ECLI:NL:RBGEL:2022:5881

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
C/05/402803 / ES RK 22-124 en C/05/406281 / FA RK 22-2133
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en kinderalimentatie met afwijking van de uitgangspunten van de Expertgroep Alimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die met elkaar gehuwd waren in de wettelijke gemeenschap van goederen. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen bij de vrouw vastgesteld. De man heeft slechts beperkte omgang met de kinderen, wat heeft geleid tot een discussie over de kinderalimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen een aanzienlijk vermogen uit de verkoop van hun woning ontvangen, maar dat zij ook een tekort in draagkracht hebben om in de behoefte van de kinderen te voorzien. De rechtbank heeft daarom besloten om het tekort in de behoefte gelijk tussen beide ouders te verdelen, in plaats van de uitgangspunten van de Expertgroep Alimentatie te volgen, omdat dit onredelijk zou zijn. De man is verplicht om € 195 per kind per maand aan de vrouw te betalen, met ingang van 3 oktober 2022. Daarnaast heeft de rechtbank de partijen bevolen om met elkaar over te gaan tot verdeling van de huwelijksgemeenschap ten overstaan van een notaris. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/402803 / ES RK 22-124 en C/05/406281 / FA RK 22-2133
Datum uitspraak: 12 oktober 2022
beschikking echtscheiding
in de zaak van
[verzoekster](nader te noemen: de vrouw),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. B. Molenaar te Wijchen,
tegen
[verweerder](nader te noemen: de man),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M.M.P. Gerrits te Wijchen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Dit verloop blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingekomen op 20 april 2022;
- het exploot van betekening d.d. 21 april 2022;
- het verweerschrift met zelfstandig verzoek, ingekomen op 15 juni 2022;
- het verweerschrift tegen zelfstandig verzoek, ingekomen op 11 juli 2022;
- de brief van de man van 16 september 2022 met gewijzigde verzoeken;
- de brief van de vrouw van 19 september 2022 met producties 1 tot en met 3.
1.2.
De zaak is behandeld ter zitting met gesloten deuren van 30 september 2022. Daarbij waren de beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling [naam GI] (hierna: de GI). De zaak is gelijktijdig behandeld met de procedure omtrent de wijziging van de voorlopige voorzieningen (zaaknummer C/05/408876).

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] in de gemeente [plaats] met elkaar gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen.
2.2.
Zij hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [kind 1] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ;
- [kind 2] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .
2.4.
De kinderrechter heeft de kinderen op 13 mei 2022 onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 13 mei 2022 tot 13 mei 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Deze rechtbank is bevoegd omdat partijen in het rechtsgebied van de rechtbank wonen.
3.2.
Gelet op hetgeen ter zitting is besproken is het voldoende aannemelijk dat er redelijkerwijs geen ouderschapsplan kan worden overgelegd. Partijen zijn daarom ontvankelijk in hun (zelfstandige) verzoek tot echtscheiding.
3.3.
Partijen zijn het eens over, althans er is geen verweer gevoerd tegen:
  • de duurzame ontwrichting van het huwelijk zodat tussen hen de echtscheiding kan worden uitgesproken;
  • de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw.
De rechtbank zal zo beslissen.
3.4.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw haar verzoek om partneralimentatie tijdens de mondelinge behandeling heeft ingetrokken. De rechtbank hoeft hierop dan ook niet meer te beslissen.
3.5.
Partijen zijn het niet eens over:
  • de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling);
  • de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] (hierna: de kinderalimentatie);
  • de verdeling van de huwelijksgemeenschap.
Deze onderwerpen komen hierna aan de orde.
De zorgregeling
3.6.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de kinderen contact hebben met de man gedurende een uur per week onder begeleiding, waarbij wordt bepaald dat de kinderen gedurende die contactmomenten geen contact zullen hebben met de ouders van de man.
3.7.
De man heeft verzocht:
  • primair: dat de kinderen gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de man verblijven waarbij de man de kinderen bij de vrouw ophaalt en de vrouw op zondag de kinderen bij de man ophaalt, alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties en feestdagen in onderling overleg tussen partijen te bepalen;
  • subsidiair: dat deze regeling binnen een periode van twee maanden vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand de omgang dient plaats te vinden, waarbij de jeugdbeschermer de regie krijgt over de wijze waarop de omgang wordt opgebouwd.
3.8.
