ECLI:NL:RBGEL:2022:7561

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
C/05/381897 / ES RK 20-613 en C/05/386897 / FA RK 21-1377
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van de huwelijksgemeenschap met betrekking tot buitenlandse vermogensbestanddelen en schenkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 8 april 2022 een tussenbeschikking uitgesproken in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die in gemeenschap van goederen met elkaar waren gehuwd. De man, van Belgische nationaliteit, en de vrouw, van Nederlandse nationaliteit, hebben samen meerderjarige en minderjarige kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek tot echtscheiding, aangezien partijen het eens zijn over de duurzame ontwrichting van het huwelijk. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van het minderjarige kind vastgesteld bij de man, terwijl de verzoeken van de vrouw tot het vaststellen van een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de kinderen zijn afgewezen. De rechtbank heeft de verdeling van de huwelijksgemeenschap aanhouden, omdat er geschilpunten zijn met betrekking tot buitenlands vermogen, waaronder bankrekeningen en onroerend goed in België, en de vraag of schenkingen en erfenissen van de moeder van de man tot zijn privévermogen behoren. De rechtbank heeft de man in de gelegenheid gesteld om nadere informatie en bewijsstukken te overleggen over de herkomst van de vermogensbestanddelen en de schenkingen. De zaak is gecompliceerd door de internationale aspecten en de verschillende vermogensrechtelijke regimes die van toepassing zijn. De rechtbank heeft de verdere beslissingen pro forma aangehouden en partijen verzocht om informatie te verstrekken over de schenkingen, nalatenschappen en de huurinkomsten van een vakantiewoning.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/381897 / ES RK 20-613 en C/05/386897 / FA RK 21-1377
Datum uitspraak: 8 april 2022
beschikking echtscheiding
in de zaak van
[naam man](nader te noemen: de man),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M. Wolkenfelt te Arnhem,
tegen
[naam vrouw](nader te noemen: de vrouw),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. G.J.M. Gussenhoven te Zeist.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Dit verloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift, ingekomen op 5 januari 2021;
  • het exploot van betekening van 6 januari 2021;
  • het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, met producties 1 tot en met 12, ingekomen op 18 februari 2021;
  • het verweerschrift tegen de zelfstandige verzoeken, tevens vermeerdering van verzoeken, met producties 1 tot en met 21, van de zijde van de man, ingekomen op 14 april 2021;
  • het F9-formulier, met productie 22, van de zijde van de man van 26 april 2021;
  • het verweerschrift tegen de zelfstandige verzoeken van de zijde van de vrouw, ingekomen op 16 juni 2021;
  • de nadere reactie van de man, met producties 23 tot en met 30, van 31 augustus 2021;
  • het F9-formulier, met producties 31 en 32, van de zijde van de man van 5 oktober 2021;
  • de nadere akte van de zijde van de vrouw van 4 november 2021;
  • de reactie van de man, met producties 33 tot en met 35, van 8 december 2021.
1.2.
De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling met gesloten deuren van 11 maart 2022. Daarbij waren beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] 1999 in [plaats] met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen. De man heeft de Belgische nationaliteit en de vrouw de Nederlandse.
2.2.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren de thans meerderjarige kinderen:
  • [kind 1] , geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ;
  • [kind 2] , geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ;
  • [kind 3] , geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ;
en de thans nog minderjarige zoon:
- [kind 4] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] .

3.De beoordeling

De echtscheiding

Bevoegdheid en toepasselijk recht
3.1.
Artikel 3 lid 1 sub a 3° van Verordening (EG) Nr. 2201 / 2003 van 27 november 2003 (Brussel II bis) bepaalt dat de rechter bevoegd is uit de lidstaat waar de echtgenoten hun gewone verblijfplaats hebben. Aangezien partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, is de Nederlandse rechter bevoegd.
3.2.
Deze rechtbank is bevoegd, omdat partijen in het rechtsgebied van de rechtbank wonen.
3.3.
Op het echtscheidingsverzoek zal de rechtbank, op grond van artikel 10:56 lid 1 BW, Nederlands recht toepassen.
Ontvankelijkheid/ouderschapsplan
3.4.
Op grond van artikel 815 lid 2 sub a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van het minderjarige kind van partijen over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.5.
Het is mede gelet op hetgeen ter zitting is besproken voldoende aannemelijk dat er redelijkerwijs geen ouderschapsplan kan worden overgelegd. Bovendien loopt er in de praktijk al geruime tijd een zorgregeling met [kind 4] . De man is daarom ontvankelijk in zijn verzoek tot echtscheiding.
