebouw teneinde de bebouwing in een compacte eenheid te situeren, voor zover dit noodzakelijk is voor een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare en verantwoorde inpassing in de omgeving.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 34 opgenomen procedureregels van toepassing.
Volgens het college is het gehele boerderijcomplex bestaande uit de woning, schuren en erf aangewezen als gemeentelijk monument. Volgens de adviezen vanuit stedenbouw en de Commissie Omgevingskwaliteit van 5 november 2020 is het toevoegen van een bijgebouw op de voorgestelde plek niet akkoord, omdat vanwege de te grote afstand tot de woning de benodigde samenhang ontbreekt, alsmede dat het bouwwerk te dicht op de watergang komt waardoor er geen ruimte is om de schuur landschappelijk in te passen.
6.2.
De rechtbank vat het betoog van eisers op als een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
6.2.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is het aan eiser om zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel te onderbouwen met concrete gevallen die volgens hem op relevante punten vergelijkbaar zijn met zijn situatie. [13] Eisers hebben naar het oordeel van de rechtbank hieraan voldaan door te wijzen op de naast hun perceel gelegen zusterboerderij waar een carport met berging/schuur is geplaatst die zich op grotere afstand bevindt dan het geval zou zijn bij eisers gelet op de vergunningaanvraag.
6.2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt.. Het standpunt van het college op zitting dat geen sprake is van een identiek geval, omdat de afstanden en het aangezicht anders zijn, is een onvoldoende toelichting waarom in het geval van eisers wel nadere eisen qua positionering van de carport met berging zijn gesteld en bij de zusterboerderij niet. Daarom is sprake van een motiveringsgebrek en slaagt de beroepsgrond.
6.3.
De rechtbank draagt het college op om toe te lichten waarom de positionering op het perceel van de zusterboerderij wel is toegestaan en in het geval van eisers nadere eisen worden gesteld. Omdat een nieuwe motivering van het college wordt gevraagd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor finale geschilbeslechting.
De verwijzing naar een eerder bezwaarschrift
7. Voor zover eisers in hun beroepschrift verzoeken de inhoud van het bezwaarschrift als herhaald en ingelast te beschouwen, overweegt de rechtbank dat in het bestreden besluit is ingegaan op de gronden van bezwaar. Eisers hebben in hun beroepschrift en op zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van het bezwaarschrift in het bestreden besluit onjuist zou zijn. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op wat staat in 3.2 en 6.2.2 is het beroep gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit.
9. Zoals de rechtbank heeft overwogen in 3.3 en 6.3 wordt geen aanleiding voor finale geschilbeslechting gezien. Het college zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10. De rechtbank stelt de proceskosten van eisers op grond van artikel 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de beroepsfase vast op € 234,31 (waarvan € 18,31 reiskosten en € 216 verletkosten). De rechtbank bepaalt verder dat het college het door eisers betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 234,31; en
- bepaalt dat het college het door eisers betaalde griffierecht van € 181 aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. F.M. van den Assem, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in de Monumentenverordening 2012.
2.Artikel 2.7 van de Wabo.
3.Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo.
4.Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 2.12 van de Wabo.
6.Voorheen de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.
7.Zie bijvoorbeeld ABRvS 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2002.
8.Zie bijvoorbeeld ABRvS 16 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2206 en ABRvS 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1765.
9.Zie bijvoorbeeld ABRvS 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3975 en ABRVS 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1736.
10.Zie ook 4.1.1.
11.Zie ABRvS 3 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1057.
12.Artikel 3.2 ‘Bouwregels’ van de planregels van het bestemmingsplan.
13.Zie bijvoorbeeld ABRvS 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2640.