ECLI:NL:RBGEL:2022:7327

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
AWB 22_5091 22_4717 22_4708
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep en verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving en omgevingsvergunning voor chalet en bedrijfswoning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 23 december 2022 uitspraak gedaan op het beroep en verzoek om voorlopige voorziening van eisers 1 en 2. Eisers 1, vertegenwoordigd door mr. P.J.A. Hoogeveen, hebben beroep ingesteld tegen een last onder dwangsom die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Betuwe is opgelegd. Dit betreft de illegale bewoning van een chalet en een bedrijfsloods op een perceel in [plaats C]. Eisers 2, die ook betrokken zijn bij de zaak, hebben beroep ingesteld tegen de beslissing van het college om handhavend op te treden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het college op 11 februari 2022 een gedoogverklaring heeft afgegeven voor de bewoning van het chalet, maar dat dit niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan "Bedrijventerrein". De voorzieningenrechter heeft het beroep van eisers 1 ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, terwijl het beroep van eisers 2 gegrond is verklaard. Dit betekent dat het college een nieuwe beslissing op het bezwaar moet nemen met inachtneming van de uitspraak. De voorzieningenrechter heeft ook de proceskosten van eisers 2 toegewezen en het griffierecht vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 22/5091, ARN 22/4717 en ARN 22/4708

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 december 2022

op het beroep (zaaknummer ARN 22/4717) en het verzoek om voorlopige voorziening (zaaknummer ARN 22/5091) in de zaken tussen

[Eiser A] en [eiseres B] , uit [plaats C] , eisers 1

(gemachtigde: mr. P.J.A. Hoogeveen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Betuwe(het college)
(gemachtigde: J. van Veenendaal en S.W. Rademaker).
Als derde-partij nemen aan de zaken deel:
[Eiser D]en
[eiseres E]uit [plaats C] , eisers 2
(gemachtigde: mr. L. Bolier).
en het beroep (zaaknummer ARN 22/4708) in de zaak tussen

eisers 2

en

het college.

Als derde-partij nemen aan de zaak deel: eisers 1.

Inleiding

1. Bij besluit van 11 februari 2022 heeft het college het verzoek van eisers 2 om handhavend op te treden afgewezen. Daarnaast heeft het college op 11 februari 2022 een persoonlijke gedoogverklaring afgegeven voor de bewoning van het chalet op het perceel aan [aan het adres F] te [plaats C] (het perceel). Eisers 2 hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
1.1.
Bij besluit van 30 augustus 2022 (bestreden besluit I) heeft het college het besluit van 11 februari 2022 herroepen, besloten handhavend op te treden tegen de bouw en de bewoning van een chalet op het perceel, tegen het gebruik van het bedrijfspand op het perceel voor woondoeleinden anders dan waarvoor op 7 juni 2001 een omgevingsvergunning is verleend en tegen het bouwen in afwijking van de verleende omgevingsvergunning van 18 januari 2022. Het college heeft het besluit van 18 januari 2022 waarin een omgevingsvergunning is verleend aan eisers 1 voor het overige in stand gelaten.
1.2.
Bij afzonderlijke besluiten van 30 augustus 2022 (bestreden besluit II en III) heeft het college aan eisers 1 een last onder dwangsom opgelegd en de persoonlijke gedoogverklaring van 11 februari 2022 ingetrokken. Deze besluiten maken onderdeel uit van bestreden besluit I.
1.3.
Eisers 1 hebben een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend en beroep ingesteld tegen bestreden besluit II. Eisers 2 hebben beroep ingesteld tegen bestreden besluit I.
1.4.
Het college heeft gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Op 23 november 2022 hebben eisers 1 gereageerd op het beroepschrift van eisers 2 en op 8 december 2022 hebben eisers 2 gereageerd op het beroepschrift van eisers 1.
1.6.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers 1, de gemachtigde van eisers 1, eisers 2, de gemachtigde van eisers 2 en de gemachtigden van het college.
1.7.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eisers 1 daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. Daarnaast beslist de voorzieningenrechter ook op het beroep van eisers 2.