Echtscheiding
3.6.
Partijen zijn het eens over de duurzame ontwrichting van het huwelijk, zodat tussen hen de echtscheiding kan worden uitgesproken. De rechtbank zal zo beslissen.
Hoofdverblijfplaats [kind 3] en [kind 4]
3.7.
De man heeft zijn verzoek om te bepalen dat [kind 3] zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal hebben tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken. De rechtbank hoeft hierop dan ook niet meer te beslissen.
3.8.
Partijen zijn het erover eens dat de hoofdverblijfplaats van [kind 4] kan worden vastgesteld bij de man. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
In geschil
3.9.
Partijen zijn het niet eens over:
  • de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 3] en [kind 4] ;
  • de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw;
  • de verdeling van de huwelijksgemeenschap.
3.10.
De rechtbank zal de verzoeken met betrekking tot de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw en de verdeling van de huwelijksgemeenschap aanhouden, omdat er een geschilpunt voorligt met betrekking tot buitenlands vermogen waarop bij deze beschikking niet beslist kan worden. De rechtbank zal dan ook naast het uitspreken van de echtscheiding tussen partijen en de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [kind 4] op dit moment alleen nog beslissen over de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 3] en [kind 4] .
De kinderalimentatie
Bevoegdheid en toepasselijk recht
3.11.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij op grond van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening (Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008) ook rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.
Verzoek en verweer
3.12.
De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen tot betaling van een kinderalimentatie aan haar ten behoeve van [kind 3] en [kind 4] van € 300 per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
3.13.
De man heeft verzocht het verzoek van de vrouw af te wijzen.
[kind 3]
3.14.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw met betrekking tot [kind 3] afwijzen, nu [kind 3] lopende de procedure meerderjarig is geworden en niet zelf (via een procesmachtiging) een verzoek heeft gedaan om een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud en studie.
[kind 4]
3.15.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw met betrekking tot [kind 4] afwijzen, nu [kind 4] bij de man woont. Daarmee dient de man in beginsel de verblijfsoverstijgende kosten voor zijn rekening te nemen en de man heeft ook verklaard dat hij daartoe bereid is. Weliswaar maakt de vrouw ook kosten voor de momenten dat [kind 4] bij haar verblijft, maar de vrouw heeft niet gesteld en onderbouwd dat zij een tegemoetkoming in die kosten nodig heeft. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling bovendien erkend dat zij minimale kosten voor [kind 4] heeft.
De verdeling van de huwelijksgemeenschap
Peildata
3.16.
Als peildatum voor de omvang van de te verdelen gemeenschap van goederen geldt de datum van 5 januari 2021, zijnde de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding. Als peildatum voor de waardering gaat de rechtbank uit van het moment van feitelijke verdeling, tenzij uit een overeenkomst tussen partijen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid anders voortvloeit.
Omvang
3.17.
De rechtbank zal bij haar beoordeling en beslissingen uitgaan van de door partijen aangedragen vermogensbestanddelen.
3.18.
Niet in geschil tussen partijen zijn de navolgende te verdelen gemeenschappelijke vermogensbestanddelen:
de woning met bouwgrond aan [adres 1] in [woonplaats] ;
de woning aan [adres 2] in [woonplaats] ;
de vakantiewoning in [plaats] ;
e inboedels;
bank- en spaarrekeningen;
beleggingen;
de auto’s;
de vordering van € 30.000 op [naam] , de moeder van de vrouw;
de activa en passiva van de eenmanszaak van de man.
3.19.
Tussen partijen staat ter discussie of tot de huwelijksgemeenschap behoren:
  • de bankrekeningen in België;
  • het perceel grond in [plaats] (België) en het appartement in [plaats] (België) of de daarvoor in de plaats gekomen gelden.
3.20.
Tussen partijen staan de navolgende vorderingen ter discussie:
  • de verhuuropbrengsten;
  • verrekenvorderingen met betrekking tot het onroerend goed;
  • de kosten van de vervanging van de cv-ketel.
3.21.
Tot slot is in geschil de door de man verzochte verklaring voor recht dat de door hem ontvangen erfenis, schenking en handgift behoren tot zijn privévermogen.
Giften en erfenissen onder uitsluiting
3.22.
Partijen verschillen van mening over de vraag of de door de man ontvangen handgift (in 2009), bankgift (in 2015) en erfenis (in 2016) zijn aan te merken als privévermogen van de man. Volgens de man zijn dit privéverkrijgingen die zijn uitgesloten van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen.