In voorlopige voorziening heeft de rechtbank als zorgregeling vastgesteld dat [kind 1] en [kind 2] minimaal twee uur per week begeleide omgang hebben met de man onder begeleiding van de hulpverleningsinstantie [naam instantie] , waarbij de aard, de frequentie, de duur van de contacten, de wijze van begeleiding en uitbreiding nader worden bepaald door de jeugdbeschermer. De man heeft nu eenmaal per twee weken begeleide omgang met de kinderen. Partijen zijn het erover eens dat de omgang goed verloopt. De vraag is nu welke zorgregeling moet worden vastgelegd. De vrouw wil dat de man vooralsnog begeleid contact heeft met de kinderen en dat de kinderen geen contact hebben met de ouders van de man. De vrouw vindt dat de GI de regie moet blijven houden over de opbouw van de zorgregeling. De man is het ermee eens om de omgang nog begeleid te laten verlopen, hoewel hij wel het gevoel heeft dat hij wordt gestraft. Hij heeft zijn primaire verzoek tot het nu vaststellen van een weekendregeling niet langer gehandhaafd. Dit verzoek was vooral ingegeven door het feit dat het na het uitspreken van de ondertoezichtstelling lang duurde voordat er eindelijk een jeugdbeschermer beschikbaar was en er al die tijd niets gebeurde. De man wil wel dat er een stip op de horizon komt zodat iedereen weet naar welke zorgregeling toegewerkt moet worden. Ook wil hij dat de vrouw niet kan tegenwerken dat er onbegeleide contactmomenten komen indien de GI vindt dat dit mogelijk is.
3.9.
De rechtbank zal als zorgregeling vaststellen dat [kind 1] en [kind 2] vooralsnog begeleide omgang hebben met de man, waarbij de jeugdbeschermer de regie heeft over de uitbreiding en de wijze waarop toegewerkt wordt naar onbegeleide omgang, zoals ook in voorlopige voorzieningen is beslist. De reden hiervoor is dat de jeugdbeschermer tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat op dit moment nog onduidelijk is wanneer en met welke stappen de omgang uitgebreid kan worden. De GI wil eerst meer zicht op de situatie. Daarnaast wil de GI de vrijheid om maatwerk toe te passen om de omgang uit te breiden binnen het tempo dat de kinderen aankunnen, indien mogelijk naar onbegeleide omgang. Beide partijen hebben aangegeven vertrouwen te hebben in de GI. De GI zal in samenwerking met [naam] en in overleg met de ouders kijken welke stappen gezet kunnen worden in de uitbreiding van de omgang. Hierbij merkt de rechtbank op dat de GI de beslissende stem heeft, als ouders niet op één lijn zitten. De GI heeft immers zicht op de situatie en handelt in het belang van de kinderen. De GI kan hier zo nodig schriftelijke aanwijzingen voor geven. Daarmee wordt de vrees van de man dat de vrouw uitbreiding in de weg kan staan weggenomen. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling ook toegezegd mee te werken aan uitbreiding van de omgang als de GI dat in het belang van de kinderen acht. De situatie is voor nu nog te pril om te kunnen zeggen binnen welke termijn toegewerkt kan worden naar uitbreiding en naar onbegeleide omgang. Hierover zal volgens verwachting van de GI binnen zes maanden meer duidelijkheid ontstaan.
3.10.
De rechtbank acht het van belang dat het thema ‘de aanwezigheid van de grootouders’ ook besproken wordt, nu dit voor partijen een belangrijk punt is. Daarnaast dient hulpverlening ingezet te worden voor de communicatie en verstandhouding tussen de ouders, zodat zij kunnen leren om in het belang van de kinderen op een goede manier met elkaar om te gaan. De GI heeft aangegeven te denken aan parallel ouderschap.
De kinderalimentatie
3.11.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling haar verzoek gewijzigd. Zij verzoekt nu te bepalen dat de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] een bedrag van € 200 per kind per maand aan de vrouw dient te betalen, dan wel een bedrag door de rechtbank in goede justitie vast te stellen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
3.12.
De man voert hiertegen verweer.
3.13.
De rechtbank zal beslissen dat de man vanaf 3 oktober 2022 (het moment waarop de echtelijke woning is geleverd aan een derde) € 195 per kind per maand aan de vrouw moet betalen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt.
de behoefte
3.14.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de behoefte van het kind genoemd. De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij uitgeven aan hun kinderen. De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat de ouders te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren.
3.15.
