ECLI:NL:RBGEL:2023:150

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
C/05/398064 / HA ZA 21-647
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van echtscheidingsconvenant wegens benadeling bij verdeling huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man die eerder met elkaar gehuwd waren. De vrouw heeft de rechtbank verzocht om het echtscheidingsconvenant te vernietigen, omdat zij stelt dat zij benadeeld is bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De vrouw heeft aangevoerd dat de waarde van de gemeenschap aanzienlijk hoger is dan de door partijen overeengekomen waarde, en dat zij voor meer dan een vierde deel benadeeld is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw voldoende onderbouwing heeft geleverd voor haar stelling dat zij benadeeld is, en dat de verdeling in beginsel vernietigbaar is. De rechtbank heeft besloten om een deskundige te benoemen voor de waardering van de agrarische grond en de loods, en heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling. De man heeft verweer gevoerd en betwist dat er sprake is van benadeling, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw recht heeft op een nieuwe verdeling van de gemeenschap.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/398064 / HA ZA 21-647
vonnis van 18 januari 2023
in de zaak van
[naam 1](hierna: de vrouw),
wonende te [plaats 1],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.M. Bissumbhar te Barneveld,
tegen
[naam 4](hierna: de man),
wonende te [plaats 1],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. A.M. Slootweg te Barneveld.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de brief met producties 6 tot en met 14 van de vrouw van 21 juni 2022;
  • de brief met producties 14 tot en met 18 van de man van 24 juni 2022;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 4 juli 2022;
  • de akte van de man van 24 augustus 2022;
  • de akte van de vrouw van 19 oktober 2022;
  • de akte van de man van 23 november 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van 13 oktober 2020 is de echtscheiding tussen hen uitgesproken. De beschikking is op 2 december 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
In de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank - onder meer - bepaald dat de inhoud van het aangehechte echtscheidingsconvenant deel uitmaakt van de beschikking. Daarin zijn partijen ter zake van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap in onderdeel 3 van het echtscheidingsconvenant - voor zover van belang in deze procedure - het volgende overeengekomen:

Peildatum
3.1
Partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. Zij nemen als peildatum voor de samenstelling en de waardering van de gemeenschap 1 september 2020. De waardestijgingen
en/of -dalingen komen vanaf de in dit artikel genoemde peildatum volledig ten goede aan/ten
laste van degene aan wie de vermogensbestanddelen worden toegedeeld ingevolge het in dit
convenant bepaalde. Al hetgeen door erfenis, legaat, schenking of anderszins vanaf deze
peildatum verkregen mocht worden op persoonlijke titel, wordt zonder nadere verrekening
toegedeeld aan die partij die begunstigde van het te ontvangen actief is.
Omvang gemeenschap
3.2
Partijen verklaren dat zij - behoudens het in artikel 3.3.5 bepaalde - geen van beide gerechtigd zijn tot een onverdeelde boedel noch anderszins privévermogen hebben op grond van een uitsluitingsclausule en/of verknochtheid, zodat alle vermogensbestanddelen behoren tot de te verdelen gemeenschap.
Verdeling, toedeling en levering
(…)
3.3.2
Tot de huwelijksgemeenschap behoren de navolgende registergoederen - waaronder begrepen de echtelijke woning aan [adres 1] - kadastraal bekend [kadastrale nummers]. Deze registergoederen worden aan de man toegedeeld onder de genoemde voorwaarden als bedoeld in artikel 3.3.4.
3.3.3
Tot de huwelijksgemeenschap behoren de - onder meer vanwege de verkrijging van de in artikel 3.3.2 vermelde registergoederen aangegane - navolgende (hypothecaire) schulden;
• schuld bij de Rabobank
• schuld bij de heer [naam 2]
• Schuld bij [naam 3]
• Schuld bij [naam 5].
Vanaf de datum waarop de hierna te noemen akte van verdeling wordt verleden neemt de man op zich om bij uitsluiting van de vrouw alle uit deze (hypothecaire) geldleningen voortvloeiende verplichtingen als eigen schuld te voldoen.
3.3.4
Toedeling van de registergoederen aan de man als bedoeld in artikel 3.3.2 geschiedt onder de opschortende voorwaarde dat de in artikel 3.3.3 vermelde geldverstrekkers de vrouw ontslaan uit haar hoofdelijke verplichtingen met betrekking tot de betreffende (hypotheek)schulden.
Certificaten van aandelen
3.3.5
Tot de huwelijksgemeenschap behorende door Stichting Administratiekantoor [naam 6] uitgegeven certificaten van de aandelen van de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid [naam 5]., van welke vennootschap
de man (indirect) enig bestuurder en aandeelhouder is. Voormelde certificaten worden aan
de man toegedeeld.
Reprise
3.3.6
De vrouw heeft onder een uitsluitingsclausule uit de nalatenschap van haar op 31 mei 2012 overleden moeder in totaal ten bedrage van € 114.000,- geïnvesteerd in tot de huwelijksgoederengemeenschap behorende goederen dan wel zijn deze gelden aangewend ten behoeve van uitgaven in het kader van de gemeenschappelijke huishouding. Aldus heeft de vrouw een (nominaal) vergoedingsrecht van € 114.000,- op de gemeenschap verkregen. De vrouw zal deze gemeenschapsschuld voor haar rekening nemen en als eigen schuld voldoen.
