ECLI:NL:RBGEL:2022:583

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 januari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
C/05/388118 / ES RK 21-198 en C/05/369638 / HA ZA 20-261
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een man en vrouw met zowel Nederlandse als Turkse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 januari 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, beiden met de Nederlandse en Turkse nationaliteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerder in Turkije uitgesproken echtscheiding door Nederland niet wordt erkend, waardoor de grondslag voor de alimentatieverplichting van de man aan de vrouw is komen te vervallen. De vrouw heeft een verzoek ingediend tot echtscheiding met nevenvoorzieningen, waaronder partneralimentatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek van de vrouw voor het vaststellen van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud moet worden aangemerkt als een eerste verzoek tot vaststelling van partneralimentatie, aangezien de eerdere alimentatiebeschikking niet meer van toepassing is.

De rechtbank heeft ook de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap beoordeeld, waarbij de peildatum voor de verdeling is vastgesteld op het moment van ontvangst van het verzoek tot echtscheiding in Nederland. De rechtbank heeft de verzoeken van de man en vrouw met betrekking tot de gebruiksvergoeding van de woningen en de verdeling van de inboedel behandeld. De rechtbank heeft bepaald dat de man het recht heeft om in de woning aan de [adres woning 2] te blijven wonen voor een periode van zes maanden na inschrijving van de beschikking, op voorwaarde dat hij daar op het moment van inschrijving woont. De activa en passiva van de onderneming van de man worden zonder nadere verrekening aan hem toegedeeld. De proceskosten worden tussen partijen gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/388118 / ES RK 21-198 en C/05/369638 / HA ZA 20-261
Datum uitspraak: 24 januari 2022
beschikking echtscheiding
in de zaak van
[Naam verzoeker](nader te noemen: de vrouw),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. L.H.C. van Sommeren te Nijmegen,
tegen
[Naam verweerder](nader te noemen: de man),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. F.R. Brouwer te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Dit verloop blijkt voor de verzoekschriftprocedure (C/05/388118 / ES RK 21-198) uit:
  • het verzoekschrift, met producties 1 tot en met 5, ingekomen op 14 mei 2021;
  • het exploot van betekening d.d. 20 mei 2021;
  • het verweerschrift, tevens houdende een zelfstandig verzoek, ingekomen op 23 juli 2021;
  • het verweerschrift tegen het zelfstandig verzoek, ingekomen op 21 september 2021;
  • het aanvullend en verduidelijking van het verzoek, met producties, van de zijde van de vrouw, ingekomen op 23 december 2021;
  • het F9-formulier, met productie, van de zijde van de man van 24 december 2021;
  • het F9-formulier, met productie, van de zijde van de vrouw van 28 december 2021.
1.2.
Voor het eerdere verloop van de dagvaardingsprocedure (C/05/369638 / HA ZA 20-261) verwijst de rechtbank naar het vonnis van 21 juli 2021 waarin is bevolen dat de procedure in de stand waarin deze zich bevindt, zal worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftenprocedure en de zaak is verwezen naar team familie en jeugdrecht om te worden gevoegd bij de lopende echtscheidingsprocedure.
1.3.
De zaken zijn behandeld op de mondelinge behandeling met gesloten deuren van 7 januari 2022. Daarbij waren beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] 2015 in [plaats] met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen. Zij hebben beiden de Nederlandse en de Turkse nationaliteit.
2.2.
Op [datum] 2019 heeft de rechtbank in [plaats] , Turkije tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] heeft hiervan op [datum] 2019 een latere vermelding op de huwelijksakte gedaan.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 22 september 2020 is bepaald dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 31 maart 2020 zal betalen € 223 bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
2.4.
Bij afzonderlijke beschikking van deze rechtbank van 22 september 2020 is de doorhaling gelast van de latere vermelding betreffende de echtscheiding van partijen. Deze vermelding is vervolgens doorgehaald.

3.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht

3.1.
Op grond van artikel 3 van de EG Verordening 2201/2003 van 27 november 2003 komt aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding, nu de echtgenoten de Nederlandse nationaliteit hebben en tevens hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
3.2.
Deze rechtbank is bevoegd, omdat partijen in het rechtsgebied van de rechtbank wonen.
3.3.
Ingevolge artikel 10:56 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt het Nederlandse recht of ontbinding van het huwelijk of scheiding van tafel en bed kan worden uitgesproken en op welke gronden.
De echtscheiding
3.4.
Partijen zijn het eens over de duurzame ontwrichting van het huwelijk, zodat tussen hen de echtscheiding kan worden uitgesproken. De rechtbank zal zo beslissen.
In geschil
3.5.
Partijen zijn het niet eens over:
  • de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw (partneralimentatie);
  • de gebruiksvergoeding voor de woning aan de [adres woning 1] ;
  • het voortgezet gebruik met betrekking tot de woning aan de [adres woning 2] ;
  • de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
Deze onderwerpen komen hierna aan de orde.
De partneralimentatie
3.6.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man aan haar als bijdrage in de kosten van levensonderhoud met ingang van 31 maart 2020 € 223 bruto per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
3.7.
De man heeft verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel het verzoek af te wijzen. Hij stelt dat de vrouw niet behoeftig is en dat hij geen draagkracht heeft.
3.8.
De vrouw heeft aangevoerd dat bij beschikking van 22 september 2020 al een alimentatieverplichting aan de man is opgelegd. De man heeft tot op heden geen alimentatie
voldaan, ook niet na aanmaning daartoe van het LBIO. Zij verzoekt nu opnieuw vaststelling van de partneralimentatie. Zij sluit aan bij de ingangsdatum van [datum] 2020, omdat partijen al geruime tijd gescheiden leven en zij de voorgaande termijnen beschouwt als een voorlopige voorziening. Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw een nader standpunt ingenomen over haar behoefte en de draagkracht van de man.
3.9.
De man voert aan dat de oorspronkelijke echtscheidingsbeschikking haar werking heeft verloren. Daarom moet opnieuw naar het verzoek van de vrouw om een bijdrage in haar levensonderhoud gekeken worden. Het is aan de vrouw om aan te tonen dat zij een aanvullende behoefte heeft aan een bijdrage. De vrouw heeft dit op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt. De man merkt daarnaast op dat het hem aan draagkracht ontbreekt om een bijdrage te voldoen.
3.10.