3.23.
De man heeft verzocht voor recht te verklaren dat het saldo op de bankrekeningen bij [naam bank] te België bekend onder nummers [nummer] en [nummer] ten name van de man, alsmede het aandeel in stuk grond te [plaats] tot zijn privévermogen behoren en/of niet in de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap dienen te worden betrokken.
3.24.
De vrouw heeft verzocht:
  • te bepalen dat alle op de peildatum aanwezige vermogensbestanddelen van partijen tot de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap behoren, inclusief de helft van het perceel grond gelegen in [plaats] en het appartement in [plaats] of de daarvoor in de plaats gekomen gelden;
  • de door de man geclaimde vergoedingsrechten af te wijzen.
De handgift van mei 2009
3.25.
De man heeft aangevoerd dat zijn moeder hem (en dus niet ook de vrouw) heeft uitgenodigd voor een gesprek op 10 mei 2009. Zijn moeder heeft bij brief van 13 september 2009 alle effecten gespecificeerd, die van haar effectenrekening (bij [naam bank] en [naam bank] ) naar de rekening op zijn naam bij de [naam bank] zijn overgeboekt. Zij heeft de gift alleen aan de man willen doen, dit blijkt ook uit de bewoording in deze brief. Omdat het praktisch niet mogelijk was alle genoemde effecten van de Belgische banken naar een Luxemburgse rekening over te boeken, heeft hij de helft van de effecten in België verkocht en de opbrengst van € 163.000 herbelegd in een vermogens- en beheerrekening bij de [naam bank] . De rekening bij de [naam bank] heeft hij niet meer. Zijn privévermogen heeft hij ondergebracht bij [naam bank] in België. Op 31 december 2020 had de man een bankrekening bij [naam bank] met nummer [nummer] en beleggingsrekening met nummer [nummer] . Het totale saldo bedraagt € 803.761. De man heeft betwist dat er vermenging met gemeenschapsvermogen heeft plaatsgevonden.
3.26.
De vrouw is primair van mening dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat het vermogen op 31 december 2020, aanwezig op de rekeningen bij [naam bank] in België, uitsluitend afkomstig is geweest van zijn moeder. Er waren gedurende het huwelijk meerdere geldstromen tussen België en Nederland. Er heeft vermenging plaatsgevonden van diverse vermogensbestanddelen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de vrouw aangevoerd dat de man in 2017 en in 2018 stortingen heeft gedaan van € 73.052,90 en € 125.528,62, afkomstig uit gemeenschappelijke spaargelden. De stelling van de man dat het volledige saldo bij [naam bank] schenkings- en/of erfenisgeld zou zijn, is dan ook onjuist of in elk geval kan dit niet worden vastgesteld. De vrouw wil wel geloven dat de man een effectenportefeuille overgedragen heeft gekregen met een beginwaarde van € 215.301,10. Zij betwist echter dat dit een schenking van zijn moeder is geweest.
3.27.
De rechtbank stelt voorop dat voor de beantwoording van de vraag of de schenking van 2009 behoort tot het privévermogen van de man niet van doorslaggevend belang is of de vrouw bij een van de door de man benoemde gesprekken in 2009 aanwezig is geweest. De rechtbank overweegt vervolgens dat de man weliswaar heeft gespecificeerd op welke wijze het saldo van € 358.291,71 is opgebouwd, de herkomst van dit saldo staat echter niet vast. Het overzicht van de man, zoals weergeven in punt 53 van het verweerschrift van 15 april 2021, biedt onvoldoende onderbouwing nu het verband tussen de bedragen en de effecten die de man van zijn moeder zou hebben ontvangen daaruit niet zonder meer is af te leiden. Dit komt met name doordat de man stelt dat hij het bedrag van € 163.000 heeft ontvangen uit de verkoop van een deel van de aandelen, maar niet duidelijk is welke aandelen hij heeft verkocht die op 31 december 2009 aanwezig waren en welke effecten hij rechtstreeks van zijn moeder heeft ontvangen.
3.28.
De rechtbank stelt de man daarom in de gelegenheid nader toe te lichten en te onderbouwen met stukken op welke wijze de opbouw van de depotbedragen op 31 december 2009 tot stand is gekomen en wat de herkomst van de bedragen is geweest. De rechtbank verzoekt de man daarbij een bewijsstuk van het rekeningafschrift van de eerste storting in de procedure te brengen.