Roerende zaken
3.3.7
De tot de huwelijksgemeenschap behorende roerende (inboedel)zaken zijn door partijen in onderling overleg verdeeld. (…)”

3.Het geschil in conventie

3.1.
De vrouw heeft - samengevat - gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • primair: het echtscheidingsconvenant voor zover dat betrekking heeft op de verdeling van de huwelijksgemeenschap te vernietigen en een verdeling te gelasten die de rechtbank juist acht, met veroordeling van de man de benodigde stukken over te leggen, althans de verdeling te wijzigen;
  • subsidiair, in het geval geen integrale vernietiging of vaststelling of wijziging van de verdeling plaatsvindt: de verdeling opnieuw vast te stellen op de door haar voorgestane wijze;
  • de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
De vrouw stelt dat partijen bij de overeengekomen verdeling uitgegaan zijn van een waarde van de bestanddelen van de gemeenschap van € 830.000, terwijl de waarde aanzienlijk hoger is. In eerste instantie is de vrouw daarbij uitgegaan van een waarde van € 7.598.104, in haar laatste akte heeft zij dit bedrag verminderd tot € 5.241.882. De vrouw heeft (naast het bedrag van € 114.000 uit de erfenis van haar moeder) slechts € 400.000 ontvangen en zij is daardoor voor meer dan een vierde gedeelte benadeeld. Als zij een juiste voorstelling van zaken zou hebben gehad, zou zij het echtscheidingsconvenant niet hebben ondertekend. Daarom wenst zij tot vernietiging van de verdeling over te gaan. Subsidiair stelt zij dat de man vermogensbestanddelen heeft verzwegen, zodat hij zijn aandeel in die vermogensbestanddelen aan de vrouw heeft verbeurd. De vrouw kan niet op alle punten haar vordering concreet maken, omdat de man haar geen financiële stukken wil verstrekken. Zij vordert daarnaast aanvullende verdeling van de helikopter, de Audi en de Maserati, omdat deze volgens haar nog niet in de verdeling zijn betrokken.
3.3.
De man vraagt de rechtbank de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen dan wel haar vorderingen af te wijzen. Hij heeft primair aangevoerd dat de vordering van de vrouw onvoldoende specifiek is. Subsidiair stelt hij dat geen sprake is van dwaling en benadeling. De berekening van de vrouw is onduidelijk en niet onderbouwd. De vrouw houdt in de berekening ten onrechte geen rekening met de schulden die tot de gemeenschap behoorden. Partijen hebben hun echtscheiding afgewikkeld met een advocaat. Zij zijn door deze advocaat uitvoering begeleid en geadviseerd over de gevolgen van hun echtscheiding. De vrouw heeft door het ondertekenen van het echtscheidingsconvenant de toedeling aanvaard conform artikel 3:196 lid 4 BW. De man stelt dat ook een rol heeft gespeeld dat de man aan de vrouw een goed aanbod ter zake van de partneralimentatie heeft gedaan. De vrouw heeft daarmee ingestemd. Aangezien het een package deal betreft, heeft zij daarmee het risico geaccepteerd dat zij in het kader van de verdeling wellicht niet het onderste uit de kan kreeg.
Wat de subsidiaire vordering betreft, merkt de man op dat de vrouw partiële verdeling vraagt, maar daarvoor geen grondslag heeft genoemd. Verder is de helikopter eigendom van de holding en bovendien aangekocht na de echtscheiding. De auto’s zijn verdeeld op grond van artikel 3.3.7 van het echtscheidingsconvenant. Zo heeft de vrouw een Peugeot 106 toegedeeld gekregen. De man verzet zich tegen toedeling van de helikopter, de Maserati en de Audi aan de vrouw. Volgens de man is de inboedel ook al verdeeld. Verder doet de man een beroep op verrekening met een door hem aan de vrouw verzonden, onbetaald gebleven factuur ter zake van de verbouwing van de woning aan de [adres 2], die aan de vrouw is toegedeeld.

4.Het geschil in reconventie en in voorwaardelijke reconventie

4.1.
De man vordert, samengevat:
  • veroordeling van de vrouw om mee te werken aan de notariële overdracht van het aan hem toegedeelde onroerend goed, met bepaling dat het vonnis in de plaats treedt van de medewerking indien de vrouw haar medewerking weigert;
  • veroordeling van de vrouw om mee te werken aan de notariële overdracht van de aan hem toegedeelde aandelen in [naam 5].;
  • veroordeling van de vrouw om aan de man een dwangsom te voldoen van € 1.000 voor iedere dag dat zij niet aan de gevorderde veroordelingen voldoet;
  • voorwaardelijk, te weten voor zover de rechtbank zou overgaan tot een hernieuwde (al dan niet partiële) verdeling van de gemeenschap van goederen: de woning aan de [adres 2] in [plaats 2] toe te delen aan de vrouw onder de verplichting aan hem € 300.000 te voldoen;
  • te verklaren voor recht dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor de door hem in productie 1 bij de conclusie van antwoord genoemde schulden.