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat de inschrijving van de in Turkije tussen partijen uitgesproken echtscheiding is doorgehaald. Nederland erkent de in Turkije uitgesproken echtscheiding niet. Het huwelijk van partijen is dus nog niet ontbonden, waardoor de grondslag voor de beschikking van 22 september 2020 is komen te vervallen. De rechtbank merkt het verzoek van de vrouw voor het vaststellen van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud daarom aan als een eerste verzoek tot vaststelling van partneralimentatie.
De behoefte van de vrouw
3.11.
De huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw staat tussen partijen niet ter discussie. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man erkend dat voor de vaststelling van de huwelijksgerelateerde behoefte kan worden uitgegaan van hetgeen in de beschikking van 22 september 2020 is vastgesteld, te weten € 1.547 netto per maand in 2017. Na wettelijke indexering bedraagt de behoefte van de vrouw in 2022 € 1.723 netto per maand.
De behoeftigheid van de vrouw
3.12.
De vrouw heeft op de mondelinge behandeling gesteld dat zij een Ziektewetuitkering ontvangt van € 908,81 per maand. De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat zij behoeftig is.
3.13.
De rechtbank overweegt als volgt. De partij die aanspraak maakt op een bijdrage in de kosten van levensonderhoud dient de behoefte daaraan te onderbouwen. Om dit te kunnen doen dient inzicht te worden gegeven in de financiële situatie. De man betwist dat de vrouw behoeftig is. Het had daarom op de weg van de vrouw gelegen om duidelijkheid te verschaffen over haar financiële situatie en aan de hand hiervan haar behoeftigheid in kaart te brengen. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw haar stelling dat zij behoefte heeft aan de door haar verzochte bijdrage onvoldoende heeft onderbouwd. Om die reden zal het verzoek om partneralimentatie worden afgewezen en komt de rechtbank aan een beoordeling van de draagkracht van de man niet toe.
De gebruiksvergoeding
3.14.
De man heeft verzocht te bepalen dat de vrouw een gebruiksvergoeding dient te betalen voor haar gebruik van de woning aan de [adres woning 1] waarvan de hoogte door de rechtbank wordt bepaald en met ingang van een door de rechtbank in goede justitie te vermenen datum. Dit verzoek zal de rechtbank als onvoldoende concreet en bepaald afwijzen.
Het voortgezet gebruik
[adres woning 2]
3.15.
De man heeft verzocht te bepalen dat hij met uitsluiting van de vrouw gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning met bijbehorende inboedel aan de [adres woning 2] .
3.16.
De vrouw bestrijdt weliswaar dat de woning de (voormalige) echtelijke woning is, maar voert inhoudelijk geen verweer tegen het verzoek. Omdat de woning gezamenlijk eigendom van partijen is, de vrouw geen verweer heeft gevoerd tegen het verzoek van de man en de man al in deze woning woont, zal de rechtbank het verzoek toewijzen voor een periode van zes maanden na de inschrijving van deze beschikking, op voorwaarde dat de man op het ogenblik van de inschrijving in deze woning woont.
[adres woning 1]
3.17.
De vrouw heeft verzocht om het recht van gebruik van de woning tot zes maanden nadat de echtscheiding in Nederland is ingeschreven.
3.18.
De man heeft verweer gevoerd en gesteld dat hij en zijn ouders willen dat de vrouw de woning verlaat.
3.19.
De rechtbank zal dit verzoek van de vrouw afwijzen, nu niet is komen vast te staan dat de vrouw jegens de ouders van de man, die mede-eigenaar zijn, bevoegd is om in de woning te blijven wonen en de ouders geen partij zijn in deze procedure. Hun belang kan de rechtbank dus ook niet meewegen. Om die reden wijst de rechtbank het verzoek af.
De verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
3.20.
Ter zake van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap komt gelet op artikel 827 en artikel 4 lid 3 Rv aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
3.21.
Partijen zijn op [datum] 2015 in [plaats] met elkaar gehuwd. Zij hebben geen rechtskeuze of huwelijkse voorwaarden gemaakt. Ten tijde van het huwelijk hadden zij de Turkse en Nederlandse nationaliteit gemeenschappelijk en de eerste (en enige) huwelijksdomicilie is in Nederland.
3.22.
Op grond van artikel 4 lid 1 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door Nederlands recht, omdat dit de eerste gewone verblijfplaats van partijen na het huwelijk is.
De peildata
3.23.
De vrouw heeft aangevoerd dat als peildatum voor de vaststelling van de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap dient te worden uitgegaan van het moment van verbreking van de samenwoning van partijen, [datum] 2016, dan wel de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding van de man in Turkije, [datum] 2017. De man is achter haar rug om een echtscheidingsprocedure in Turkije gestart en heeft eigendommen in Turkije weggesluisd. Dat mag niet in haar nadeel uitvallen.
3.24.
De man stelt dat de peildatum [datum] 2021 is, de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek in deze procedure.
3.25.
Op grond van artikel 1:99 lid 1 onder b BW wordt de gemeenschap van rechtswege ontbonden op het moment van indiening van het verzoekschrift tot scheiding. Hiervan kan dus niet worden afgeweken. Zoals hiervoor is overwogen, erkent Nederland de in Turkije uitgesproken echtscheiding niet. Daarom is er geen reden bij het begin van die procedure aan te sluiten. De echtscheidingsprocedure in Nederland is aangevangen op 14 mei 2021, het moment van ontvangst ter griffie van het door de vrouw ingediende verzoek tot echtscheiding. Dat is dus de peildatum voor de omvang van de gemeenschap van goederen.
3.26.
Als peildatum voor de waardering gaat de rechtbank uit van het moment van feitelijke verdeling, tenzij uit een overeenkomst tussen partijen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid anders voortvloeit. Voor het geval de rechtbank voor de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap aansluit bij de indiening van het onderhavige verzoekschrift, hebben partijen zich daar niet tegen verzet.
De omvang
3.27.
Partijen hebben de volgende vermogensbestanddelen ter verdeling voorgelegd:
  • de woning aan de [adres woning 2] en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening;
  • het 1/3 eigendomsaandeel in de woning aan de [adres woning 1] en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening;
  • inboedel;
  • de onderneming van de man;
  • bankrekeningen.
3.28.
De vrouw stelt dat daarnaast opbrengsten van onroerend goed in Turkije tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoren. De man bestrijdt dit.
3.29.
De man stelt dat aanvullend tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoren:
  • sieraden (bruidsschat);
  • schulden en boetes.
Hiertegen voert de vrouw verweer.
