ECLI:NL:RBGEL:2023:1163

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
AWB _ 22 - 5596
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig beslissen op een bezwaarschrift inzake belastingcompensatie

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen door de Belastingdienst/Toeslagen op haar bezwaar van 20 maart 2022. Dit bezwaar betreft het besluit van de dienst van 9 februari 2021, waarin het definitieve compensatiebedrag over de toeslagjaren 2013, 2014 en 2015 werd vastgesteld. Eiseres heeft de dienst in gebreke gesteld op 14 juni 2022, omdat er geen beslissing was genomen binnen de wettelijke termijn. De rechtbank ontving het beroep op 22 november 2022 en constateert dat de dienst niet binnen de beslistermijn heeft beslist, noch binnen twee weken na de ingebrekestelling. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van instemming van eiseres met een verlenging van de beslistermijn, omdat de dienst niet expliciet om instemming heeft gevraagd. Hierdoor is het beroep ontvankelijk en gegrond verklaard.

De rechtbank legt de dienst een beslistermijn van tien weken op om alsnog een besluit op het bezwaar van eiseres te nemen. Tevens wordt een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank bepaalt dat de dienst het griffierecht van € 50 en proceskosten van € 418,50 aan eiseres moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, en is openbaar uitgesproken op 8 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/5596

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2023

in de zaak tussen

[Eiseres A] uit [plaats B] , eiseres

(gemachtigde: mr. W. Kort),
en

de Belastingdienst/Toeslagen (de dienst).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het volgens eiseres niet op tijd beslissen door de dienst op haar bezwaar van 20 maart 2022. Dit bezwaar is gemaakt tegen het besluit van de dienst gedateerd 9 februari 2021 waarbij de dienst het definitieve compensatiebedrag heeft vastgesteld over de toeslagjaren 2013, 2014 en 2015.
1.1.
Met het formulier van 14 juni 2022 heeft eiseres de dienst in gebreke gesteld. De rechtbank heeft op 22 november 2022 het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een beslissing ontvangen. Eiseres stelt dat de dienst niet binnen de beslistermijn en ook niet binnen twee weken na de ingebrekestelling op haar bezwaar heeft beslist.
1.2.
De dienst heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De dienst heeft op 18 november 2022 de maximale dwangsom van € 1.442 aan eiseres toegekend wegens het niet op tijd beslissen op haar bezwaar.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?2. Uit de brief van de dienst van 4 april 2022 volgt dat ten behoeve van het beslissen op het bezwaar een commissie is ingesteld.Dit betekent dat de dienst beslist binnen twaalf weken gerekend vanaf het moment waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken.De beslistermijn is daarmee geëindigd op 13 juni 2022.