De rechtbank heeft in de voorlopige voorziening de behoefte van de kinderen berekend op € 771 per maand in totaal. Partijen hebben niet aangegeven dat deze behoefte nu anders moet zijn. De rechtbank gaat daarom uit van deze behoefte.
draagkracht van de ouders
3.16.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de draagkracht van de ouders genoemd.
3.17.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Een deel daarvan is voor de ouder zelf beschikbaar, het draagkrachtloos inkomen. Dit bestaat voor een deel uit een forfaitair bedrag (€ 1.020) en voor een deel uit een percentage van het NBI (30%). Van het bedrag dat overblijft is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. In een formule ziet die berekening er als volgt uit: 70% x [NBI - (0,3 x NBI + € 1.020)].
3.18.
Bij een NBI lager dan € 1.720 per maand gelden vaste tabelbedragen. Voor zover het inkomen lager is dan € 1.470 wordt uitgegaan van een minimumdraagkracht van € 50 per maand (bij twee kinderen).
draagkracht van de vrouw
3.19.
De vrouw ontvangt een Wajong-uitkering. Partijen hebben beiden in hun berekening vastgesteld dat de vrouw aan de hand van de draagkrachttabel een minimumdraagkracht heeft van € 50 per maand.
draagkracht van de man
3.20.
De vrouw vindt dat de man € 200 per kind per maand kan betalen. De vrouw stelt dat de man geld bijverdient bij zijn vader. Daarnaast krijgt de man uit de verdeling van de huwelijksgemeenschap een behoorlijk vermogen. Hij kan daarop interen. Daar komt nog bij dat de man bij zijn ouders inwoont en geen huurlasten heeft vanaf het moment dat de echtelijke woning aan een derde wordt geleverd. De vrouw vindt daarom dat niet gerekend moet worden met de forfaitaire woonlasten die onderdeel uitmaken van de formule.
3.21.
De man is van mening dat zijn draagkracht berekend moet worden aan de hand van zijn feitelijke inkomen, een Ziektewetuitkering van € 24.128 bruto per jaar. De man heeft berekend dat hij met dit inkomen een draagkracht heeft van € 59 per maand voor beide kinderen. Hij vindt het niet eerlijk als hij zou moeten interen op zijn vermogen, zoals de vrouw stelt. De vrouw krijgt namelijk zelf ook vermogen uit de verdeling. De man betwist dat hij extra geld verdient bij zijn vader.
3.22.
De rechtbank overweegt als volgt. Gebleken is dat de man sinds 1 augustus 2022 geen werk meer heeft. Zijn contract is destijds niet verlengd. Hij was toen al ziekgemeld en ontvangt nu een Ziektewetuitkering. De man heeft berekend dat hij aan de hand van de draagkrachtformule met zijn Ziektewetuitkering een draagkracht heeft van € 59 per maand voor beide kinderen in 2022. De vrouw heeft deze berekening inhoudelijk niet betwist.
3.23.
De rechtbank is van oordeel dat deze uitkomst in dit geval onredelijk is en zal daarom afwijken van de uitgangspunten van de Expertgroep Alimentatie. Wanneer die uitgangspunten ongewijzigd zouden worden gevolgd, zal er namelijk een aanzienlijk tekort zijn om in de behoefte van de kinderen te voorzien. De ouders hebben dan immers samen een draagkracht van € 109 per maand, terwijl de kosten van de kinderen € 771 per maand zijn. Het tekort is dus € 662 per maand. Als de man een bedrag van € 59 per maand aan de vrouw zou betalen, zou dit betekenen dat dit tekort volledig op de schouders van de vrouw terechtkomt. De kosten van de kinderen worden uiteindelijk niet minder, terwijl de vrouw zelf ook weinig draagkracht heeft. Uit de verdeling van de huwelijksgemeenschap zullen beide partijen een aanzienlijk bedrag ontvangen doordat de echtelijke woning wordt verkocht. Partijen schatten dit bedrag op € 35.000 tot € 40.000 per persoon. Het zou niet eerlijk zijn als alleen de vrouw moet interen op haar vermogen om de resterende kosten van de kinderen te betalen. Dat gevolg zou het strikt hanteren van de uitgangspunten van de Expertgroep Alimentatie wel hebben. De man zou dan volledig over zijn vermogen kunnen beschikken om andere lasten van te voldoen, zoals herinrichtingkosten. De rechtbank is echter van oordeel dat het belangrijker is dat de kosten van de kinderen worden betaald. Daar komt nog bij dat de man op dit moment bij zijn ouders inwoont, waardoor hij vanaf 3 oktober 2022 geen woonlasten heeft. Daardoor heeft hij meer ‘vrije ruimte’ om te besteden aan de kinderen. Hij heeft weliswaar lasten voor boodschappen en andere lasten, maar die lasten zijn al onderdeel van de bijstandsnorm die onderdeel uitmaakt van de draagkrachtformule. Daar is dus al rekening mee gehouden. Gelet op deze argumenten, zal de rechtbank bepalen dat het tekort in de behoefte van de kinderen tussen beide ouders verdeeld moet worden.
