ECLI:NL:RBGEL:2022:709

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
9603330
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en terugkeergarantie in ontwikkeltraject

In deze zaak heeft de kantonrechter op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Centraal Boekhuis B.V. (CB) en een werknemer, aangeduid als [gedaagde partij]. De werknemer had een verzoek ingediend op basis van een terugkeergarantie die hem was toegezegd bij de wijziging van zijn functie. CB had de arbeidsovereenkomst willen ontbinden op verschillende gronden, waaronder verwijtbaar handelen van de werknemer en een verstoorde arbeidsverhouding. De werknemer had echter gemotiveerd verweer gevoerd en zich beroepen op de terugkeergarantie die in een eerdere brief was opgenomen. De kantonrechter oordeelde dat CB niet voldoende had aangetoond dat de werknemer verwijtbaar had gehandeld en dat de arbeidsverhouding niet zodanig verstoord was dat ontbinding gerechtvaardigd was. De rechter wees het ontbindingsverzoek van CB af en oordeelde dat de werknemer recht had op wedertewerkstelling in zijn oude functie. Tevens werd CB veroordeeld tot betaling van proceskosten en een dwangsom in geval van niet-naleving van de uitspraak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 9603330 \ HA VERZ 21-216 \ 512 \ 34124
uitspraak van 11 februari 2022
beschikking
in de zaak van
de besloten vennootschap
Centraal Boekhuis B.V.
gevestigd te Utrecht
verzoekende partij
gemachtigde mr. S. Le Noble
en
[gedaagde partij]
wonende te [plaats]
verwerende partij
gemachtigde mr. B.L. ‘t Hart
Partijen worden hierna CB en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Op 16 december 2021 heeft CB een verzoekschrift met producties 1 tot en met 5 bij de rechtbank ingediend ex artikel 7:671b jo. 7:669 lid 3 BW.
1.2.
[gedaagde partij] heeft op 11 januari 2022 een verweerschrift tevens inhoudende een zelfstandig verzoek met producties 1 tot en met 4 ingediend.
1.3.
Bij akte van 18 januari 2022 heeft CB producties 6 tot en met 12 in het geding gebracht.
1.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 januari 2022. CB is verschenen, bijgestaan door mr. S. Le Noble, en vertegenwoordigd door de heer [betrokkene 1] en de heer [betrokkene 2] . [gedaagde partij] is verschenen, bijgestaan door mr. B.L.
’t Hart. Beide gemachtigden hebben gepleit overeenkomstig de pleitaantekeningen welke zijn overgelegd.
1.5.
Ten slotte is de uitspraak bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde partij] treedt op 1 juni 2001 bij CB in dienst. Het laatstgenoten salaris van [gedaagde partij] bedraagt € 3.767,00 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiegeld.
2.2.
Tot 1 januari 2021 was [gedaagde partij] werkzaam in de functie van Inslagbeheerder (thans Stock & Quality Engineer genaamd) op de afdeling Hoogbouw en inkomende goederen.
2.3.
Bij brief van 14 januari 2021 schrijft de directeur van CB aan [gedaagde partij] :
“Hierbij bevestigen wij onderstaande wijziging in je arbeidsovereenkomst met ingang van 1 januari 2021.
Dienstverband
Je functie wordt gewijzigd in Logistiek Analist op de afdeling vervoer.
Salaris en vergoedingen
Je bruto maandsalaris blijft afgeleid van schaal I.
Overige afspraken
-
Uiterlijk op 1 november a.s., maar mogelijk ook eerder, zal er een evaluatie plaatsvinden, waarbij we zullen bespreken of deze rol naar ieders tevredenheid wordt uitgevoerd. Wanneer dit het geval is zullen we tot een passende inschaling komen, mocht dit niet het geval zijn dan heb je een terugkeergarantie.
-
Voor het overige blijven je arbeidsvoorwaarden ongewijzigd.
Wij wensen je veel succes in je nieuwe functie en verzoeken je één exemplaar van deze wijziging voor akkoord getekend te retourneren in bijgevoegde envelop.”
2.4.
[gedaagde partij] heeft de brief van 14 januari 2021 niet voor akkoord getekend maar is wel gestart in de functie van Logistiek Analist op de afdeling vervoer. Naast de werkzaamheden in deze functie is [gedaagde partij] werkzaamheden blijven verrichten binnen het project Bakkenmagazijn.