-
de woning [adres woning 2] en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening
3.30.
De man heeft verzocht te bepalen dat:
  • hij de hypothecaire schuld bij [naam hypotheekverstrekker] met ingang van de datum van deze beschikking voor zijn rekening zal nemen en als eigen schuld zal voldoen zonder verrekening met de vrouw, althans vanaf een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
  • hij zich zal inspannen het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening bij [naam hypotheekverstrekker] te realiseren, onder de voorwaarde dat de vrouw haar eigendomsaandeel in de voormalig echtelijke woning aan de man overdraagt/levert;
  • wanneer de door hem geleverde inspanningen gerekend vanaf de datum van deze beschikking tot drie maanden daarna niet tot ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid door de hypotheeknemer hebben geleid de woning verkocht dient te worden.
3.31.
De vrouw heeft aangegeven dat zij onlangs de optie heeft bedacht om de woning aan de [adres woning 2] toegedeeld te krijgen. Zij heeft op de mondelinge behandeling verzocht een van de woningen van partijen in [plaats] zonder hypotheekschuld aan haar toe te delen.
3.32.
Tussen partijen is niet in geschil dat de woning het ouderlijk huis van de man is geweest. De man heeft de woning van zijn ouders gekocht. Hiervoor is bij [naam hypotheekverstrekker] een hypothecaire geldlening afgesloten voor € 197.125. De man stelt dat hij geen volledige hypothecaire geldlening kreeg en dat hij het ontbrekende deel van zijn ouders heeft geleend, een bedrag van € 30.284,33. De man heeft verder gesteld dat de woning na de overdracht is gerenoveerd. De renovatiekosten bedroegen € 136.500. Zijn ouders hebben deze kosten voldaan.
3.33.
De rechtbank zal allereerst de vraag beantwoorden of de woning aan de [adres woning 2] de echtelijke woning van partijen is geweest, aangezien partijen het daar niet over eens zijn.
3.34.
De vrouw heeft gesteld dat de woning aan de [adres woning 1] de echtelijke woning van partijen is geweest. Op de mondelinge behandeling heeft zij gedetailleerd verklaard over de kleuren van de muurverf en over de rondleiding die de man haar heeft gegeven in de woning aan de [adres woning 1] voordat zij daar gingen wonen en de toenmalige huurders van die woning, die zij op dat moment heeft ontmoet.
3.35.
De man heeft gesteld dat zijn ouders aan de [adres woning 1] woonden, omdat ze daar naast hun dochter (zijn zus) konden wonen. Hij heeft op de mondelinge behandeling erkend dat er huurders in de woning aan de [adres woning 1] hebben gezeten, maar deze huurders hebben daar tijdelijk gewoond in de periode dat zijn ouders in Turkije verbleven. Hij heeft nogmaals benadrukt dat de voormalige echtelijke woning de woning aan de [adres woning 2] is. Pas op het moment dat partijen uit elkaar gingen, hebben de ouders de woning aan de [adres woning 1] tijdelijk aan de vrouw ter beschikking gesteld om daar te kunnen verblijven. De ouders verblijven sindsdien bij de man in de woning aan de [adres woning 2] .
3.36.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van partijen lijnrecht tegenover elkaar staan. Nu geen van partijen het standpunt nader heeft onderbouwd, zal de rechtbank uitgaan van verifieerbare informatie, namelijk de informatie uit de Basisregistratie Personen. Hieruit blijkt dat de vrouw vanuit [plaats] is verhuisd naar [plaats] . Zij heeft zich op [datum] 2015 ingeschreven op het adres [adres woning 2] . Pas op [datum] 2017 - na de verbreking van de feitelijke samenleving van partijen - heeft zij zich ingeschreven op het adres [adres woning 1] . Uit de Basisregistratie Personen blijkt verder dat de man vanaf [datum] 2007 op het adres [adres woning 2] staat ingeschreven en dat hij nimmer ingeschreven heeft gestaan op het adres [adres woning 1] . De rechtbank gaat er daarom van uit dat partijen gedurende hun huwelijk hebben samengewoond in de woning aan de [adres woning 2] . Gelet hierop zal de rechtbank er voor de verdere beoordeling van de geschilpunten van uitgaan dat de woning aan de [adres woning 2] de echtelijke woning van partijen is geweest.
3.37.
Voor zover de vrouw een verzoek heeft gedaan tot toedeling van de woning aan de [adres woning 2] zal de rechtbank dit verzoek afwijzen, nu de vrouw haar belang bij toedeling van de woning niet heeft onderbouwd. De man heeft onbetwist gesteld dat de woning zijn ouderlijk huis betreft en dat hij er waarde aan hecht om deze woning toegedeeld te krijgen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de man de mogelijkheid dient te krijgen te onderzoeken of hij financieel in staat is de woning over te nemen.
3.38.
De rechtbank is van oordeel dat de woning daarvoor allereerst getaxeerd dient te worden door een NVM-erkend makelaar. De vrouw dient binnen twee weken na de datum van deze beschikking drie verschillende NVM-erkende makelaars aan de man voor te stellen, waarna de man binnen twee weken na ontvangt van het voorstel van de vrouw een makelaar uit deze drie makelaars dient te selecteren. Deze makelaar zal de woning taxeren en partijen bindend adviseren ten aanzien van de waarde, tenzij partijen in onderling overleg anders overeenkomen. Partijen dienen beide de helft van de kosten van de taxatie te voldoen.
3.39.
De rechtbank zal bepalen dat de man tot drie maanden na ontvangst van het taxatierapport de tijd krijgt om te onderzoeken of hij de woning en de hypothecaire lening kan overnemen, met ontslag van de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid. Indien hij daartoe in staat is en de vrouw ontslagen kan worden uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, zal de woning aan de man worden toegedeeld. De man dient de helft van de aan de vrouw te voldoen, met inachtneming van wat hierna wordt overwogen over de leningen van € 30.284,33 en de kosten van de renovatie.
3.40.