4.2.
De man heeft gesteld dat hoewel de onroerende goederen aan hem zijn toegedeeld, de levering tot op heden niet heeft plaatsgevonden. Dit geldt ook voor de certificaten van aandelen van de onderneming van de man.
4.3.
De vrouw heeft gevorderd om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, dan wel zijn vorderingen af te wijzen.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
De rechtbank zal allereerst ingaan op het verweer van de man dat de vordering van de vrouw niet specifiek genoeg is, omdat de vrouw geen concreet verdelingsvoorstel heeft gedaan.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de vrouw concreet genoeg. De vrouw vordert vernietiging van de overeengekomen verdeling en een nieuwe verdeling. Zij hoeft daarbij niet aan te geven welke onderdelen van paragraaf 3 van het echtscheidingsconvenant zij wenst te vernietigen. Er moet immers eerst worden vastgesteld of sprake is van een benadeling. Pas daarna kan worden toegekomen aan een nieuwe verdeling. Uitgangspunt van de wet is daarbij dat de gehele verdeling wordt vernietigd, waarna die volledig opnieuw wordt gedaan. Daarbij heeft de vrouw de verschillende elementen benoemd die volgens haar tot de te verdelen gemeenschap behoren. Dat betreft naast de woning en de andere bezittingen en schulden die zijn vermeld in het echtscheidingsconvenant ook een stuk landbouwgrond, een helikopter, twee auto’s (een Audi en een Maserati) en mogelijk bedrijfsgebouwen. Verder is zij van mening dat de inboedel nog niet is verdeeld en heeft zij op dat punt een voorstel overgelegd. Het is daarbij niet nodig dat de vrouw al direct over elk vermogensbestanddeel een stelling inneemt aan wie dit dient te worden toegedeeld. Dit kan immers ook afhangen van de waardering van de diverse onderdelen, waarover - zoals hierna blijkt - nog onduidelijkheid bestaat.
5.3.
Omdat de vrouw stelt dat zij voor meer dan een vierde is benadeeld en zij degene is die hieraan rechtsgevolg verbindt (te weten vernietiging van de overeengekomen verdeling), dient zij - gelet op de betwisting door de man - te onderbouwen dat zij daadwerkelijk voor meer dan een vierde is benadeeld. De rechtbank heeft ter zitting een voorlopig oordeel gegeven, waaruit volgt dat de vrouw vooralsnog voldoende had onderbouwd dat zij is benadeeld, maar dat nog niet kon worden vastgesteld dat dit voor meer dan een vierde was. Daarbij was vooral de waarde van de onderneming relevant, inclusief stille reserves in de gebouwen, waarmee in elk geval niet kenbaar rekening is gehouden bij de overeengekomen verdeling. Omdat de vrouw voor de waardering daarvan mede afhankelijk is van informatie van de man, is de man in de gelegenheid gesteld nadere stukken in te brengen. Dit heeft de man gedaan. De vrouw heeft daarop gereageerd en ook stukken overgelegd, waarop de man heeft gereageerd.
5.4.
De man heeft de rechtbank verzocht de stukken die de vrouw bij de akte van 19 oktober 2022 heeft overgelegd buiten beschouwing te laten, omdat deze te laat zouden zijn ingediend. De rechtbank is van oordeel dat hiervoor geen reden is. Zoals hiervoor is overwogen, was de vrouw voor een deel van haar onderbouwing afhankelijk van stukken van de man, die hij in augustus 2022 heeft ingebracht. Dat de vrouw een aantal stukken zelf al eerder had kunnen inbrengen, maakt nog niet zonder meer dat ze nu onredelijk laat of in strijd met de goede procesorde zijn ingebracht. De man heeft bovendien de gelegenheid gehad op de stukken te reageren. De rechtbank zal deze daarom in haar beoordeling betrekken.
5.5.
De vrouw hoeft voor een geslaagd beroep op artikel 3:196 BW in beginsel alleen maar te bewijzen dat zij voor meer dan een vierde deel is benadeeld. In dat geval wordt de benadeelde namelijk vermoed over de waarde van een of meer van de te verdelen goederen en schulden te hebben gedwaald. Voor de vaststelling van de omvang van de benadeling zal de rechtbank zich beperken tot de in de oorspronkelijke verdeling betrokken goederen en schulden. Voor zover immers een vermogensbestanddeel niet in de verdeling is betrokken, kan daarvan aanvullend verdeling worden gevorderd zonder dat vernietiging van de verdeling nodig is. Dat de waarde van de niet verdeelde vermogensbestanddelen niet meetelt voor de vaststelling van een eventuele benadeling volgt ook uit artikel 3:196 lid 3 BW.
5.6.
Gelet op de inhoud van het echtscheidingsconvenant zijn in de verdeling onroerende zaken, certificaten van aandelen in [naam 5]. (verder: de holding), inboedel en schulden betrokken. Anders dan de vrouw kennelijk meent, zijn hierin gelet op de kadastrale aanduidingen in het echtscheidingsconvenant ook de agrarische gronden betrokken. Per onderdeel zal de rechtbank ingaan op de waarde die hieraan toekomt.