3.24.
Het totale tekort om in de behoefte te kunnen voorzien is € 662 per maand. Per ouder komt dit neer op € 331 per maand. De man dient dat bedrag, vermeerderd met zijn draagkracht van € 59 per maand, aan de kinderen te besteden. In totaal is dat € 390, oftewel € 195 per kind per maand.
zorgkorting
3.25.
De man zal op de dagen dat de kinderen bij hem verblijven kosten maken voor eten en drinken (de verblijfskosten). Daarmee voldoet de man - deels - aan zijn onderhoudsverplichting. Voor zover daartegenover een besparing in die kosten van de vrouw staat, verlaagt de rechtbank in beginsel de bijdrage van de man met een percentage van de behoefte van de kinderen: de zorgkorting. Op dit moment heeft de man eenmaal per twee weken twee uur begeleide omgang met de kinderen. De vrouw maakt op dit moment kosten hiervoor, omdat zij de kinderen naar de omgangsmomenten brengt. Gelet op de korte duur bespaart de vrouw nu nog geen kosten. De rechtbank zal daarom voor nu niet rekenen met een zorgkorting. Dat ligt anders wanneer de man meer omgang met de kinderen zal krijgen, bijvoorbeeld een dagdeel of een hele dag. De rechtbank kan nu nog niet inschatten wanneer de omgang wordt uitgebreid. Het is aan de advocaten van de ouders om in die situatie een zorgkorting die past bij de dan geldende zorgregeling op de alimentatie toe te passen. Voor nu zal de rechtbank bepalen dat de man € 195 per kind per maand aan de vrouw dient te betalen.
ingangsdatum
3.26.
De man vraagt te bepalen dat de alimentatie ingaat per 16 september 2022, het moment waarop het gewijzigde verzoek van de man is ingediend. De vrouw verzoekt om de alimentatie te laten ingaan per datum van deze beschikking.
3.27.
De wet [1] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.28.
Hier hanteert de rechtbank 3 oktober 2022 als ingangsdatum, omdat op dat moment de echtelijke woning is geleverd aan een derde. Vanaf dat moment beschikt de man over vermogen en zal hij geen woonlasten meer hebben. Hij heeft tijdens de mondelinge behandeling ook toegezegd om de achterstand van de alimentatie dan aan de vrouw te betalen en vanaf dat moment de alimentatie telkens bij vooruitbetaling voldoen.
De verdeling van de huwelijksgemeenschap
3.29.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de verzameling van [naam] en alle spullen van en ten behoeve van de kinderen aan haar toe te wijzen en voor het overige de verdeling ten overstaan van een notaris van de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap te bevelen, met benoeming van een notaris en onzijdige personen.
3.30.
De man verzoekt een feitelijke verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap uit te spreken zoals geformuleerd in het verweerschrift dan wel op een door de rechtbank te bepalen wijze.
3.31.
De rechtbank is van oordeel dat de verzoeken van partijen over de verdeling van de vermogensbestanddelen onvoldoende bepaald en onderbouwd zijn om hierop een beslissing te kunnen nemen. Naar de rechtbank begrijpt behoren tot de (beperkte) gemeenschap alleen inboedel, bankrekeningen en de woning met hypotheekschuld. De informatie hierover is echter onvolledig.
3.32.