Indien de man niet binnen drie maanden na ontvangst van het taxatierapport aan de vrouw aantoont dat hij in staat is tot overname van de woning onder de hiervoor genoemde voorwaarden, dient de woning te worden verkocht en geleverd aan een derde. Partijen dienen in dat geval uiterlijk binnen één week nadat de termijn van drie maanden is verstreken (dan wel zoveel eerder als duidelijk is geworden dat de man niet in staat is de woning te financieren) gezamenlijk een verkoopopdracht te verstrekken aan de door vrouw voorgestelde en door de man gekozen makelaar, die partijen bindend zal adviseren ten aanzien van de vraag- en laatprijs, tenzij partijen in onderling overleg anders overeenkomen. Beide partijen zijn gehouden hun volledige medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning. Tevens zijn zij gehouden de aan de verkoop verbonden kosten ieder voor de helft te voldoen. De netto verkoopopbrengst van de woning minus de hypothecaire geldlening moet bij helfte tussen partijen worden verdeeld.
-
de woning [adres woning 1] en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening
3.41.
De man heeft - kort gezegd - verzocht te bepalen dat hij de hypotheekschuld overneemt en het aandeel van de vrouw aan hem dient te worden overgedragen en dat als dat niet lukt de woning dient te worden verkocht. Daarnaast heeft hij verzocht te bepalen dat de vrouw de woning binnen drie maanden onder afgifte van alle sleutels aan de man dient te verlaten en zonder uitdrukkelijke toestemming van de man niet meer mag betreden en dat de vrouw zich dient te laten uitschijven van het adres.
3.42.
De vrouw heeft op de mondelinge behandeling verzocht een van de woningen van partijen in [plaats] zonder hypotheekschuld aan haar toe te delen.
3.43.
De rechtbank stelt vast dat de ouders van de man voor 2/3 deel eigenaar van deze woning zijn en de man (althans partijen) voor 1/3. De geldlening bij [naam hypotheekverstrekker] die rust op de woning bedraagt € 184.940. De lasten die verbonden zijn aan deze woning worden door de ouders van de man voldaan.
3.44.
De rechtbank overweegt allereerst dat de ouders van de man geen belanghebbenden zijn bij deze echtscheidingsprocedure tussen partijen. 2/3 onverdeeld deel van de woning behoort niet tot de huwelijksgoederengemeenschap van partijen. De rechtbank kan de woning daarom niet verdelen en ook het aandeel van de vrouw niet aan de man toedelen, omdat bij een verdeling alle deelgenoten dienen te worden betrokken. Dit volgt uit artikel 3:182 BW. Gelet op artikel 3:170 BW zijn tot andere handelingen betreffende een gemeenschappelijk goed uitsluitend de deelgenoten bevoegd. Omdat niet alle deelgenoten in de procedure zijn betrokken, zal de rechtbank de verzoeken van partijen die betrekking hebben op deze woning afwijzen.
3.45.
De rechtbank zal hierna nader ingaan op de door de man gestelde bij zijn ouders geleende bedragen voor de renovatie van de woning.
-
inboedel
3.46.
De man heeft verzocht te bepalen dat de inboedel bij helfte tussen partijen verdeeld dient te worden.
3.47.
De vrouw heeft gesteld dat zij de aanschaf van inboedel aan de [adres woning 1] van haar bankrekening heeft voldaan. Zij heeft een bedrag van € 7.400 overgemaakt naar de rekening van de man. Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw verzocht de inboedel van de woning aan de [adres woning 1] aan haar toe te delen en de inboedel van de woning aan de [adres woning 2] aan de man.
3.48.
Partijen zijn het erover eens dat de inboedel van de woning aan de [adres woning 2] gemeenschappelijk is en verdeeld dient te worden. De rechtbank zal aldus beslissen.
3.49.
De rechtbank gaat ervan uit dat de inboedel van de woning aan de [adres woning 1] aan de ouders van de man toebehoort en niet in de huwelijksgoederengemeenschap van partijen valt. De rechtbank is er hiervoor immers van uitgegaan dat partijen aan de [adres woning 2] woonden en de ouders van de man tot 2017 aan de [adres woning 1] . Geen van partijen heeft gesteld dat de ouders hun inboedel hebben meegenomen toen zij bij de man introkken in de woning aan de [adres woning 2] . In het licht daarvan ligt het niet voor de hand dat de vrouw inboedel heeft aangeschaft voor de [adres woning 1] . De rechtbank zal dan ook het verzoek van de vrouw om de inboedel van de woning aan de [adres woning 1] aan haar toe te delen afwijzen.
-
de onderneming van de man
3.50.
De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat de activa en passiva van de onderneming van de man, genaamd [naam bedrijf] , aan de man kunnen worden toegedeeld, zonder nadere vergoeding aan de vrouw. Aldus wordt beslist.
-
de bankrekeningen / smartengeld
3.51.
De man heeft voorgesteld dat ieder van partijen de bankrekeningen op zijn/haar naam behoudt, zonder verrekening van de saldi. De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de man, zodat de rechtbank het verzoek zal toewijzen. Volledigheidshalve zal de rechtbank ook bepalen dat de saldi van eventuele gezamenlijke rekeningen worden gedeeld.
3.52.
Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw verklaard dat beide partijen naar aanleiding van een auto-ongeluk smartengeld hebben ontvangen. Zij is van mening dat dit geld verknocht is aan diegene die het heeft ontvangen. Zij heeft verder verklaard dat het door haar ontvangen smartengeld op is. De man heeft geen standpunt ingenomen over de verdeling van smartengeld. De rechtbank gaat er om die reden - en mede gelet op de door de man opgevoerde schulden - van uit dat de man zijn smartengeld ook heeft verbruikt en dat er tussen partijen geen smartengeld meer verdeeld of verrekend hoeft te worden. Partijen hebben hier ook geen verzoeken over geformuleerd.
-
het onroerend goed in Turkije
3.53.
De vrouw heeft gesteld dat de man percelen grond in de provincie [naam] , een woning in [plaats] en een woning in [plaats] heeft verkocht. Zij is van mening dat de man er bewust voor heeft gezorgd dat deze onroerende zaken niet meer op zijn naam stonden op het moment dat hij in Turkije het verzoekschrift tot echtscheiding indiende. De man heeft gesjoemeld en het onroerend goed is nog gewoon zijn bezit, aldus de vrouw. Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw een beroep gedaan op artikel 1:164 BW en gesteld dat er sprake is van benadeling van de gemeenschap door de man. Zij wil dat de man haar de waarde van de ‘verkochte’ woningen en percelen grond vergoedt, dan wel dat hij de helft van de waarde aan haar voldoet.
3.54.