Onroerende zaken
5.7.
De vrouw stelt de waarde van de in privé gehouden onroerende zaken op € 3.230.000 (waardepeildatum 1 september 2020). Zij verwijst hiervoor naar een taxatierapport van H.H.G. Stroomberg van Stroomberg Makelaardij. De man heeft daarop aangegeven dat hij is uitgegaan van de WOZ-waardes, die uitkomen op € 1.413.000. Naar aanleiding van het rapport van Stroomberg Makelaardij heeft hij de heer H. Jongeneel van Calcant Vastgoed Taxateurs om een reactie gevraagd. Deze heeft bij brief van 21 november 2022 het volgende opgemerkt:
“1. Het lijkt erop dat de panden alleen aan de buitenkant zijn bekeken en niet inwendig zijn
opgenomen
2. De m2 genoemd in het rapport kloppen niet.
3. De huurwaardes genoemd in het rapport zijn ook te hoog en daardoor is de marktwaarde ook te hoog vastgesteld.
4. De woning waar uw schoonvader in woont is ( bijna ) sloopwaardig, ook is er een vruchtgebruik gevestigd. Dit is niet terug te vinden in de waardering.
5. Het achterliggende agrarische perceel is niet in eigen gebruik maar in gebruik bij uw schoonvader. Hier wordt geen vergoeding voor betaald. Naar ons inziens is dit wel een behoorlijk waardedrukkende factor. Immers de grond is niet vrij van huur en gebruik te leveren.
6. Het perceel agrarische grond gelegen aan de Wesselseweg wordt als warme grond gewaardeerd. Wij hebben op geen enkele manier inzicht gekregen waar dat op is gebaseerd. Naar ons inziens dient hier gewoon de huidige bestemming getaxeerd te worden.
7. De woning waar u zelf in woont is een bedrijfswoning en mag niet als een normale woning verkocht worden. Naar ons inziens is daar ook te weinig rekening mee gehouden.”
Verder had de man al bij de akte van 24 augustus 2022 een taxatierapport van dezelfde Jongeneel overgelegd ter zake van Wesselseweg 141 (waardepeildatum 1 september 2020), maar dat betreft de loods die eigendom is van de holding, zoals blijkt uit de kadastrale uittreksels bij de taxaties. Daarop zal de rechtbank bij de waardering van de certificaten ingaan.
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat panden alleen aan de buitenkant zijn bekeken en niet inwendig zijn opgenomen op zich geen reden hoeft te vormen aan de juistheid van een taxatie te twijfelen. Het had op de weg van de man gelegen toe te lichten in hoeverre dit van belang is, bijvoorbeeld omdat de staat van onderhoud afwijkend is, wat met een inpandige opname aan het licht had kunnen komen. Gebruikelijk wordt bij een uitpandige opname uitgegaan van een gemiddelde staat van onderhoud en gemiddelde kwaliteit. De man heeft niet de stelling ingenomen dat dit niet juist zou zijn.
Dat de vierkante meters niet juist zouden zijn, is evenmin gespecificeerd. De rechtbank stelt vast dat de door Stroomberg genoemde grootte van de percelen overeenkomt met de oppervlakte van de percelen zoals die blijkt uit de bij het taxatierapport overgelegde kadastrale uittreksels. Mogelijk doelt Jongeneel op de verhuurbare vloeroppervlakten die ten grondslag liggen aan de huurwaardeberekeningen, maar wat hierin eventueel niet juist zou zijn, heeft de man ten aanzien van de privépanden niet toegelicht.
Waaruit verder zou volgen dat de huurwaardes te hoog zijn, is evenmin toegelicht. Daarbij wijst de rechtbank erop dat Stroomberg voor de begane grond van de verhuurde delen bedragen van € 65 en € 75 per vierkante meter heeft gehanteerd, gebaseerd op twee huurcijfers uit de markt, die beide op € 69 per vierkante meter uitkomen. Zonder nadere toelichting van de man, die ontbreekt, is er dan ook geen reden aan de juistheid van de uitgangspunten van Stroomberg te twijfelen.
Stroomberg heeft het recht van gebruik en bewoning van de vader van de vrouw ter zake van Wesselseweg 141 met zoveel woorden in het taxatierapport vermeld op pagina 5 van 222. Er is geen reden aan te nemen dat met een waardedrukkend effect daarvan dan geen rekening is gehouden. Ook is vermeld dat de boerderij en de schuren oud zijn.
Over de waarde van de agrarische gronden heeft de man meer concrete stellingen ingenomen. Daartegenover heeft Stroomberg zich over het gebruik daarvan niet concreet uitgelaten. [adres 2], waar partijen woonden, dient naar het oordeel van de rechtbank buiten de optelling te blijven, omdat het niet in het echtscheidingsconvenant is vermeld en dus niet meetelt voor de vraag of sprake is van een benadeling bij de daarin gemaakte afspraken. Dit betreft een bedrag van € 400.000. De vraag of dit bedrag juist is, kan hier dus onbeantwoord blijven.
5.9.