2.5.
In de periode tussen 27 januari 2021 en 23 februari 2021 vindt een e-mailwisseling plaats tussen [gedaagde partij] en de heer [betrokkene 1] , HR-medewerker bij CB, inzake de arbeidsvoorwaarden behorende bij de functie van Logistiek Analist.
2.6.
Op 8 april 2021 heeft [gedaagde partij] aan zijn leidinggevende, de heer [betrokkene 2] , aangegeven dat hij af zag van de functie van Logistiek Analist afdeling vervoer. Afgesproken werd dat [gedaagde partij] tijdelijk werkzaam zou blijven voor het project Bakkenmagazijn.
2.7.
Op 29 juni 2021 heeft CB aan [gedaagde partij] de functie van Quality en Proces engineer binnen de afdeling Overflows aangeboden. Op 15 september 2021 heeft [gedaagde partij] die functie geweigerd en een beroep gedaan op de terugkeergarantie in de functie van Inslagbeheerder (thans Stock & Quality Engineer genaamd) zoals genoemd in de brief van 14 januari 2021.
2.8.
Vanaf medio september 2021 heeft [gedaagde partij] geen werkzaamheden meer verricht.
2.9.
Op 29 september 2021 vindt een gesprek plaats tussen [gedaagde partij] en [betrokkene 1] . Bij brief van diezelfde dag schrijft [betrokkene 1] aan [gedaagde partij] :
“(…)Aanleiding van dit gesprek was ons voorgaande gesprek op 15 september jl. met [betrokkene 3] (Logistiek manager Educatief) waarbij je aangaf de door ons voorgestelde functie van Quality & Proces engineer niet te aanvaarden en gebruik te willen maken van een terugkeergarantie bij [betrokkene 4] .
(…)
Als reactie hierop geldt ten eerste dat de terugkeergarantie bedoeld was voor de situatie dat de rol van Logistiek analist niet naar tevredenheid zou worden uitgevoerd. Hier was geen sprake van: de enige reden dat jij die rol niet meer wilde, is dat je (nog) geen salarisverhoging kreeg. Los daarvan is bij de afdelingen van [betrokkene 4] geen passende functie aanwezig. Daarom, en omdat de afdeling van [betrokkene 4] geen omgeving is waar jij jezelf verder kan ontwikkelen, hebben wij jou eerder de passende functie bij Overflows aangeboden.
(…)
Vanuit deze context zien wij de volgende opties voor ons:
-
Je gaat de functie van logistiek medewerker invullen. Dit betekent echter wel een demotie. Wij snappen dat deze rol niet passend is, maar het is op dit moment de enige passende vacature binnen de afdelingen van [betrokkene 4] .
-
Je gaat wederom met Miriam in gesprek of je toch de functie van Quality & Procesengineer kan invullen ondanks dat je dit aanbod eerder hebt geweigerd. Nogmaals, dit is een passende functie want qua inhoud en salariëring vergelijkbaar met je oude functie van Inslagbeheerder.
-
We nemen afscheid, bij voorkeur in onderling overleg en jij gaat je oriënteren op mogelijkheden buiten CB.
Als reactie hierop gaf je aan dat je van mening bent dat je kan terugkeren in je oude functie van Inslagbeheerder, dit aangezien je een terugkeergarantie zou hebben. Dit zou ook blijken vanuit jouw aantekeningen die je destijds voor jezelf hebt gemaakt.
Hierop heeft [betrokkene 4] aangegeven dat hij van begin af aan duidelijk is geweest dat terugkeergarantie niet in dezelfde rol van Inslagbeheerder zou zijn, omdat CB deze functie door jouw ontwikkelingstraject verder is gaan invullen. Bovendien is de voorwaarde van de terugkeergarantie, namelijk dat de nieuwe rol niet naar ieders tevredenheid zou worden ingevuld, niet vervuld. Je wilde de functie niet meer omdat je het salaris onvoldoende vond. Desondanks hebben wij alsnog invulling gegeven aan de terugkeergarantie door jou andere passende mogelijkheden te bieden.(…)”
2.10.