De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.55.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de man eigenaar was van een woning in [plaats] , een woning in [plaats] en twee stukken grond in [plaats] . De man heeft gesteld dat hij de woning in [plaats] in 2013 heeft gekocht voor 11.000 Turkse lira en in 2016 heeft verkocht voor 42.000 Turkse lira. De woning in [plaats] heeft hij aangekocht voor 25.000 Turkse lira en verkocht voor 60.000 Turkse lira. De man stelt dat ook de percelen grond zijn verkocht. De verkoop vond plaats tegen de reële waarden en voor de peildatum. De verkoopopbrengsten zijn in de gemeenschap gevallen en gebruikt voor het aflossen van een schuld aan zijn zus en zwager.
3.56.
De rechtbank is van oordeel dat de door de man als productie 2 bij de conclusie van antwoord overgelegde eigendomsaktes, waaruit de verkoop en overdacht van de onroerende zaken blijkt, het standpunt van de man ondersteunen. Uit de akte volgt weliswaar dat onder meer een woning in [plaats] is verkocht, maar dit is de huidige (en voormalige) naam van [plaats] . Dit blijkt uit de specificaties op de (overigens niet vertaalde) eigendomsakte van [datum] 2013 die de man eveneens heeft bijgevoegd. Voldoende is dan ook komen vast te staan dat de woning in [plaats] is verkocht voor 42.000 Turkse lira en de woning in [plaats] voor 60.000 lira. De percelen grond zijn blijkens productie 3 bij de conclusie van antwoord op dezelfde datum aan de zus overgedragen voor 600 lira en 7.500 lira.
3.57.
De vrouw heeft een wisselkoers gehanteerd waarbij een Turkse lira ongeveer € 0,10 zou zijn. Zij voert aan dat de werkelijke waarde van de woningen veel hoger was en dat de man vermogen heeft weggesluisd. Zij verwijst naar de waardebepalingen uit [datum] 2013 en stelt dat de woning in (toen nog) [plaats] in 2013 een waarde had van € 280.000 en de woning in [plaats] een waarde van € 87.000 voor de benedenwoning en € 128.000 voor de bovenwoning.
3.58.
De vrouw heeft ook eigendomsaktes uit 2013 overgelegd, maar hierop staan geen aankoopprijzen op vermeld. Deze prijzen staan wel op de door de man overgelegde eigendomsaktes en daaruit volgen de door de man genoemde bedragen van 11.000 lira voor de woning in [plaats] en 25.000 lira voor de woning in [plaats] .
3.59.
De rechtbank stelt verder vast dat de vrouw op de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat zij schat dat de twee percelen grond in de provincie [naam] een waarde hebben van in totaal € 40.000. Zij heeft dit standpunt echter niet onderbouwd, zodat de rechtbank zal uitgaan van de door de man overgelegde aktes.
3.60.
De rechtbank concludeert dat voldoende is komen vast te staan dat de man de woningen en de percelen grond voor de peildatum heeft verkocht en de verkoopopbrengst heeft gebruikt voor het aflossen van een schuld aan zijn zus en zwager. De woningen en de percelen grond maken dus geen onderdeel meer uit van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen.
3.61.
De rechtbank is verder van oordeel dat er geen reden is om aan te nemen dat de man de huwelijksgoederengemeenschap heeft benadeeld door de verkoop van de woningen en de percelen grond in 2016. Hij heeft de woningen immers met winst verkocht. Dat de werkelijke waarde (aanzienlijk) hoger was dan de verkoopwaarde, is dan ook niet vast te stellen. Evenmin is er aanleiding om aan te nemen dat de man heeft gesjoemeld met de stukken, zoals door de vrouw gesteld.
3.62.
Ten aanzien van de stelling van de vrouw dat de man nog grond in [plaats] heeft overweegt de rechtbank als volgt. De man heeft de stelling van de vrouw betwist en gesteld dat zijn vader daar drie percelen grond heeft. De vrouw heeft haar stelling niet nader onderbouwd, wat wel van haar verwacht had mogen worden. Nu niet is komen vast te staan dat de man grond heeft in [plaats] , zal de rechtbank het verzoek van de vrouw tot verdeling daarvan afwijzen.
-
de bruidsschat
3.63.
De man heeft verzocht te bepalen dat de bruidsschat, die zich bevindt in een bankkluis bij de [naam bank] op naam van de vrouw, aan de vrouw wordt toegedeeld onder betaling van een bedrag van € 3.768,48 aan hem. De man heeft een lijst met sieraden en munten overgelegd die tijdens het huwelijk zouden zijn gegeven aan partijen.
3.64.
De vrouw heeft betwist dat zij gouden sieraden in haar bezit heeft. Zij heeft op initiatief van de man een tijd een kluis op haar naam gehad bij de [naam bank] in [plaats] , maar daarin lagen geen sieraden. Zij heeft de sleutel hiervan ook al lang geleden bij de bank ingeleverd. Zij bestrijdt verder de juistheid van de lijst van de man. Op de bruiloft droeg de vrouw drie gouden armbanden. Deze heeft zij de volgende dag aan de zus van de man terug moeten geven, omdat deze geleend zouden zijn. Het geld en het goud dat partijen als huwelijkscadeau hebben kregen, heeft de man ingenomen. Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw verzocht een waarde van € 10.000 aan de gouden sieraden toe te kennen en deze waarde bij helfte tussen partijen te delen.
3.65.
De rechtbank overweegt als volgt. De man heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat de vrouw gouden sieraden in haar bezit heeft een overzicht overgelegd. Uit de beëdigde vertaling van dit overzicht leidt de rechtbank af dat de vrouw vijf gouden armbanden en acht gouden muntstukken zou hebben. De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat zij gouden sieraden en gouden munten heeft. De rechtbank is van oordeel - gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw - dat het door de man overgelegde overzicht onvoldoende onderbouwing is voor zijn standpunt. Immers, niet duidelijk is geworden wie het overzicht heeft opgesteld en met welk doel. De enkele lijst is in elk geval onvoldoende om vast te stellen dat er op de peildatum vijf gouden armbanden en acht gouden muntstukken in de huwelijksgoederengemeenschap aanwezig waren, nog daargelaten wie deze zou hebben. De verzoeken van partijen zullen dan ook worden afgewezen.
-
de schulden
3.66.
De man heeft diverse schulden opgevoerd en gesteld dat alle schulden voor rekening van partijen komen, ieder voor de helft.
3.67.