Totstandkoming van het besluit

2. Bij besluit van 7 juni 2001 is aan eisers 1 een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van een showroom in een dienstwoning op het perceel.
2.1.
Bij besluit van 15 april 2019 heeft het college aan eisers 1 een omgevingsvergunning verleend voor het vervangen van het dak en verhogen van de gevels van de bedrijfsruimte op het perceel. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt zodat het besluit in rechte vaststaat.
2.2.
Op 3 november 2021 heeft het college aan eisers kenbaar gemaakt voornemens te zijn handhavend op te treden tegen de aanpassing van de bedrijfsruimte voor zover deze afwijkt van de verleende omgevingsvergunning van 15 april 2019. Voorts heeft het college het handhavingsverzoek van eisers 2 ten aanzien van de bouw en bewoning van het chalet afgewezen.
2.3.
Op 10 januari 2022 heeft het college aan eisers 1 kenbaar gemaakt voornemens te zijn handhavend op te treden tegen de bewoning en plaatsing van een chalet op het perceel.
2.4.
Op 18 januari 2022 heeft het college de omgevingsvergunning verleend om de hoogte van de gevels aan te passen zoals aangevraagd op 10 november 2021.
2.5.
Bij besluit van 11 februari 2022 heeft het college het verzoek om handhavend op te treden tegen de bouw en bewoning van het chalet en de hoogte van dak van het bedrijfsgebouw afgewezen. Daarnaast heeft het college het handhavingsverzoek ten aanzien van de gevelbeplating van de bedrijfsruimte die mogelijk over de erfgrens komt te hangen, buiten behandeling gelaten. Voorts heeft het college ten aanzien van de zienswijze van eisers 2 dat op het perceel sprake is van drie verschillende huishoudens opgemerkt dat niet is gebleken van drie verschillende huishoudens maar van twee, namelijk eisers 1 en hun zoon.
2.6.
Op 11 februari 2022 heeft het college een persoonlijke gedoogverklaring afgegeven voor de bewoning van het chalet door zoon van eisers 1 voor de duur van maximaal twee jaren na dagtekening van de gedoogverklaring.
2.7.
In het bestreden besluit I heeft het college ten aanzien van het chalet overwogen dat de bouw en bewoning van het chalet niet past binnen het bestemmingsplan “Bedrijventerrein”. Daarnaast wil het college geen medewerking verlenen om de bewoning van het chalet te legaliseren. Er zijn volgens het college geen zwaarwegende belangen die het rechtvaardigen om van handhaving af te zien.
Ten aanzien van de bewoning van het bedrijfspand heeft het college overwogen dat tijdens de hoorzitting door eisers 1 is verklaard dat sprake is van één huishouden in twee aparte wooneenheden. Er wordt mantelzorg verleend aan thans alleen de vader van de heer Van Cuylenborg die in een afzonderlijke wooneenheid in het bedrijfspand woont. Op grond van artikel 19.2 van het bestemmingsplan “Bedrijventerreinen” is een mantelzorgwoning enkel toegestaan op de bestemming “Wonen”. Het perceel heeft de bestemming “Bedrijventerrein”. Een mantelzorgwoning is op basis van de planregels op deze bestemming niet toegestaan. Het college zal hiertegen handhavend optreden.
Ten aanzien van de verleende omgevingsvergunning van 18 februari 2022 heeft het college overwogen dat de uitgevoerde gevelbeplating afwijkt van de bouwtekeningen zodat sprake is van een overtreding. Het college zal hiertegen handhavend optreden.
2.8.
In bestreden besluit II heeft het college eisers 1 gelast om de illegale bewoning van de bedrijfsloods te stoppen en gestopt te houden, het woongedeelte in de bedrijfsloods dat niet is vergund te verwijderen en verwijderd te houden, de bewoning van het chalet te stoppen en gestopt te houden en het chalet van het perceel te verwijderen en verwijderd te houden. Dit moeten eisers 1 doen binnen 26 weken na de verzenddatum van het besluit anders verbeuren zij per overtreding een dwangsom met een totaal van € 50.000,-. Daarnaast moeten eisers 1 de gevelbeplating in overeenstemming brengen met de verleende omgevingsvergunning van 15 april 2019. Dit moeten zij doen binnen zes weken na de verzenddatum van het besluit anders verbeuren zij een dwangsom van € 2.500,-.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter beoordeelt of het college handhavend kon optreden dan wel kon afzien van handhavend optreden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.1.