Op 6 oktober 2021 heeft [gedaagde partij] nogmaals aan CB bericht dat hij vasthoudt aan zijn beroep op de terugkeergarantie. CB heeft [gedaagde partij] hierop een voorstel ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst gedaan. [gedaagde partij] heeft hiermee niet ingestemd.

3.Het ontbindingsverzoek van CB

3.1.
CB verzoekt de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst met [gedaagde partij] met inachtneming van de opzegtermijn te ontbinden ex artikel 7:669 BW lid 3, primair op de e-grond, subsidiair op de h-grond, meer subsidiair op de g-grond en uiterst subsidiair op de i-grond bestaande uit een combinatie van voornoemde gronden, waarbij wordt verzocht aan [gedaagde partij] geen transitievergoeding toe te kennen en de proceskosten tussen partijen te compenseren.
3.2.
CB legt aan haar verzoek ten grondslag dat [gedaagde partij] op oneigenlijke gronden zijn functie van Logistiek Analist heeft neergelegd en vervolgens de passende functie van Quality & Proces Engineer bij Overflows heeft geweigerd. Dit, samen met de negatieve houding van [gedaagde partij] richting CB, moet worden aangemerkt als verwijtbaar handelen. Van CB kan niet langer worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, temeer nu [gedaagde partij] zelf geen actie heeft ondernomen gericht op wedertewerkstelling. Als gevolg hiervan is ook sprake van een ernstig verstoorde arbeidsverhouding. De verstoring vindt zijn oorzaak in de weigering van [gedaagde partij] om mee te werken aan een oplossing en in de negatieve opstelling van [gedaagde partij] ten opzichte van het management van CB.
3.3.
[gedaagde partij] heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop hierna, voor zover van belang, wordt ingegaan.

4.De (voorwaardelijke) verzoeken van [gedaagde partij]

4.1.
verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zoveel mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad:
primair in geval van afwijzing van het ontbindingsverzoek:
I. CB te veroordelen tot onmiddellijke tewerkstelling van [gedaagde partij] in de functie van Stock & Quality Engineer op de afdeling Hoogbouw en inkomende goederen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel daarvan, indien CB na betekening van de beschikking in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen;
subsidiair in geval van toewijzing van het ontbindingsverzoek:
II. aan [gedaagde partij] een transitievergoeding toe te kennen van € 42.719,29 bruto dan wel een bedrag van € 64.078,94 bruto in geval van een ontbinding op de i-grond;
III. aan [gedaagde partij] een billijke vergoeding toe te kennen van € 62.000,00 bruto;
IV. CB te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
CB heeft verweer gevoerd waarop hierna, voor zover van belang, wordt ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Voordat de kantonrechter ingaat op de verzoeken van partijen, zal de kantonrechter ingaan op het verzoek van [gedaagde partij] om de producties behorende bij het verzoekschrift buiten beschouwing te laten. Hoewel CB de producties, gelet op het bepaalde in artikel 1.4.3. van het procesreglement verzoekschriften, niet tijdig heeft ingediend, ziet de kantonrechter geen aanleiding deze stukken buiten de beoordeling te laten. [gedaagde partij] is door de niet-tijdige indiening namelijk niet onredelijk in zijn procesbelang geschaad. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het grotendeels voor [gedaagde partij] bekende stukken waren en hij voldoende kennis heeft kunnen nemen van de stukken. [gedaagde partij] heeft ook inhoudelijk op deze producties gereageerd.
e-grond
5.2.
Ter beoordeling ligt allereerst voor de vraag of de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden wegens verwijtbaar handelen van [gedaagde partij] , zodanig dat van CB in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:671b lid 1 jo. artikel 7:669 lid 3 sub e BW). De kantonrechter overweegt als volgt.