Veiligheidshalve zal de rechtbank ook de waarde van de agrarische gronden van € 860.000 bij de beoordeling of de vrouw voor meer dan een vierde is benadeeld volledig buiten beschouwing laten, nu de man hieraan geen waarde toekent. De rechtbank zal deze als zogeheten pro-memoriepost vermelden. Verder verschillen de makelaars over de waarde van het bedrijfspand. De discussie hierover dient echter plaats te vinden binnen de waardering van de certificaten, omdat het pand eigendom is van de holding. De door de vrouw hieraan toegekende waarde van € 415.000 is overigens al niet verdisconteerd in het bedrag van € 3.230.000 [1] .
5.10.
Ook na vermindering van de waarde van de onroerende zaken met de getaxeerde waarden van [adres 2] en de agrarische gronden heeft de vrouw aannemelijk gemaakt dat de waarde van de onroerende zaken van partijen aanzienlijk hoger was dan het bedrag van € 1.413.000 waar blijkens de stellingen van de man van is uitgegaan, te weten € 1.970.000.
Certificaten
5.11.
Partijen zijn het er (kennelijk) over eens dat de waarde van de certificaten gelijk is aan de waarde van de aandelen van de holding. De vrouw neemt evenals de man de nominale waarde van de aandelen in de holding van € 2.857.137 (eigen vermogen) per 1 januari 2020 als uitgangspunt. Zij stelt zich op het standpunt dat dit bedrag, vanwege de peildatum 1 september 2020, moet worden vermeerderd met het resultaat over de eerste acht maanden van 2020 van € 435.865. Zij heeft dit bedrag gebaseerd op een evenredig deel van het jaarresultaat van € 653.798. De man stemt daarmee in. Aldus gaan partijen uit van een waarde (gebaseerd op de jaarrekening) van € 3.293.002. Vervolgens zijn partijen het erover eens dat rekening moet worden gehouden met een latente ab-claim van 26,9%, zij het dat de vrouw die berekent over een lager bedrag. Partijen zijn het erover eens dat deze claim niet rust op het aanvangskapitaal van € 18.000. Volgens de vrouw geldt dit ook voor de agioreserve van € 291.846. Partijen zijn het vervolgens niet eens over de hoogte van de stille reserves, omdat de vrouw van mening is dat de meerwaarde van de loods moet worden bijgeteld, die volgens haar netto € 220.155 bedraagt [2] . Verder telt de vrouw, anders dan de man, hierbij nog de waarde van de aandelen in de dochteronderneming Installatiebedrijf B. van der Meer BV (verder: het installatiebedrijf) op.
5.12.
De man stemt in met verhoging van de waarde van de certificaten met het resultaat over de eerste acht maanden van € 435.865 (na aftrek van vennootschapsbelasting). Bij uitkering aan de man zou hierover echter inkomstenbelasting verschuldigd zijn, omdat sprake is van een aanmerkelijk belang. Partijen zijn het eens over de belastingdruk van 26,9%. Dat betekent dat de waarde van de certificaten met € 318.618 dient te worden verhoogd. Dezelfde belastingdruk geldt ook voor het bedrag van € 2.857.137 voor zover dit de inleg van € 18.000 overstijgt. Zoals volgt uit de berekening van de man levert dit een (netto) waarde van de certificaten op van € 2.412.026. Gelet op de toelichting van de man over het ontstaan van de agioreserve, dient deze niet buiten beschouwing te blijven bij de vaststelling van de hoogte van de ab-claim. De rechtbank zal daarom de berekening van de man volgen en het bedrag van € 2.412.026 tot uitgangspunt nemen als de netto waarde van de certificaten.
5.13.
Wat de stille reserves betreft geldt het volgende. De vrouw heeft een geschatte waardebepaling van het installatiebedrijf overgelegd die uitkomt op € 3.594.000. Dit rapport is afkomstig van Oamkb en opgesteld met hulp van een business valuator. Het bedrag is een gemiddelde van de adjusted present value, de revenue multiple en de ebitda mutiple waarde. Hiervoor worden de marges ten opzichte van de omzet over de afgelopen jaren en de geprognosticeerde omzet over de komende jaren als uitgangspunt genomen. Het betreft dus een waardering op basis van omzet/winstpotentie.
5.14.
De rechtbank wijst erop dat de deelneming in het installatiebedrijf op de balans van de holding is opgenomen. Per 31 december 2019 bedroeg de waarde van de deelneming € 401.328. Dit stemt (vrijwel [3] ) overeen met de hoogte van het eigen vermogen van het installatiebedrijf dat volgt uit de jaarrekening van het installatiebedrijf. Dit bedrag maakt dus al onderdeel uit van het eigen vermogen van de holding. De vrouw telt daarbij het resultaat over de eerste acht maanden van 2020 van € 349.958 op, zodat de waarde op de waardepeildatum € 751.287 bedraagt [4] . Het verschil met € 3.594.000, oftewel € 2.842.713, is dan een stille reserve, aldus de vrouw, naar de rechtbank aanneemt in de vorm van goodwill. De man bestrijdt dit. Hij is van mening dat geen sprake is van meerwaarde. Hij heeft slechts één jongen van 22 jaar in dienst. Eventuele goodwill is onbelichaamd en niet overdraagbaar aan derden. De winst hangt volledig aan zijn persoonlijke capaciteiten. Daarom komt deze niet voor verdeling in aanmerking.