De bankgift van mei 2015
3.29.
De man heeft aangevoerd dat zijn zus op 5 februari 2015 namens hun moeder heeft bevestigd dat op die dag een aantal deelbewijzen in een beleggingsfonds als bankgift is overgeschreven naar een effectenrekening op zijn naam bij [naam bank] [plaats] . Hierbij staat expliciet vermeld dat de geschonken goederen geen deel uitmaken van de gemeenschap van goederen in het huwelijk van de man. De bankgift betrof 1.715 aandelen in het [naam fund] (later [naam fund] ).
3.30.
De vrouw stelt dat de bankgift uit 2015 geen schenking van de moeder van de man betrof, maar een uitbetaling uit hoofde van de nalatenschap van de vader van de man. Dit blijkt ook uit het feit dat in de aangifte erfbelasting van de nalatenschap van de moeder van de man geen melding hiervan wordt gemaakt. De uitsluitingsclausule die in de brief staat opgenomen sluit dus niet aan bij de rechtshandeling die heeft plaatsgevonden tussen de man en zijn zus.
3.31.
Gelet op het standpunt van de vrouw dat de aandelen deel uitmaakten van de nalatenschap van de vader van de man en de brief van 2015 hieromtrent is de rechtbank van oordeel dat de man nadere informatie dient te verstrekken over de door hem ontvangen nalatenschappen. De rechtbank stelt de man in de gelegenheid de navolgende informatie te verstrekken:
  • de akte van verdeling van de nalatenschap van zijn vader;
  • alle andere relevante informatie met betrekking tot de vraag aan wie de aandelen toebehoorden voorafgaand aan de schenking van de moeder van de man aan hem en zijn zus.
3.32.
Daarnaast wordt aan de man verzocht een toelichting op het in deze zaak van toepassing zijnde Belgisch erfrecht te geven.
De nalatenschap van 2016
3.33.
De man heeft gesteld dat zijn moeder op [datum] 2016 is overleden. Zij heeft geen uiterste wilsbeschikking gemaakt. Zij heeft op [datum] 2016 het volgende laten optekenen: “
Hetzelfde dient ook te gebeuren met mijn erfenis en nalatenschap: deze komt alleen toe aan het privévermogen van mijn zoon [naam man] en valt niet in de gemeenschappelijke boedel van zijn huwelijk.”
De man stelt dat dit valt aan te merken als een uitsluitingsclausule. Hij heeft daarbij onder verwijzing naar de uitspraak van Gerechtshof Den Haag van 17 juli 2019 (ECLI:NL:GHDHA:2019:1961) gesteld dat een uitsluitingsclausule vormvrij is. Tot het laatste moment was zijn moeder helder van geest en was zij zeer wel in staat haar wil kenbaar te maken. Op basis van de redelijkheid en billijkheid acht hij het onaanvaardbaar als dit vermogen bij de verdeling wordt betrokken. Overduidelijk is immers dat de verdeling tegen de wil van zijn moeder is, terwijl dit vermogen wel van haar afkomstig is.
3.34.
De vrouw heeft aangevoerd dat de man de verklaring zelf heeft opgesteld en heeft gesteld dat hij mogelijk de handtekening van moeder zelf heeft geplaatst. Zijn moeder kon een brief met een dergelijke tekst op dat moment onmogelijk hebben gedicteerd aan de man, gelet op de verdovende medicatie en het feit dat de verklaring dateert van één dag voor haar overlijden. De handtekening onderaan de brief lijkt niet op de handtekening van de moeder van de man. Zij heeft verder gesteld dat als de moeder van de man daadwerkelijk had gewild dat schenkingen en erfenissen alleen aan de man toekwamen, zij dit al veel eerder had kunnen aangeven en het nodige daarover op papier had kunnen zetten. Ook had het voor de hand gelegen dat moeder van de man bij een zo belangrijk onderwerp als het onderhavige een notaris bij zich had kunnen roepen om haar wil rechtsgeldig te kunnen laten vastleggen, waarbij ook de protocollen konden worden gevolgd tot vaststelling van haar wilsbekwaamheid. Dat de moeder van de man dat heeft nagelaten, ondersteunt dat zij nimmer een uitsluitingsclausule voor ogen heeft gehad.