5.3.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde partij] tot 1 januari 2021 altijd goed heeft gefunctioneerd. Als gevolg daarvan heeft [gedaagde partij] per 1 januari 2021 de kans gekregen om in het kader van een ontwikkeltraject aan de slag te gaan als Logistiek Analist binnen de afdeling vervoer. Dit is bij brief van 14 januari 2021 aan [gedaagde partij] bevestigd (r.o. 2.3.). [gedaagde partij] heeft vervolgens in april 2021 om een evaluatie gevraagd en om duidelijkheid over de toepasselijke arbeidsvoorwaarden. Nadat bleek dat deze (voorlopig) grotendeels ongewijzigd bleven, heeft [gedaagde partij] besloten zijn nieuwe functie neer te leggen en een beroep te doen op de terugkeergarantie als bedoeld in de brief van 14 januari 2021. In tegenstelling tot hetgeen CB stelt, levert dit naar het oordeel van de kantonrechter geen verwijtbaar handelen op dat zodanig is dat van CB niet langer gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. [gedaagde partij] beroept zich enkel op de door CB zelf in de brief van 14 januari 2021 opgenomen terugkeergarantie, ten aanzien waarvan anders dan dat
“de rol naar ieders tevredenheid wordt uitgevoerd”,geen voorbehoud is gemaakt. Dat [gedaagde partij] voornamelijk ontevreden bleek over de arbeidsvoorwaarden behorend bij de nieuwe functie, maakt dit niet anders. Van CB mocht als goed werkgever worden verwacht dat zij, voorafgaand aan een dergelijke overstap in het kader van een ontwikkelprogramma, zowel de arbeidsvoorwaardelijke als de inhoudelijke voorwaarden waaronder deze gemaakt zou worden, op voldoende inzichtelijke wijze aan [gedaagde partij] kenbaar zou maken. Hetzelfde geldt voor een duidelijke afspraak over zowel de termijn van evaluatie (
uiterlijk op 1 november a.s., maar mogelijk ook eerder)en de eventuele voorwaarden terzake de terugkeergarantie. Dit heeft zij nagelaten. Dat vervolgens eerst in april 2021 aan [gedaagde partij] afdoende duidelijk wordt dat zijn arbeidsvoorwaarden voorlopig niet zouden wijzigen en in zijn optiek zelfs een verslechtering opleverden ten opzichte van zijn oude functie, kan dan ook niet aan hem worden verweten. Datzelfde geldt voor de weigering van [gedaagde partij] van de functie van Quality & Proces Engineer bij de afdeling Overflows. Anders dan CB stelt, is de schriftelijke terugkeergarantie niet nader ingevuld, zoals onderzoek naar en acceptatie van een andere gelijksoortige functie. Dit klemt des te meer nu ter zitting is komen vast te staan dat het opnemen van een terugkeergarantie overeenkomstig de wens en bedoeling van beide partijen was. Ook het beroep van CB op hetgeen staat vermeld op pagina 5 in de beoordeling 2020 maakt dit niet anders. Deze beoordeling is gedateerd op 24 november 2020 maar bevat een terugblik per 1 januari 2021 en is niet door [gedaagde partij] ondertekend. Bovendien staat ook in dit stuk dat
uiterlijk november 2021 of zoveel eerder als nodigeen evaluatie zal plaatsvinden en worden daarin meerdere taken beschreven, waaronder deels ook taken met zijn oude leidinggevende als opdrachtgever. Het feit dat de oorspronkelijke functie van [gedaagde partij] inmiddels door een andere werknemer wordt ingevuld leidt ook niet tot een ander oordeel. Dit dient voor rekening en risico van CB te komen. Tot slot heeft CB haar stelling, dat [gedaagde partij] zich negatief zou hebben uitgelaten over (het management van) CB, niet onderbouwd. Dit levert dan ook geen verwijtbaar handelen aan de zijde van [gedaagde partij] op.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ontbinding op deze (primaire) grondslag niet toewijsbaar is.
h-grond
5.4.
Vervolgens ligt ter beoordeling voor de vraag of de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden wegens andere omstandigheden die zodanig zijn dat van CB in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:671b lid 1 jo artikel 7:669 lid 3 sub h BW).
5.5.
De kantonrechter is van oordeel dat niet is voldaan aan de strikte vereisten van de h-grond. CB heeft aan dit verzoek dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd als aan het verzoek op de e-grond, ten aanzien waarvan hiervoor is geoordeeld dat die niet kunnen leiden tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Ook de subsidiaire grondslag is daarom niet toewijsbaar.
g-grond
5.6.
CB voert verder aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in een verstoorde arbeidsverhouding, die zodanig is dat van CB in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:671b lid 1 jo. artikel 7:669 lid 3 sub g BW).
5.7.