5.15.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw had dienen toe te lichten op grond waarvan zij van mening is dat de door haar overgelegde waardering in dit geval op juiste grondslagen heeft plaatsgevonden. Zoals immers in het stuk zelf al staat, is de waardering van belang voor de planning van een groeiscenario, bij verkoop of overdracht, bij een financieringsaanvraag, bij een conflict tussen aandeelhouders, bij medewerkersparticipatie en in het kader van verzekering of pensioenplanning. Al deze situaties doen zich hier niet voor. Met de man is de rechtbank van oordeel dat de waarderingsmethodiek van Oamkb aan de orde is wanneer goodwill relevant is, dus met name bij de overdracht van een lopende onderneming. Gelet op de aard en de omvang van de onderneming van de man, is het aannemelijk dat eventuele goodwill in dit geval - grotendeels - persoonlijk is, wat maakt dat een waardering op basis van intrinsieke waarde meer voor de hand ligt. De vrouw heeft niet onderbouwd waarom daar in dit geval van zou moeten worden afgeweken. Om die reden komt aan de door haar overgelegde berekening geen waarde toe. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de stelling van de vrouw dat sprake is van een stille reserve in de waarde van de deelneming.
5.16.
De vraag die dan nog resteert is wat de loods waard is. Deze staat op de balans voor € 69.580. Volgens de man is de waarde € 120.000, volgens de vrouw € 415.000. Beiden verwijzen naar een door hen ingebrachte taxatie: de vrouw naar die van Stroomberg en de man naar die van Jongeneel.
5.17.
Stroomberg heeft de loods en een privépand van partijen in de BAR/NAR [5] -berekening samen gewaardeerd, wat de inzichtelijkheid niet ten goede komt. Hij is voor de loods uitgegaan van 310 m² verhuurbaar vloeroppervlak op de begane grond met een huurwaarde van € 65 per vierkante meter, 170 m² verhuurbaar vloeroppervlak op de verdieping met een huurwaarde van € 35 per vierkante meter en 750 m² buitenterrein met een huurwaarde van € 20 per vierkante meter. Dit komt neer op een totale bruto huurwaarde van 310 x € 65 + 170 x € 35 + 750 x € 20 = € 41.100 (per jaar). De exploitatiekosten bedragen 17,13%, wat neerkomt op € 7.040, zodat een netto opbrengst van € 34.060 resteert. Uitgaand van een netto yield (gewenst rendement) van 7% zou de waarde dan op € 486.571 komen. Na aftrek van 9% kosten resteert € 442.780. Het bedrag van € 415.000 is dus niet direct uit de berekening af te leiden, maar lijkt op basis van de gekozen uitgangspunten eerder aan de lage kant dan aan de hoge kant. Zoals hiervoor al is overwogen, heeft Stroomberg twee huurtransacties als referenties gebruikt met een huurprijs van € 69 per vierkante meter. Daarmee ligt de berekening in lijn. Een onderbouwing van de exploitatiekosten en de yield ontbreekt echter.
5.18.
Jongeneel gaat uit van een bruto huurwaarde van € 10.680 (per jaar), wat na aftrek van 25,2% exploitatielasten netto € 7.987 oplevert. Hij heeft daarbij vier huurreferenties gebruikt, met huurprijzen variërend van € 48,53 tot € 81,08 per vierkante meter. Voor de loods van partijen gaat Jongeneel uit van een verhuurbaar vloeroppervlak van 267 m² en een huurprijs van € 40 per vierkante meter.
5.19.
Hoewel het niet aan de rechtbank is om op de stoel van de taxateur te gaan zitten, acht de rechtbank de onderbouwing van beide partijen twijfelachtig. In het rapport van Stroomberg ontbreekt een toelichting over de meerwaarde van de bovenverdieping van de loods en de vraag in hoeverre de gebruikte referenties eveneens een bovenverdieping hebben. Daar komt bij dat de door Stroomberg berekende huurwaarde aanzienlijk hoger is dan die van het pand aan de [adres 3] (een buurpand van de onderhavige loods), terwijl dat pand groter is dan de loods van partijen: de huurprijs van [adres 3] bedraagt blijkens het rapport van Jongeneel € 29.851 voor 383 m². Ook is niet zonder meer inzichtelijk wat de meerwaarde van de grond is voor verhuur. Daar staat tegenover dat Jongeneel onvoldoende heeft toegelicht waarom de huurwaarde van de loods van partijen lager zou zijn dan de laagste huurwaarde van de door hem gebruikte huurreferenties. Daarbij wijst de rechtbank erop dat drie van de vier referentieobjecten in [plaats 2] liggen en dat die alle een huurwaarde hebben die hoger is dan de € 69 die Stroomberg had gevonden. Het enige referentieobject dat voor een lagere prijs is verhuurd (€ 48,53 per vierkante meter) ligt in [plaats 4]. Over de mate van vergelijkbaarheid van dat object kan gelet op de in totaal vijf [6] andere referenties dan ook getwijfeld worden. Ook de eigen huurprijs is aanzienlijk hoger.
5.20.