De voorzieningenrechter verklaart het beroep van eisers 1 ongegrond, wijst het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers 1 af en verklaart het beroep van eisers 2 gegrond
.Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Bestemmingsplan
4. Op het perceel geldt het bestemmingsplan “Bedrijventerreinen”. Het perceel heeft de enkelbestemming “Bedrijventerrein” en de dubbelbestemming “Waarde-Archeologie 3”. Daarnaast geldt als maatvoering een maximum bebouwingspercentage van 60 en een maximum bouwhoogte van 2 meter.
Beroep en verzoek om een voorlopige voorziening van eisers 1
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat eisers 1 alleen beroep hebben ingesteld tegen bestreden besluit II, voor zover dit ziet op de last onder dwangsom die is opgelegd tegen de illegale bewoning van de bedrijfsloods en het chalet en de hieraan gekoppelde dwangsommen van in totaal € 50.000,-.
5.1.
Voorts staat vast dat naast eisers 1 ook hun zoon en de vader van [Eiser A] op het perceel wonen. In de bedrijfsruimte is daarvoor een tweede woonruimte ingericht en aan de voorzijde van het perceel is een chalet geplaatst. In 2004 is volgens eisers 1 vergunning verleend voor de tweede woonruimte en in 2000 voor de plaatsing en bewoning van het chalet. Deze vergunningen zijn echter door het college niet te achterhalen en ook eisers 1 beschikken niet meer over afschriften daarvan. De voorzieningenrechter gaat er dan ook vanuit dat de tweede woonruimte en de plaatsing van het chalet en de bewoning daarvan, niet zijn vergund.
Controlerapport 1 juli 2022
6. Eisers 1 voeren aan dat het controlerapport van 1 juli 2022 dat aan de bestreden besluiten ten grondslag ligt, de gestelde overtredingen niet kan dragen. Het rapport bevat geen enkele weergave van het onderzoek en de feitelijke situatie op het perceel. De waarnemingen zijn onvoldoende duidelijk om gekoppeld te kunnen worden aan de bewuste overtredingen. Volgens eisers 1 blijkt uit het rapport niet eens dat de overtredingen daadwerkelijk zijn begaan. De overtredingen leken voor de toezichthouder en/of het college reeds vast te staan voordat de controle werd uitgevoerd.
6.1.
De voorzieningenrechter volgt eisers 1 niet in dit betoog. In het rapport van de toezichthouder van de controle op 30 juni 2022 is een situatietekening opgenomen waaruit blijkt wie op welk deel van het perceel woont en welke overtredingen hiermee worden begaan. Daarnaast hebben eisers hebben eisers 1 ook zelf bevestigd dat het chalet op het perceel wordt bewoond door de zoon van eisers 1 en dat ook de vader van de heer Van Cuylenborg woont in het bedrijfspand. Het betoog slaagt niet.
Bewoning tweede woonruimte in de bedrijfspand en mantelzorg
7. Eisers 1 voeren vervolgens aan dat ten aanzien van de bewoning van de tweede woonruimte in de bedrijfsloods niet duidelijk is welk voorschrift aangaande de bewoning is overtreden. Het college stelt in de bestreden besluiten niet vast dat daadwerkelijk sprake is van een overtreding. Dit laat het college, met het opperen van het mogelijk bieden van mantelzorg aan de (schoon)ouders, in het midden. Daarnaast wordt de tweede woonruimte in de bedrijfspand gebruikt voor het bieden van mantelzorg. Op grond van artikel 2, 22e lid, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) mag deze zorg zonder omgevingsvergunning worden geboden. Dus van een verwijdering van de tweede woonruimte in de bedrijfspand hoeft geen sprake te zijn.
7.1.
Vaststaat dat op basis van de verleende vergunning in 2001 slechts een bedrijfswoning mag worden gebouwd op het perceel en dat deze bedrijfswoning door een gezin mag worden bewoond. Op dit moment zijn er echter twee woonruimtes gerealiseerd in het bedrijfspand voor twee huishoudens. In zoverre is dus sprake van een overtreding.
7.2.
Eisers 1 en het college zijn het erover eens dat als de tweede woonruimte wordt gebruikt voor het bieden van mantelzorg, dit op grond van artikel 2, 22e lid, van Bijlage II bij het Bor, mag zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Het college heeft zich echter op het standpunt gesteld dat de door eisers 1 overgelegde verklaring van Betuwe Zorg waaruit volgens hen de behoefte aan mantelzorg blijkt, onvoldoende is. Eisers 1 hebben daartegenover gesteld dat zij geen andere verklaring kunnen overleggen omdat zij geen huisarts bereid hebben gevonden om een dergelijke verklaring af te geven.