De vrouw heeft verder aangevoerd dat uit de aangifte erfbelasting blijkt dat de totale waarde van de roerende zaken € 481.416,93 bedroeg en dat de totale waarde van de onroerende zaken (stuk grond en appartement) € 232.500 bedroeg. Het aandeel van de man daarin bedroeg de helft. Hierover was hij verschuldigd aan erfbelasting een bedrag van € 47.385,54. Onduidelijk is hoe de man de erfbelasting heeft betaald en hoe hij zijn aandeel heeft ontvangen. Ook is onduidelijk wat er is gebeurd met de vermogensbestanddelen. Nu de helft van de nalatenschap in de huwelijksgemeenschap van partijen valt, dient de man nadere informatie te verschaffen.
3.35.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de man tijdens de mondelinge behandeling heeft bevestigd dat hij niet de stelling inneemt dat de verklaring van zijn moeder moet worden aangemerkt als een uiterste wilsbeschikking van een handgeschreven testament volgens Belgisch recht. De rechtbank zal ervan uitgaan dat niet aan de daarvoor geldende voorwaarden is voldaan. De man beroept zich op een uitspraak van 17 februari 2017 van de Hoge Raad [1] ter zake van het belang van de wilsuiting van de erflaatster. De rechtbank zal gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Hoge Raad nog moeten toetsen of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat het Nederlands huwelijksvermogensrecht onverkort wordt toegepast, nu het Belgisch vermogensrecht anders luidt dan het Nederlandse vermogensrecht. De rechtbank zal dit oordeel uitstellen in afwachting van de nader door de man te verstrekken informatie.
3.36.
De rechtbank stelt de man in de gelegenheid de navolgende informatie te verstrekken:
  • de akte van verdeling van de nalatenschap van zijn moeder;
  • een overzicht van de opbouw van het totale saldo van € 803.761, waarbij wordt uitgesplitst welk deel van het saldo betrekking heeft op de handgift in 2009, de bankgift in 2015 en de nalatenschap in 2016, onderbouwd met een overzicht van de verschillende transacties met betrekking tot de relevante periodes.
3.37.
Daarnaast geeft de rechtbank de man in overweging bij de stukken ook alvast een overzicht te geven van de box 3-heffingen over zijn privévermogen die ten laste van de gemeenschap zijn gekomen.
Vakantiewoning
3.38.
In afwachting van de over te leggen stukken houdt de rechtbank iedere beslissing over de verdeling aan. Omdat ook op dit punt de informatie op dit moment onvolledig is, stelt de rechtbank de man in de gelegenheid naast de hiervoor genoemde stukken inzicht te geven in de inkomsten en kosten van de verhuur van de vakantiewoning in [plaats] .
Voortgang procedure
3.39.
De rechtbank zal in afwachting van de door de man te verstrekken informatie iedere verdere beslissing met betrekking tot de door de vrouw verzochte bijdrage in haar levensonderhoud, de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de proceskosten aanhouden.
3.40.
De rechtbank stelt de man in de gelegenheid om
uiterlijk op 6 mei 2022de hiervoor verzochte informatie over te leggen. De vrouw zal in de gelegenheid worden gesteld binnen vier weken, dus
uiterlijk 3 juni 2022,te reageren op de door de man overlegde informatie. Voor zover de vrouw bij die reactie aanvullende stukken indient, zal de man in de gelegenheid worden gesteld daarop uiterlijk 17 juni 2022 te reageren.
3.41.
Tot slot wordt aan beide partijen verzocht voor zover partijen in de tussentijd over een meer geschilpunten overeenstemming hebben bereikt de rechtbank daarover eveneens te informeren.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen de partijen, die met elkaar gehuwd zijn op [datum] 1999 te [plaats] ;
4.2.
bepaalt dat het minderjarige kind:
- [kind 4] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ,
zijn hoofdverblijfplaats bij de man heeft;
4.3.
wijst de verzoeken van de vrouw tot het vaststellen van een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van [kind 3] en [kind 4] af;
4.4.
bepaalt dat de onder 4.2. genoemde beslissing uitvoerbaar is bij voorraad;
4.5.
houdt iedere verdere beslissing pro forma aan tot
6 mei 2022en verzoekt aan de advocaat van de man om uiterlijk op die datum de verzochte informatie over de schenkingen, de nalatenschappen van zijn ouders en de huurinkomsten en uitgaven ter zake van de woning in [plaats] over te leggen;
4.6.
bepaalt dat de vrouw uiterlijk
3 juni 2022dient te reageren op de door de man verstrekte informatie;
4.7.
bepaalt dat voor zover de vrouw daarbij nadere stukken indient, de man daarop tot uiterlijk
17 juni 2022mag reageren.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Huberts als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2022.