Al met al ziet de rechtbank wel aanleiding voor het oordeel dat de man de loods te laag waardeert, maar niet voor het oordeel dat de waarde € 415.000 bedraagt. Op dit moment in de procedure hoeft de rechtbank over de waarde echter nog geen definitief oordeel te geven, omdat de eerste vraag die voorligt de vraag betreft of sprake is van benadeling voor meer dan een vierde. De rechtbank kan de onderhavige post daarbij voorlopig “pro memorie” opnemen. Wel dient daarbij onder ogen te worden gezien dat ook in de beleving van de man sprake is van een stille reserve, die netto € 26.942 bedraagt. Overigens merkt de rechtbank hier al op dat de man terecht rekening houdt met een claim in de vennootschapsbelasting [7] ter zake van die stille reserve en dat de vrouw die ten onrechte niet heeft meegenomen in haar berekening.
5.21.
De man heeft ten slotte nog aangevoerd dat hij voorzieningen had mogen treffen ter zake van vorderingen op Tomcom Vastgoed B.V. en hem in privé die op de balans van de holding staan. Hij verwijst hiervoor naar de reactie van de door hem ingeschakelde deskundige, R. Janssen van M&A CFFS, die stelt dat gelet op de historie en de wijze van inlossing, het achterblijven van verschuldigde rente en dergelijke een voorziening dient te worden getroffen, waardoor het eigen vermogen vermindert. De rechtbank is echter van oordeel dat zij niet op de stoel van de man als ondernemer dient te gaan zitten. Klaarblijkelijk heeft (de accountant van) de man in 2019 en 2020 geen aanleiding gezien hiervoor een voorziening te treffen. Bij de onderhavige beoordeling is er dan ook geen reden hiervoor te corrigeren.
Inboedel
5.22.
Omdat de vrouw zich op het standpunt stelt dat de inboedel feitelijk nog niet is verdeeld, kan de rechtbank bij de vaststelling van de benadeling geen rekening houden met deze inboedel. Partijen hebben zich ook niet uitgelaten over een waarde, zodat de rechtbank geen andere keuze heeft dan deze buiten beschouwing te laten. Ook de vraag of de auto’s onder deze paragraaf (artikel 3.3.7) van het echtscheidingsconvenant vallen laat de rechtbank voor nu onbeantwoord.
Schulden
5.23.
In artikel 3.3.3 van het echtscheidingsconvenant zijn vier schulden opgesomd. De man heeft gesteld dat de schulden in totaal € 2.442.778 beliepen. Hij heeft dit bedrag uitgesplitst in een overzicht. Daarnaast is nog sprake van een aanvullende schuld bij Rabobank van € 350.000. De vrouw heeft de bedragen anders uitgesplitst, te weten € 1.193.908 bij derden en € 1.598.870 bij de eigen bv. Het totaalbedrag is echter gelijk, te weten € 2.792.778. Hierover zijn partijen het dus eens. Uit hun stellingen volgt dat de schuld van € 350.000 niet is betrokken in de oorspronkelijke verdeling en dus niet heeft meegeteld bij de bepaling van het bedrag van € 514.000 dat de vrouw heeft ontvangen. Voor het vaststellen van de benadeling moet deze dus ook buiten beschouwing blijven. Als de verdeling wordt vernietigd, dient deze schuld bij de nieuwe verdeling wel te worden meegenomen.
5.24.
De rechtbank zal in dit verband niet, zoals de vrouw wenst, de rekening-courantschuld verlagen. Een vermindering van die schuld zou immers een verlaging van de vordering van de holding betekenen, wat een lagere waarde van de certificaten oplevert. Per saldo blijft het vermogen dan gelijk.
Berekening
5.25.
Op grond van het voorgaande kan de berekening van het in de verdeling te betrekken saldo als volgt worden gemaakt:
Onroerende zaken [8]
€ 1.970.000
Certificaten nominaal na aftrek ab
€ 2.412.026
Meerwaarde loods minimaal
€ 26.942
Hogere meerwaarde loods volgens vrouw
p.m.
+
Schulden
€ 2.442.778
-/-
----------------
Vermogen gesaldeerd
€ 1.966.190
5.26.
Op het bedrag van € 1.966.190 komt het bedrag van € 114.000 in mindering vanwege het vergoedingsrecht van de vrouw omdat dit geld uit de nalatenschap van haar moeder kwam. Te verdelen blijft dan over € 1.852.190. Hiervan komt aan beide partijen de helft toe, oftewel € 926.095. De vrouw heeft uit de verdeling € 400.000 ontvangen en is dus voor meer dan een vierde deel benadeeld. Voor zover geoordeeld zou moeten worden dat de verkrijging van het bedrag van € 114.000 niet los gezien kan worden van de verdeling en dit bedrag moet worden meegeteld bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een benadeling, is de conclusie overigens geen andere. Dit betekent dat de vrouw in totaal recht had op € 1.040.095, terwijl zij € 514.000 heeft ontvangen. Ook dan is de benadeling meer dan een vierde. De man wenst bij dit bedrag een bedrag op te tellen vanwege de verbouwing van de woning aan de [adres 2], die aan de vrouw is toegedeeld. In zijn beleving heeft de vrouw ook dat bedrag in het kader van de verdeling ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding die kosten te betrekken in de beoordeling van de omvang van de benadeling van de vrouw bij de verdeling. Deze kosten hebben onvoldoende verband met de verdeling en zijn ook niet in het echtscheidingsconvenant meegenomen. Bovendien: de man stelt een vordering op de vrouw te hebben, die hij niet wenst prijs te geven. Dan is dus geen sprake van een verrijking van de vrouw en is er te minder aanleiding een bedrag bij het ontvangen bedrag op te tellen.