7.3.
Artikel 2, aanhef en 22e lid, van Bijlage II bij het Bor bepaalt dat een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet niet is vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op het gebruiken van een bestaand bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg.
Volgens artikel 1, eerste lid, van Bijlage II bij het Bor wordt onder mantelzorg verstaan: intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
7.4.
Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat het voor eisers 1 lastig is om aan te tonen dat sprake is van behoefte aan mantelzorg omdat zij geen huisarts hebben gevonden die een verklaring wil afgegeven en de gemeente ook geen sociaal-medisch adviseur heeft aangewezen, volgt de voorzieningenrechter het college dat de verklaring van Betuwe Zorg onvoldoende is. Uit deze verklaring blijkt niet dat de vader van de heer Van Cuylenborg behoefte heeft aan mantelzorg, wat volgens voornoemde artikelen uit het Bor wel is vereist, maar enkel de huidige feitelijke woon- en leefsituatie. Het is aan eisers 1 om aan te tonen dat behoefte bestaat aan mantelzorg. Nu zij dat niet hebben gedaan, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van mantelzorg maar van bewoning van een tweede woonruimte waar geen omgevingsvergunning voor is verleend. Het beroep slaagt niet.
Bewoning van het chalet door de zoon van eisers 1 en verwijdering van het chalet
8. Eisers 1 voeren aan dat de begunstigingstermijn van 26 weken die het college heeft gegeven voor het vinden van andere woonruimte voor de zoon van eisers 1, te kort is. De zoon ontvangt een Wajong-uitkering en is hulpbehoevend en daarom moet meer tijd worden gegund om passende woonruimte te vinden. Ook omdat de bewoning van het chalet niet voor overlast zorgt. Een termijn van 2 jaar ligt volgens eisers 1 meer in de rede. Eisers 1 verwijzen ter onderbouwing van hun standpunt naar een uitspraak van de Afdeling. [1]
8.1.
Uit hetgeen op dit punt is besproken tijdens de zitting maakt de voorzieningenrechter op dat behoudens een mogelijke inschrijving, eisers 1 weinig tot geen actie hebben ondernomen om andere woonruimte voor hun zoon te vinden. Eisers 1 hebben daarnaast niet onderbouwd dat hun zoon dusdanige zorg nodig heeft dat hij niet in een reguliere woning kan wonen of daarvoor niet in aanmerking zou komen. Daarbij volgt de voorzieningenrechter het college in zijn standpunt dat wel sprake is enige extra zorg voor de zoon maar dat deze zorg niet maakt dat hij niet in een reguliere woning, waaronder ook een flat, zou kunnen wonen. Daar komt bij dat eisers 1 zelf in hun beroepschrift hebben aangegeven dat het de bedoeling is dat de zoon uiteindelijk in de tweede woonruimte in het bedrijfspand gaat wonen. De voorzieningenrechter ziet gezien het bovenstaande in hetgeen door eisers 1 is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college een langere begunstigingstermijn had moeten vaststellen dan de termijn van 26 weken vanaf het moment van de beslissing op het bezwaar. Het beroep slaagt niet.
9. Gelet op het voorgaande is het beroep van eisers 1 ongegrond.
Beroep van eisers 2
10. Eisers 2 voeren aan dat volgens de verleende omgevingsvergunning van 15 april 2019 eisers 1 konden bouwen tot tegen de erfgrens. Uit een officiële meting van het Kadaster is gebleken dat de erfgrens is overschreden en dat dus in strijd met de omgevingsvergunning is gebouwd. Het college had het handhavingsverzoek op dit punt dan ook moeten honoreren en het bezwaar gegrond moeten verklaren.
10.1.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de verleende omgevingsvergunning van 15 april 2019 niet meer ter discussie staat omdat hiertegen geen bezwaar is gemaakt en de omgevingsvergunning dus in rechte vaststaat. Eisers 1 hebben conform de verleende omgevingsvergunning gebouwd alleen is achteraf komen vast te staan dat over de erfgrens is gebouwd. Dit is volgens het college een civielrechtelijke kwestie en geen bestuursrechtelijke.
10.2.