Uitgangspunt is dat sprake moet zijn van een ernstige en duurzame verstoring. Daarvan is in dit geval niet gebleken. De arbeidsverhouding tussen partijen is weliswaar onder druk komen te staan als gevolg van het niet slagen van de overstap van [gedaagde partij] naar de afdeling vervoer, waarna partijen in een impasse terecht zijn gekomen. Echter, op dit moment is geen sprake van een verstoring die zodanig ernstig en duurzaam is dat die een beëindiging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. Daarbij is van belang dat [gedaagde partij] geen belemmeringen ziet in een terugkeer bij CB en dat hij tijdens de mondelinge behandeling nog eens uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven te persisteren in zijn wens om bij CB in zijn oude functie terug te keren. Zoals hiervoor is overwogen, heeft CB haar stelling dat [gedaagde partij] zich negatief heeft uitgelaten over (het management van) CB in het geheel niet onderbouwd. Mede gezien het langdurige en onberispelijke dienstverband van [gedaagde partij] , die door CB zelf in een ontwikkeltraject is geplaatst, mag van CB worden verwacht dat zij als werkgever een reële poging onderneemt om de onderlinge verhoudingen te verbeteren. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een mediationtraject, hetgeen tot op heden niet is ingezet.
Ook deze grond kan daarom niet leiden tot toewijzing van het ontbindingsverzoek.
i-grond
5.8.
Tot slot ligt ter beoordeling voor de vraag of de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden op grond van een combinatie van omstandigheden genoemd in de verschillende gronden, die zodanig is dat van CB in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:671b lid 1 jo 7:669 lid 3 sub i BW).
5.9.
Ook de combinatie van de aan [gedaagde partij] verweten gedragingen leidt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet tot het oordeel dat van CB in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Alle door CB aangevoerde gronden zijn, niet alleen afzonderlijk maar ook in samenhang bezien, ontoereikend om toewijzing van het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst te rechtvaardigen. Ook op de i-grond is het verzoek niet toewijsbaar.
Conclusie en wedertewerkstelling
5.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat het ontbindingsverzoek van CB wordt afgewezen. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen voortduurt. In lijn met hetgeen hiervoor is overwogen, heeft [gedaagde partij] een beroep op de door CB geformuleerde terugkeergarantie mogen doen. [gedaagde partij] mocht er daarbij vanuit gaan dat deze garantie plaatsing in zijn oude functie impliceert en niet, zoals CB stelt, plaatsing in een passende functie op een andere afdeling of in een andere functie op zijn oude afdeling. Het had op de weg van CB als werkgever gelegen om deze terugkeergarantie anders en meer uitgebreid te formuleren. De door [gedaagde partij] verzochte wedertewerkstelling in zijn oorspronkelijke functie van Stock & Quality Engineer op de afdeling Hoogbouw en inkomende goederen wordt dan ook toegewezen in die zin dat zij wordt veroordeeld om [gedaagde partij] binnen drie dagen na de datum van betekening van deze beschikking weder te werk te stellen. CB heeft tijdens de mondelinge behandeling weliswaar toegelicht dat de functie inmiddels door een andere medewerker wordt ingevuld maar, zoals hiervoor al is overwogen, moet dat voor rekening en risico van CB komen. Nu CB niet heeft toegezegd mee te werken aan een terugplaatsing van [gedaagde partij] , ziet de kantonrechter aanleiding om de door [gedaagde partij] verzochte dwangsom toe te wijzen, met een maximum van € 25.000,00.
5.11.
Gelet op de uitkomst van de procedure behoeven de door [gedaagde partij] voorwaardelijk ingestelde verzoeken geen nadere bespreking.
5.12.
CB wordt in het ongelijk gesteld en wordt daarom veroordeeld in de proceskosten.

6.De beslissing

De kantonrechter,
6.1.
wijst het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af;
6.2.
veroordeelt CB om [gedaagde partij] binnen drie dagen na de datum van betekening van de beschikking weder te werk te stellen in zijn functie van Stock & Quality Engineer op de afdeling Hoogbouw en inkomende goederen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag, met een maximum van € 25.000,00, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat CB na betekening van de beschikking in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
6.3.
veroordeelt CB in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [gedaagde partij] begroot op een bedrag van € 996,00 aan salaris voor de gemachtigde;
6.4.
verklaart deze beschikking voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. C.J.M. Hendriks en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2022.