De vrouw voert verweer en stelt dat als er al schulden in de huwelijksgoederengemeenschap vallen, deze zonder verdere verrekening voor rekening van de man dienen te blijven. Zij acht de door de man gestelde schulden onvoldoende onderbouwd en deze zijn volgens haar alleen opgevoerd om haar te benadelen. Het lijkt de vrouw ook onwaarschijnlijk dat de man zoveel geld van zijn ouders, zus en zwager en derden zou hebben geleend. Zijn familie heeft niet zoveel vermogen.
3.68.
De rechtbank zal hieronder nader ingaan op de door de man aangevoerde schulden.
a.
geldleningen bij [namen ouders] (de ouders van de man)
3.69.
De man heeft gesteld dat hij in 2006 bij notariële akte een lening bij zijn ouders is aangegaan voor vijf jaar met de mogelijkheid van verlenging. Deze akte is ook overgelegd. De rechtbank stelt vast dat uit de verklaring van de ouders van de man van [datum] 2020 blijkt dat er niet is afgelost op deze lening. De ouders van de man berekenen de rente echter lager dan de man. Volgens de ouders van de man zou er een bedrag van € 21.804,53 aan rente verschuldigd zijn. Dit is (ruwweg) in overeenstemming met de overeengekomen rente van 5,3% per jaar. De rechtbank is van oordeel dat de lening en het rentepercentage daarover voldoende zijn komen vast te staan en onvoldoende door de vrouw zijn bestreden. De rechtbank zal dan ook vaststellen dat er een schuld is bij de ouders van de man van € 30.284,33 te vermeerderen met de rente van € 21.804,53, in totaal een bedrag van
€ 52.088,86.
3.70.
De man heeft daarnaast gesteld dat hij een bedrag van € 136.500 van zijn ouders heeft geleend voor renovatiewerkzaamheden aan de woning aan de [adres woning 2] . De vrouw heeft de werkzaamheden niet bestreden en de man heeft deze werkzaamheden ook nader onderbouwd. De vraag is echter wie voor de werkzaamheden heeft betaald. Uit niets blijkt dat er geld is geleend van de ouders van de man voor de werkzaamheden aan deze woning. Ook in hun verklaring noemen de ouders van de man deze lening niet. De rechtbank is van oordeel, gelet op de betwisting door de vrouw, dat de man deze schuld onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank zal dan ook geen rekening houden met deze door de man gestelde geldlening.
3.71.
De man heeft verder gesteld dat hij een bedrag van € 53.153 (het 1/3 deel van de totale kosten) van zijn ouders heeft geleend voor renovatiewerkzaamheden aan de woning aan de [adres woning 1] . De rechtbank stelt vast dat de ouders van de man hebben verklaard dat zij hiervoor een bedrag van € 24.500 aan de man hebben geleend. De rechtbank acht de stelling van de man tot dat bedrag voldoende onderbouwd en onvoldoende betwist. Zij zal dan ook vaststellen dat er een schuld is bij de ouders van de man van
€ 24.500. Het meerdere zal worden afgewezen, omdat de man dit onvoldoende heeft onderbouwd.
b.
de gemeentelijke belastingen over de jaren 2014 tot en met 2021
3.72.
De man heeft gesteld dat er een schuld is van € 11.689,07 in verband met de gemeentelijke belastingen over de jaren 2014 tot en met 2021. De rechtbank is van oordeel dat de man met het overleggen van de bijlagen bij productie 7 bij zijn verweerschrift in de echtscheidingsprocedure en de daar genoemde bedragen, die grotendeels overeenkomen met productie 13 bij de conclusie van antwoord in de dagvaardingsprocedure, afdoende heeft onderbouwd dat er een schuld openstaat van € 11.689,07 in verband met de gemeentelijke belastingen over deze jaren. Hierop is tot op heden kennelijk niet afgelost, aangezien de overeengekomen betalingsregeling gaat lopen vanaf [datum] 2022. De rechtbank zal dan ook rekening houden met een schuld van
€ 11.689,07.
c.
de geldlening bij [geldlening naam 1]
3.73.
De man heeft gesteld dat hij een schuld heeft van € 147.000 aan [geldlening naam 1] . Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij een schuldbekentenis uit 2013 overgelegd. Deze is echter alleen door de man ondertekend. Verder is voor slechts een aantal bedragen een betalingsbewijs overgelegd (deels tweemaal hetzelfde) en betreft het betalingen van lang geleden (2008, 2011, 2012 en 2013). Over het verloop van een eventuele schuld sindsdien heeft de man niets gesteld. Gelet op de betwisting door de vrouw acht de rechtbank deze schuld dan ook onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal daarom geen rekening houden met een schuld aan [geldlening naam 1] .
d.
het doorlopend krediet bij [naam bank]
3.74.
De man heeft gesteld dat er op een doorlopend krediet bij [naam bank] € 17.465,63 openstaat. Uit het door de man overgelegde dwangbevel blijkt dat dit een zakelijke schuld betreft. Aangezien de activa en passiva van de onderneming van de man, met gesloten beurzen, aan de man worden toegedeeld, dient deze schuld niet betrokken te worden bij de vaststelling van de schuldenlast van partijen. De rechtbank zal dan ook geen rekening houden met deze schuld.
e.
de geldleningen bij [namen zus en zwager] (de zus en zwager van de man)
3.75.
De man heeft gesteld dat er twee schulden zijn van € 76.500 en € 134.500 bij zijn zus en zwager.
3.76.
De leningen zijn schriftelijk vastgelegd in een verklaring die door alle betrokkenen is ondertekend. De rechtbank is echter van oordeel dat het bestaan van deze leningen niet geloofwaardig is. Daarbij wijst zij erop dat er op 5 januari 2021 voor is getekend dat op 23 maart 2021 geld is geleend. Er zijn weliswaar betaalbewijzen overgelegd van enkele schulden, maar een deel daarvan dateert van vóór de overdracht aan de zus en zwager van het onroerend goed in Turkije. Behalve de niet geloofwaardige verklaring volgt uit niets dat er na die overdracht in 2016 nog een schuld resteerde. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de man op de mondelinge behandeling heeft verklaard dat zijn zus en zwager geld hadden geleend om hem geld te kunnen lenen en dat dit de reden voor de verkoop van het onroerend goed aan hen is geweest. Naar de rechtbank begrijpt is dus met de verkoopopbrengst die schuld afgelost. De man heeft voor de onderbouwing van de schulden van € 76.500 en € 134.500 als productie 11 een bewijs van de lening van zijn zwager bij [naam] overgelegd. De rechtbank acht het gelet op het moment van aangaan van die lening door de zwager aannemelijk dat het gaat om dezelfde lening waartegenover de verkoop van de onroerende zaken heeft plaatsgevonden. Dat betekent dat dit stuk moet dienen ter onderbouwing van een lening waarvan de man zelf heeft verklaard dat daarop is afgelost. Daarin ziet de rechtbank te meer aanleiding ervan uit te gaan dat de door de man opgevoerde schulden bij zijn zus en zwanger zijn ingelost met de overdracht van de onroerende zaken.