De voorzieningenrechter volgt het college hierin. Uit het rapport van de toezichthouder van de controle van 22 juni 2021 blijkt dat is gebouwd conform de verleende omgevingsvergunning van 15 april 2019. Dat achteraf uit metingen van het Kadaster is gebleken dat over de erfgrens is gebouwd, maakt dit niet anders. Eisers 2 kunnen hiertegen opkomen in een civielrechtelijke procedure. Het betoog slaagt niet.
11. Voorts voeren eisers 2 aan dat de verleende omgevingsvergunning van 18 februari 2022 in strijd is met artikel 4.2.4. van de planregels. De omgevingsvergunning van 18 februari 2022 is dan ook in strijd met het bestemmingsplan verleend. Een afweging als bedoeld in artikel 4.3.4. van de planregels is niet gemaakt.
11.1.
Artikel 4.2.4 van de planregels bepaalt dat de afstand van bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 5 m.
Artikel 4.3.4 van de planregels bepaalt dat het bevoegd gezag door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning kan afwijken van het bepaalde in 4.2.4, ten aanzien van de voorgeschreven afstand tot perceelsgrenzen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
a. de bereikbaarheid van het perceel voor hulpdiensten voldoende gegarandeerd blijft;
b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het woon- en leefmilieu en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
11.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de omgevingsvergunning van 18 februari 2022 geen vergunning is verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) terwijl wel sprake is van strijd met artikel 4.2.4. van de planregels. Immers de afstand tussen het bedrijfspand en de perceelgrens bedraagt minder dan 5 meter. Dat alleen een omgevingsvergunning is aangevraagd voor het aanpassen van de hoogte van de gevels, maakt dit niet anders. Bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning moet opnieuw worden getoetst of wordt voldaan aan het bestemmingsplan, ook al verandert er niets aan de afstand tussen het bedrijfspand en de perceelgrens. Een hoger bedrijfspand heeft een andere ruimtelijke uitstraling en belanghebbenden moeten kunnen laten toetsen of door een hoger bedrijfspand geen onevenredige aantasting plaatsvindt van hun woon- en leefmilieu en de gebruiksmogelijkheden van hun gronden. Indien hieraan niet wordt getoetst, kunnen belanghebbenden in een gelijke situatie nooit opkomen tegen een verhoging van een pand waarbij de hoogte blijft binnen de maximum hoogte die het bestemmingsplan mogelijk maakt. Nu het college deze toets niet heeft gemaakt, is het beroep van eisers 2 gegrond.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep van eisers 1 is ongegrond. Dit betekent dat de last onder dwangsom van 30 augustus 2022 in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om voorlopige voorzieningen te treffen. Eisers 1 krijgen het griffierecht niet terug en ook geen vergoeding van hun proceskosten.
12.1.
Het beroep van eisers 2 is gegrond. Dit betekent dat bestreden besluit I moet worden vernietigd voor zover het college het besluit van 18 januari 2022 voor het overige in stand heeft gelaten. De voorzieningenrechter ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Het college dient een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De voorzieningenrechter stelt hiervoor een termijn van zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak.
12.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers 2 vergoeden en ook een vergoeding van hun proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,- omdat de gemachtigde van eisers 2 een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep van eisers 1 ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- verklaart het beroep van eisers 2 gegrond;
- vernietigt bestreden besluit I voor zover het college het besluit van 18 januari 2022 voor het overige in stand heeft gelaten;
- draagt het college op binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers 2 te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers 2 tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F. Willems, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2022
De voorzieningenrechter is niet in staat de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.De uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285