2.1.
De dienst stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat de beslistermijn nog niet verstreken is en dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dit omdat met de brief van 11 mei 2022 de beslistermijn is verlengd met de tijd die eiseres nodig heeft om
– na ontvangst van het persoonlijk dossier – de gronden van bezwaar aan te vullen. Volgens de dienst is sprake van instemming van eiseres als bedoeld in artikel 7:10, vierde lid, onder b, van de Awb.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat van instemming van eiseres geen sprake is. De rechtbank leidt uit de stukken af dat de dienst niet expliciet aan eiseres heeft gevraagd om instemming met een verlenging van de beslistermijn. De eenzijdige mededeling door de secretaris van de bezwaarschriftenadviescommissie van de dienst dat de beslistermijn door het verzoek om toezending van de stukken en het mogen aanvullen van de gronden de beslistermijn met instemming van eiseres wordt verlengt, maakt niet dat dan ook daadwerkelijk sprake is van instemming. Uit de stukken blijkt niet dat eiseres heeft ingestemd met uitstel dan wel verlenging van de beslissing op haar bezwaar. De dienst heeft haar standpunt onder 2.1 gebaseerd op een veronderstelling, maar de instemming zoals hier bedoeld mag niet worden verondersteld. Nu de dienst niet om instemming heeft gevraagd en geen instemming heeft gekregen, heeft de dienst niet binnen de beslistermijn beslist. Na afloop van de beslistermijn heeft eiseres de dienst in gebreke gesteld. Het beroepschrift is meer dan twee weken daarna door de rechtbank ontvangen. Omdat de dienst niet binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling op 16 juni 2022 op het bezwaar heeft beslist, en nog altijd niet heeft beslist, is het beroep ontvankelijk en gegrond.
Aanvullende opmerking
2.3.
Een verlenging van de beslistermijn zoals door de secretaris van de bezwaarschriftenadviescommissie van de dienst is verondersteld in de brief van 11 mei 2022 doet geen recht aan het uitgangspunt dat een aanvrager rechtsbescherming heeft tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Deze verlenging is namelijk niet alleen afhankelijk van het handelen van eiseres, maar vooral van het handelen van de dienst. De dienst moet namelijk eerst de onderliggende stukken aan de bezwaarschriftenadviescommissie zenden, daarna zendt die commissie die stukken door aan eiseres. Pas daarna heeft eiseres het in de hand om de gronden aan te vullen. Door de onderliggende stukken niet snel in te sturen heeft de dienst het binnen de veronderstelling van de secretaris in de hand om de beslistermijn op te rekken, waartegen dan geen rechtsbescherming zou openstaan.
Welke beslistermijn wordt aan de dienst opgelegd?
3. De dienst heeft nog steeds geen besluit genomen. Zij moet dit alsnog doen.
3.1.
De dienst heeft in dit geval om een beslistermijn van tien weken verzocht. Deze termijn onderbouwt zij als volgt. De dienst heeft een bezwaarschriftenadviescommissie (BAC) ingesteld en neemt niet eerder een besluit dan nadat de BAC advies heeft uitgebracht. Voorafgaand aan het advies vindt op uitnodiging van de BAC een hoorzitting plaats. De dienst dient voor de hoorzitting een schriftelijke reactie op te stellen en de stukken naar de BAC te sturen. De BAC heeft na de hoorzitting vier weken nodig om tot een advies te komen. De dienst heeft hierna twee weken nodig om een beslissing op bezwaar te nemen.
3.2.
De rechtbank acht in dit geval de verzochte beslistermijn van tien weken niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort. [4] Bovendien acht de rechtbank een kortere beslistermijn niet reëel en doet een kortere beslistermijn afbreuk aan de in acht te nemen zorgvuldigheid. Daarom beslist de rechtbank dat de dienst binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op het bezwaar van eiseres bekend maakt. Deze beslistermijn behelst het gehele traject voor de behandeling van het bezwaar.
3.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de beslistermijn, zoals de dienst verzoekt, zo nodig te verlengen met een termijn die ziet op de periode in afwachting van de hoorzitting van de BAC. Gelet op de onderbouwing van het verzoek om een beslistermijn van tien weken is die periode hierin al meegenomen.
3.4.
De rechtbank ziet geen redenen om te bepalen dat de beslistermijn wordt verlengd met de periode waarin de behandeling van het bezwaar vertraging oploopt door toedoen van de ouder. Dit zorgt voor (te veel) onduidelijkheden. Daarom ziet de rechtbank daar alleen reden voor als al sprake is van vertraging opgelopen door toedoen van eiseres. Daarvan is tot nu toe op geen enkele wijze gebleken. Bovendien is het door de dienst genoemde voorbeeld dat als een ouder de gronden van bezwaar nog niet (volledig) kenbaar heeft gemaakt geen belemmering voor de voortgang van de behandeling van dit bezwaar. Uit de stukken blijkt dat het bezwaarschrift wel degelijk gronden bevat. Het door de dienst genoemde voorbeeld doet zich in deze zaak dan ook niet voor.
Welke dwangsom wordt aan de dienst opgelegd?
4. De rechtbank bepaalt dat de dienst een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de dienst. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000. Deze dwangsom is in overeenstemming met het landelijk beleid. [5]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en de dienst de onder 3.2 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit op het bezwaar te nemen en de onder 4 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de dienst het griffierecht aan eiseres vergoeden. Daarbij krijgt eiseres een vergoeding voor haar proceskosten. De dienst moet die vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 418,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de dienst op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op het bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat de dienst aan eiseres een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000;
- bepaalt dat de dienst het griffierecht van € 50 aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de dienst tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
mr. K. Berends, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Een commissie zoals bedoeld in artikel 7:13 van de Awb.
3.Dit volgt uit artikel 7:10, eerste lid, van de Awb.
4.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2346.
5.https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx#tabs