Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
“als de ter beschikking stelling eindigt op verzoek van de opdrachtgever ((BW 7:691 lid 2 BW)”….
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 21 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en haar voormalige werkgever over de betaling van een transitievergoeding. De werknemer, hierna aangeduid als [verzoekende partij], had op 18 augustus 2022 een verzoekschrift ingediend, waarin zij verzocht om betaling van de transitievergoeding na beëindiging van haar arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst was van rechtswege geëindigd op 31 mei 2022, nadat de werknemer was ingeleend door een andere onderneming. De werkgever, aangeduid als [verwerende partij], voerde aan dat er sprake was van opvolgend werkgeverschap en dat zij daarom geen transitievergoeding verschuldigd was.
De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever niet was verlengd en dat de werknemer recht had op de transitievergoeding, ongeacht het opvolgend werkgeverschap. De rechter wees de vordering van de werknemer toe, inclusief de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten. De werkgever werd veroordeeld om binnen twee dagen na de beschikking de transitievergoeding van € 2.013,67 bruto te betalen, evenals de bijkomende kosten. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de werkgever werd ook veroordeeld in de proceskosten van de werknemer.
Deze uitspraak benadrukt de verplichtingen van werkgevers bij beëindiging van arbeidsovereenkomsten en de voorwaarden waaronder transitievergoedingen verschuldigd zijn, met name in situaties van opvolgend werkgeverschap.