3.77.
Ten aanzien van de overboekingen in 2017 van € 3.000 en in 2019 van € 4.000 is de rechtbank van oordeel dat niet is onderbouwd dat die bedragen nog niet zijn terugbetaald. De rechtbank acht het stuk van 5 januari 2021 immers niet geloofwaardig. Andere stukken ontbreken.
f.
de geldleningen bij [geldlening naam 2]
3.78.
De man heeft gesteld dat hij een schuld heeft bij [geldlening naam 2] van € 13.450. De rechtbank stelt vast dat dit een schuld betreft aan een advocaat voor werkzaamheden in Turkije. Uit diens verklaring volgt dat een deel van de werkzaamheden is verricht voor de vader van de man. Afgesproken was klaarblijkelijk dat de man voor die werkzaamheden zou betalen. De rechtbank acht het aannemelijk dat de betaling van de man voor de werkzaamheden die zijn verricht voor zijn vader in mindering zou strekken op de schuld aan zijn ouders. Een andere grondslag waarom de man gehouden zou zijn de rekening van [geldlening naam 2] te voldoen voor werkzaamheden voor de vader is niet gesteld of aannemelijk geworden. De bedragen zijn niet gespecifieerd, zodat de rechtbank niet kan vaststellen welk deel van de schuld van de man betrekking heeft op werkzaamheden die [geldlening naam 2] voor hem heeft verricht, nog los van het feit dat niet is komen vast te staan of de man nog heeft afgelost na de verklaring van [geldlening naam 2] , die uit 2020 dateert. Uit de stukken volgt namelijk dat de man in de afgelopen jaren verschillende bedragen heeft afgelost. De hoogte van de schuld is dan ook onvoldoende komen vast te staan. De rechtbank zal om die reden geen rekening houden met een schuld bij [geldlening naam 2] .
g.
de geldlening bij [geldlening naam 3]
3.79.
De man heeft gesteld dat hij een schuld heeft aan [geldlening naam 3] van € 10.876,95. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de man een enkel door hem ondertekende schuldbekentenis overgelegd. Weliswaar is er daarnaast een dwangbevel overgelegd, maar dat stamt uit 2017. Daarna hebben er betalingen plaatsgevonden, maar het overzicht van de betalingen stopt in 2019. Het is voor de rechtbank niet mogelijk vast te stellen of er nog een schuld is en hoe hoog die is. De rechtbank acht deze schuld dan ook onvoldoende onderbouwd en zal er geen rekening mee houden.
h.
de geldlening bij [geldlening naam 4]
3.80.
De man heeft gesteld dat hij een schuld heeft aan [geldlening naam 4] van € 18.873,79. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de man een schuldbekentis uit 2015 overgelegd, die is ondertekend door de man en [geldlening naam 4] . Uit deze schuldbekentis blijkt echter dat het volledige bedrag opeisbaar is vanaf 31 december 2017. De rechtbank heeft geen recente informatie over de hoogte van deze schuld gekregen. Het is voor de rechtbank dan ook niet mogelijk vast te stellen of er nog een schuld is en hoe hoog die is. De rechtbank acht deze schuld dan ook onvoldoende onderbouwd en zal er geen rekening mee houden.
i.
de geldlening bij [geldlening naam 5]
3.81.
De man heeft gesteld dat er een schuld is van 8.500 Zwitsere frank bij [geldlening naam 5] . Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij een schuldbekentenis overgelegd die alleen door hem is ondertekend. Gelet op de betwisting door de vrouw acht de rechtbank deze schuld daarmee onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal dan ook geen rekening houden met een schuld bij [geldlening naam 5] .
j.
de geldlening bij [geldlening naam 6]
3.82.
De man heeft gesteld dat er een schuld is van € 840 bij [geldlening naam 6] . Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij een schuldbekentenis overgelegd die alleen door hem is ondertekend en een aantal WhatsAppberichten. De rechtbank is van oordeel dat de context van deze appberichten onduidelijk is gebleven. Gelet op de betwisting van de vrouw acht de rechtbank deze schuld dan ook onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal dan ook geen rekening houden met een schuld bij [geldlening naam 6] .
k.
de geldlening bij [naam] Reizen
3.83.
De man heeft gesteld dat er een schuld is van € 4.300 bij [naam] Reizen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij wederom een schuldbekentenis overgelegd die alleen door hem is ondertekend. Daarnaast heeft hij echter bankafschriften en een emailbericht van [datum] 2020 overgelegd, waaruit volgt dat het bedrag is ontvangen en in elk geval op [datum] 2020 nog niet was terugbetaald. De vrouw heeft hier niets specifieks tegenover gesteld. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de man deze schuld afdoende heeft onderbouwd en is het niet aannemelijk dat deze schuld al is afgelost. De rechtbank zal dan ook rekening houden met een schuld van
€ 4.300bij [naam] Reizen.
l.
de geldlening bij [geldlening naam 7]
3.84.
De man heeft gesteld dat er een schuld is van € 1.000 bij [geldlening naam 7] . Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij een schuldbekentenis overgelegd die alleen door hem is ondertekend. Gelet op de betwisting van de vrouw acht de rechtbank deze schuld daarmee onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal dan ook geen rekening houden met een schuld bij [geldlening naam 7] .
m.
de geldlening bij [geldlening naam 8]
3.85.
De man heeft gesteld dat er een schuld is van € 1.500 bij [geldlening naam 8] . Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij een bankafschrift van 2019 overgelegd waaruit de ontvangst van het bedrag blijkt en waarbij staat vermeld ‘lening aan vriend’. De vrouw heeft deze lening onvoldoende betwist, zodat de rechtbank rekening zal houden met een schuld van
€ 1.500bij [geldlening naam 8] .
n.
beschikkingen van het CJIB
3.86.