Met betrekking tot de inboedel ontbreekt een concreet overzicht wie welke inboedel wil en waar die inboedel nu is (en in hoeverre deze er überhaupt nog is). Duidelijk is dat de vrouw de [naam verzameling] en de spullen van de kinderen wil. Partijen zijn het er niet over eens wat zich nog bij de man bevindt; volgens de vrouw heeft de man mogelijk spullen verkocht, wat de man heeft betwist. De man stelt dat de vrouw meer heeft ontvangen dan zij stelt te hebben ontvangen. Wel zijn partijen het erover eens dat de vrouw nog de voeten van de poppen (als onderdeel van de [naam verzameling] ) toegedeeld dient te krijgen. Ook stemt de man in met toedeling van de vakkenkast op de kamer van [kind 2] aan haar. De vrouw zou nog in de gelegenheid worden gesteld voor de overdracht van de woning erdoorheen te lopen om te bezien wat zij nog meer wenste mee te nemen. Enkele spullen blijven achter voor de koper van de woning. De man zou de rest afvoeren naar de stort. Naar de rechtbank aanneemt, is dit inmiddels uitgevoerd, omdat de overdracht van de woning al heeft plaatsgevonden.
Voor de vrouw is een groot pijnpunt gelegen in haar [naam verzameling] en spullen en foto’s van hun overleden kindje (echofoto’s en het eerste babypakje). Zij beschikt op dit moment niet over haar gehele verzameling en over de babyspullen en vreest dat de man een deel voor haar achterhoudt. De man geeft aan dat hij die spullen niet heeft en dat de vrouw hier al over beschikt. Omdat onvoldoende is onderbouwd waar die verzameling en babyspullen nu zijn en wie hierover beschikken, kan de rechtbank hier geen beslissing op nemen. De rechtbank ziet wel de grote waarde die de vrouw hecht aan haar verzameling en haar emotionele belang bij de spullen van hun overleden kindje. De rechtbank geeft de man dan ook mee dat - als er nog spullen van de baby en de [naam verzameling] terechtkomen - het van belang is dat deze aan de vrouw worden overhandigd.
3.33.
Voor de verdeling van de banksaldi is het nodig dat niet alleen de saldi op de peildatum bekend zijn, maar - gelet op het feit dat partijen na 1 januari 2018 zijn getrouwd - ook de beginsaldi op het moment dat partijen gingen trouwen. Beide gegevens ontbreken echter in het dossier; sterker nog: er zijn ook geen rekeningnummers gegeven. De rechtbank kan hier dan ook niets mee. Partijen zijn het er wel over eens dat de saldi van de bankrekeningen tegen de peildatum 20 april 2021 na aftrek van de saldi op de huwelijksdatum bij helfte tussen partijen dienen te worden verdeeld. Partijen dienen elkaar nog over en weer te informeren over deze saldi.
3.34.
De woning is inmiddels verkocht en geleverd aan een derde. Na verkoop en overdracht van de woning zullen partijen ieder voor de helft delen in de overwaarde (na aftrek van kosten). Dit is naar de rechtbank aanneemt inmiddels afgewikkeld. Daar hoeft de rechtbank dan ook geen beslissing meer op te nemen. De rechtbank zal gelet hierop de verzoeken afwijzen en zal bevelen dat partijen met elkaar dienen over te gaan tot verdeling van de gemeenschap ten overstaan van een (door hen zelf te kiezen) notaris.
De proceskosten
3.35.
Omdat partijen echtgenoten zijn, worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen de partijen, die met elkaar gehuwd zijn op
20 augustus 2019 in de gemeente Wijchen;
4.2.
bepaalt dat de minderjarige kinderen:
- [kind 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , en
- [kind 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben;
4.3.
stelt vast als regeling ter verdeling van zorg- en opvoedingstaken dat de kinderen ten minste eenmaal per twee weken twee uur begeleide omgang hebben met de man, waarbij de aard, de frequentie, de duur van de contacten, de noodzaak tot en wijze van begeleiding en de mate en snelheid van uitbreiding nader worden bepaald door de jeugdbeschermer;
4.4.
bepaalt dat de man met ingang van 3 oktober 2022 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde kinderen aan de vrouw € 195 per kind per maand zal betalen, vanaf nu telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
4.5.
beveelt dat de partijen met elkaar overgaan tot verdeling van de gemeenschap ten overstaan van een (door hen zelf te kiezen) notaris met inachtneming van hetgeen is overwogen in rechtsoverwegingen 3.32 tot en met 3.34;
4.6.
benoemt - alleen voor het geval dat zij over de keuze van een notaris niet tot overeenstemming kunnen komen - mr. P. van Beek, notaris gevestigd te Wijchen, of diens waarnemer of opvolger;
4.7.
bepaalt dat de onder 4.2 tot en met 4.6 genoemde beslissingen uitvoerbaar zijn bij
voorraad;
4.8.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
4.9.
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Beumer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek