ECLI:NL:RBGEL:2022:7224

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 oktober 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
10057963
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Transitievergoeding bij beëindiging arbeidsovereenkomst en opvolgend werkgeverschap

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 21 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en haar voormalige werkgever over de betaling van een transitievergoeding. De werknemer, hierna aangeduid als [verzoekende partij], had op 18 augustus 2022 een verzoekschrift ingediend, waarin zij verzocht om betaling van de transitievergoeding na beëindiging van haar arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst was van rechtswege geëindigd op 31 mei 2022, nadat de werknemer was ingeleend door een andere onderneming. De werkgever, aangeduid als [verwerende partij], voerde aan dat er sprake was van opvolgend werkgeverschap en dat zij daarom geen transitievergoeding verschuldigd was.

De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever niet was verlengd en dat de werknemer recht had op de transitievergoeding, ongeacht het opvolgend werkgeverschap. De rechter wees de vordering van de werknemer toe, inclusief de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten. De werkgever werd veroordeeld om binnen twee dagen na de beschikking de transitievergoeding van € 2.013,67 bruto te betalen, evenals de bijkomende kosten. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de werkgever werd ook veroordeeld in de proceskosten van de werknemer.

Deze uitspraak benadrukt de verplichtingen van werkgevers bij beëindiging van arbeidsovereenkomsten en de voorwaarden waaronder transitievergoedingen verschuldigd zijn, met name in situaties van opvolgend werkgeverschap.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 10057963 \ HA VERZ 22-106 \ 512 \ 34124
uitspraak van 21 oktober 2022
beschikking
in de zaak van
[verzoekende partij]
wonende te [plaats]
verzoekende partij
gemachtigde mr. A.L. Looijenga
en
de besloten vennootschap [verwerende partij]
gevestigd te [plaats]
verwerende partij
gemachtigde mr. P.H. Mahieu
Partijen worden hierna [verzoekende partij] en [verwerende partij] (hierna: vrouwelijk enkelvoud) genoemd.

1.De procedure

1.1.
[verzoekende partij] heeft op 18 augustus 2022 een verzoekschrift met producties ingediend strekkende tot betaling van de transitievergoeding.
1.2.
[verwerende partij] heeft op 9 september 2022 een verweerschrift met producties ingediend.
1.3.
[verzoekende partij] heeft op 15 september 2022 producties 1 tot en met 3 in het geding gebracht en op 22 september 2022 productie 4.
1.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 september 2022. [verzoekende partij] is verschenen, bijgestaan door mr. A.L. Looijenga. [verwerende partij] is bijgestaan door mr. P.H. Mahieu en is vertegenwoordigd door de heer [betrokkene 1] .
1.5.
Ten slotte is de datum van de beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verzoekende partij] treedt op 8 april 2019 in dienst van Tempo Team. Per 1 januari 2020 kwam zij in dienst van [betrokken bedrijf 1] . Binnen 3 maanden, namelijk per 22 maart 2021 is zij op basis van een arbeidsovereenkomst fase A met uitzendbeding in dienst van [verwerende partij] , een aan [betrokken bedrijf 1] gelieerde onderneming, in dienst getreden in de functie van productiemedewerker tegen een salaris van € 2.190,93 bruto per maand exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.2.
In artikel 3.2. van de arbeidsovereenkomst tussen partijen is bepaald dat het dienstverband eindigt…
“als de ter beschikking stelling eindigt op verzoek van de opdrachtgever ((BW 7:691 lid 2 BW)”….
2.3.
[verzoekende partij] werd ingeleend door de onderneming [betrokken bedrijf 2] die voor [betrokken bedrijf 3] op de locatie in [plaats] verpakkingswerkzaamheden uitvoerde. [verzoekende partij] was werkzaam op deze locatie in [plaats] .
2.4.
De door [betrokken bedrijf 2] verrichte activiteiten in [plaats] zijn door haar beëindigd per 31 mei 2022.
2.5.
De activiteiten die [betrokken bedrijf 2] op de locatie van [betrokken bedrijf 3] in [plaats] verrichtte, worden vanaf 1 juni 2022 aldaar verricht door [betrokken bedrijf 4] .
2.6.
[verzoekende partij] is op 1 juni 2022 in dienst getreden bij [betrokken bedrijf 4] .

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekende partij] verzoekt de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om [verwerende partij] te veroordelen om binnen twee dagen na de datum van de beschikking aan [verzoekende partij] te betalen:
I. de wettelijke transitievergoeding ten bedrage van € 2.013,67 bruto, onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
II. een bedrag van € 310,68 (incl. BTW) netto ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
III. de wettelijke rente over het onder I. gevorderde bedrag, te berekenen vanaf 31 mei 2022;
IV. de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[verzoekende partij] legt aan haar verzoeken ten grondslag dat haar dienstverband met [verwerende partij] van rechtswege is geëindigd op 31 mei 2022. Op grond daarvan is [verwerende partij] aan haar de wettelijke transitievergoeding verschuldigd. Ondanks aanmaning daartoe is [verwerende partij] niet overgegaan tot betaling. Daarom is zij, naast de wettelijke transitievergoeding, de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd, aldus [verzoekende partij] .
3.3.
[verwerende partij] voert primair als verweer aan dat zij geen transitievergoeding aan [verzoekende partij] is verschuldigd. Volgens [verwerende partij] is sprake van een overgang van onderneming omdat [betrokken bedrijf 4] de activiteiten van [betrokken bedrijf 2] op de locatie in [plaats] heeft voortgezet en [verzoekende partij] haar werkzaamheden aansluitend voor [betrokken bedrijf 4] heeft voortgezet. Subsidiair voert [verwerende partij] aan dat sprake is van opvolgend werkgeverschap en dat zij ook op die grond geen transitievergoeding aan [verzoekende partij] is verschuldigd.

4.De beoordeling

4.1.
Vaststaat dat [verwerende partij] de arbeidsovereenkomst met [verzoekende partij] na 31 mei 2022 niet heeft verlengd. Nu niet in debat is dat sprake is van de omstandigheid als omschreven in artikel 3.2. van de arbeidsovereenkomst (r.o. 2.2.) is de arbeidsovereenkomst daardoor van rechtswege geëindigd op 31 mei 2022. Op de datum van de door [verwerende partij] gestelde overname door [betrokken bedrijf 4] , 1 juni 2022, was derhalve geen sprake meer van een arbeidsovereenkomst tussen partijen waaruit rechten en plichten konden overgaan naar een derde partij. Dat betekent dat het voor het antwoord op de vraag of [verwerende partij] aan [verzoekende partij] de transitievergoeding verschuldigd is, niet relevant is of sprake is van een overgang van onderneming als bedoeld in artikel 7:662 BW. Dit verweer van [verwerende partij] wordt dan ook gepasseerd.
4.2.
Tussen partijen is op zichzelf niet in debat dat sprake is van opvolgend werkgeverschap door de aansluitende indiensttreding van [verzoekende partij] bij [betrokken bedrijf 4] . Anders dan [verwerende partij] betoogt, ontslaat dit [verwerende partij] echter niet van haar verplichting om aan het einde van het dienstverband met [verzoekende partij] een transitievergoeding te betalen. Zoals hiervoor al is overwogen, is de arbeidsovereenkomst op initiatief van [verwerende partij] niet verlengd en is deze van rechtswege geëindigd. Daarmee is voldaan aan de voorwaarde van artikel 7:673 lid 1 BW, waarin is bepaald dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd is, indien de arbeidsovereenkomst op zijn initiatief is geëindigd. In lijn met hetgeen het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft overwogen in haar arrest van 27 oktober 2016 (ECLI:NL:GHSHE:2016:4808) is de kantonrechter van oordeel dat met opvolgend werkgeverschap in artikel 7:673 lid 1 sub 3 BW is bedoeld een arbeidsovereenkomst tussen dezelfde partijen. Dat is hier niet aan de orde nu [verzoekende partij] bij een andere werkgever in dienst is getreden. Dat de oorzaak van het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst door [verwerende partij] is gelegen in het verlies van de opdracht van [betrokken bedrijf 2] maakt dat niet anders. Hieruit volgt immers niet dat het initiatief om de arbeidsovereenkomst niet te verlengen bij [verzoekende partij] ligt.
4.3.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [verwerende partij] aan [verzoekende partij] de wettelijke transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW is verschuldigd. Nu [verwerende partij] de hoogte van de door [verzoekende partij] verzochte transitievergoeding van € 2.013,67 bruto verder niet heeft weersproken, wordt dit bedrag toegewezen als verzocht. Datzelfde geldt voor de verzochte deugdelijke bruto/netto specificatie.
4.4.
Op grond van artikel 7:686a lid 1 BW is de wettelijke rente over de transitievergoeding verschuldigd vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Het verzoek tot betaling van de wettelijke rente wordt dienovereenkomstig toegewezen.
4.5.
[verzoekende partij] verzoekt betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 310,68. Voldoende is gebleken dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Omdat het verzochte bedrag de in het Besluit buitengerechtelijke incassokosten opgenomen tarieven niet overstijgt, wordt dit verzoek toegewezen als verzocht.
4.6.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [verwerende partij] veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1.
veroordeelt [verwerende partij] om binnen twee dagen na de datum van deze beschikking aan [verzoekende partij] , onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie, te betalen de wettelijke transitievergoeding van € 2.013,67 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2022 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [verwerende partij] tot betaling aan [verzoekende partij] van de buitengerechtelijke incassokosten van € 310,68;
5.3.
veroordeelt [verwerende partij] tot betaling van de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [verzoekende partij] begroot op € 86,00 aan griffierecht en € 747,00 aan salaris voor de gemachtigde;
5.4.
verklaart de veroordelingen in deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. C.J.M. Hendriks en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2022.