De man heeft gesteld dat er openstaande boetes bij het CJIB zijn van in totaal € 1.207. De rechtbank stelt vast dat de man ter onderbouwing van dit standpunt stukken met betrekking tot betalingsregelingen uit 2015 en 2018 heeft overgelegd. De rechtbank heeft geen recente informatie over de hoogte van deze boetes gekregen. Het is voor de rechtbank dan ook niet mogelijk vast te stellen of er nog openstaande boetes zijn en tot welk bedrag. De rechtbank acht deze schuld dan ook onvoldoende onderbouwd en zal er geen rekening mee houden.
o.
de geldlening bij gemeente [plaats] (BBZ)
3.87.
De man heeft gesteld dat er een schuld is bij de gemeente [plaats] van € 2.683,57. Hij heeft ter onderbouwing van zijn standpunt correspondentie met de gemeente [plaats] overgelegd waaruit blijkt dat hij in 2016 een betalingsregeling heeft getroffen, waarbij hij met € 250 per maand dient af te lossen. De man zou deze schuld dan ook intussen afbetaald kunnen hebben. Niet is duidelijk geworden of er nog een schuld openstaat en hoe hoog die is. De rechtbank acht deze schuld dan ook onvoldoende onderbouwd en zal er geen rekening mee houden.
p.
de schuld aan [naam]
3.88.
De man heeft gesteld dat er een schuld is bij [naam] van € 2.375,74. Uit de door de man overgelegde stukken blijkt echter dat de rekeningen grotendeels op naam van zijn ouders staan. Alleen de rekening van november 2021 van € 127,32 staat op zijn naam. De rechtbank zal dan ook alleen rekening houden met een openstaand bedrag van
€ 127,32bij [naam] .
q.
de huurachterstand van het kantoor en de bijdrage in de kostenmaatschap
3.89.
De man heeft gesteld dat hij een schuld heeft van € 11.750 in verband met een huurachterstand en de bijdrage in de kostenmaatschap. De rechtbank is van oordeel dat geen rekening gehouden dient te worden met deze schuld, nu het zakelijke schulden met betrekking tot zijn onderneming betreft. Aangezien de activa en de passiva van de onderneming van de man met gesloten beurzen aan de man worden toegedeeld, dienen deze schulden niet betrokken te worden bij de vaststelling van de schuldenlast van partijen.
r.
de geldlening bij [geldlening naam 9]
3.90.
De man heeft gesteld dat er een schuld is bij [geldlening naam 9] van € 1.000. De rechtbank is van oordeel dat de man deze lening voldoende heeft onderbouwd met het door hem overgelegde bankafschrift en dat de vrouw onvoldoende verweer heeft gevoerd. De rechtbank zal dan ook rekening houden met een schuld van
€ 1.000bij [geldlening naam 9] .
s.
de schuld bij de gemeente [plaats] (WOZ)
3.91.
De man heeft gesteld dat er een schuld is bij de gemeente [plaats] van € 3.057. De man heeft deze aanslag echter al opgevoerd bij de schuld genoemd onder punt d, gelet op het aanslagnummer. De rechtbank zal niet nogmaals rekening houden met deze schuld.
t.
de schuld aan de Belastingdienst
3.92.
De man heeft gesteld dat er een schuld is aan de Belastingdienst van € 1.026. Uit de stukken volgt dat het de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW betreft. Deze hangt dus samen met het ondernemerschap van de man. De rechtbank merkt deze schuld dan ook aan als een zakelijke schuld en zal om die reden dan ook geen rekening houden met deze schuld. Deze maakt deel uit de toedeling van de activa en passiva van de onderneming aan de man.
Resumé schulden
3.93.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in de onderlinge verhouding tussen partijen rekening gehouden kan worden met een schuldenlast (los van de hypotheekschulden) van € 95.205,25, te weten € 52.088,86 + € 24.500 + € 11.689,07 + € 4.300 + € 1.500 + € 127,32 + € 1.000). Ieder van partijen dient de helft, zijnde € 47.602,63, te betalen. Omdat de schuld van € 52.088,86 (inclusief rente) samenhangt met de woning aan de [adres woning 2] , kan de man bij overname van de woning de helft van dat bedrag, € 26.044,43, in mindering brengen op het aandeel van de vrouw in de overwaarde van de woning. De man dient dan te zorgen dat zijn ouders een verklaring ondertekenen dat zij de vrouw niet zullen aanspreken voor deze schuld en rente.
Samenvatting
3.94.
De man wordt in de gelegenheid gesteld de woning [adres woning 2] over te nemen tegen de taxatiewaarde op de voorwaarden als opgenomen in 3.38. en 3.39. De overwaarde (taxatiewaarde minus makelaarskosten minus hypotheekschuld minus schuld aan zijn ouders van € 52.088,86 inclusief rente) komt voor de helft aan de vrouw toe. Als de man niet in staat is de woning over te nemen met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld en de schuld aan de ouders van € 52.088,86, dient de woning te worden verkocht zoals is bepaald in 3.40.
3.95.
Partijen dienen de inboedel van de [adres woning 2] in overleg te verdelen.
3.96.
De activa en passiva van de onderneming van de man worden zonder nadere verrekening aan de man toegedeeld.
3.97.
Ieder van partijen behoudt de op zijn of haar naam staande bankrekeningen zonder verrekening van saldi; de saldi van eventuele gezamenlijke rekeningen worden bij helfte gedeeld.
3.98.
Elk van partijen is, naast de hiervoor genoemde schuld van € 52.088,86, voor de helft draagplichtig voor de volgende schulden:
aan de ouders van de man ter zake van de renovatiekosten [adres woning 1] € 24.500
aan de gemeente [plaats] ter zake van gemeentelijke belastingen € 11.689,07
aan [naam] Reizen € 4.300
aan [geldlening naam 8] € 1.500
aan [naam] € 127,32
aan [geldlening naam 9] € 1.000.
De proceskosten
3.99.
Omdat partijen echtgenoten zijn worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen de partijen, die met elkaar gehuwd zijn op [datum] 2015 in [plaats] ;
4.2.
bepaalt dat de man tegenover de vrouw gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking het recht heeft in de woning aan de [adres woning 2] te blijven wonen en de zaken die bij die woning en tot de inboedel daarvan behoren te blijven gebruiken, op voorwaarde dat de man op het ogenblik van de inschrijving in deze woning woont;
4.3.
gelast de wijze van verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen van partijen zoals is overwogen in rechtsoverwegingen 3.94. tot en met 3.98;
4.4.
bepaalt dat de onder 4.2. en 4.3. genoemde beslissingen uitvoerbaar zijn bij voorraad;
4.5.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
4.6.
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Huberts als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2022.