5.27.
Gelet op het voorgaande is sprake van benadeling van de vrouw voor meer dan een vierde deel, zelfs als van een waarde van de loods van € 120.000 wordt uitgegaan en nog zonder rekening te houden met enige waarde van de agrarische grond. Gelet hierop wordt vermoed dat de vrouw heeft gedwaald en is de verdeling in beginsel vernietigbaar.
Aanvaarding
5.28.
De man heeft zich beroepen op artikel 3:196 lid 4 BW. Op grond daarvan is een verdeling niet op grond van dwaling omtrent de waarde vernietigbaar als de benadeelde de toedeling te zijnen bate of schade heeft aanvaard. Daarvan is echter alleen sprake als dit uitdrukkelijk is bepaald in het echtscheidingsconvenant of anderszins moet worden aangenomen dat de vrouw haar recht op vernietiging heeft prijsgegeven [9] . In het convenant zelf is hierover niets opgenomen. In dat geval kan alleen sprake zijn van een aanvaarding door de vrouw als hier bedoeld als zij wist of moest weten dat zij benadeeld werd, of ten minste wist wat de waarde van de gemeenschap was of in welke orde van grootte deze lag. Voor aanvaarding geldt immers een zekere mate van bewustheid. De man heeft voorafgaand aan de ondertekening van het echtscheidingsconvenant een berekening [10] gemaakt. De man heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de vrouw hierop is afgegaan en dat die berekening de basis heeft gevormd voor de overeengekomen verdeling. Achteraf bezien is die berekening onjuist. Dat de vrouw dit moet hebben geweten, is niet gesteld of anderszins gebleken. Het feit dat zij eerder, bij de indiening van het echtscheidingsverzoek, zelf - deels schattenderwijs - van een hogere waarde is uitgegaan, is hiervoor onvoldoende. Van een aanvaarding als bedoeld in artikel 3:196 lid 4 BW is dan ook geen sprake.
Voortgang van de procedure
5.29.
Omdat het beroep van de vrouw op vernietiging van de verdeling slaagt, zal de rechtbank de verdeling opnieuw vaststellen. Daarin zal zij ook de nog niet verdeelde vermogensbestanddelen betrekken, nu dat kennelijk is wat de vrouw beoogt.
5.30.
Om tot verdeling te kunnen komen, dient op een aantal punten nog duidelijkheid te komen. De rechtbank is voornemens een deskundige te benoemen om de agrarische grond en de loods opnieuw te waarderen, nu partijen en hun taxateurs hierover sterk uiteenlopende standpunten hebben ingenomen. Vervolgens zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld naar aanleiding van de uitkomsten van die taxaties hun standpunt over de wijze van verdeling, inclusief de nadere vermogensbestanddelen (de helikopter, de Audi en de Maserati), verder te concretiseren voor zover zij dat nog niet hebben gedaan.
5.31.
Omdat de rechtbank de verdeling opnieuw zal dienen vast te stellen, laat zij de vordering in reconventie op dit moment verder onbesproken. De vrouw hoeft immers pas mee te werken aan de uitvoering van de verdeling als deze verdeling vaststaat.
5.32.
Voordat de rechtbank overgaat tot benoeming van een deskundige, worden partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige, en dan met name over de vraag in hoeverre er een voorkeur voor een bepaalde deskundige is en of er wellicht taxateurs vanwege eerdere betrokkenheid niet vrijstaan (zoals Jongeneel, Stroomberg en zijn meelezer J.D. Craanen), en eventueel aan de deskundige te stellen vragen.

6.De beslissing

De rechtbank:
in conventie en in reconventie
6.1.
verwijst de zaak naar de rol van 1 februari 2022 voor akte aan beide zijden om zich uit te laten over de te benoemen deskundige(n) voor de waardering van de loods en de agrarische grond en de aan de deskundige(n) te stellen vragen;
6.2.
houdt voor het overige iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door R.A. Eskes en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2023.

Voetnoten

1.In de akte is vermeld dat het zou gaan om [adres 2], maar dat pand is getaxeerd op € 400.000. De juiste berekening volgt uit de specificatie die onderdeel uitmaakt van prod. 14.
2.€ 301.170 minus 26,9% latente ab-heffing, prod. 14 bij de akte van 19 oktober 2022.
3.Er zit één euro verschil tussen: het eigen vermogen bedraagt € 401.329.
4.Dit resultaat is al verdisconteerd in het bedrag van € 435.865, omdat dit het resultaat van de werkmaatschappij mede omvat, en moet daarom verder buiten beschouwing blijven. Hier zijn partijen het over eens.
5.bruto aanvangsrendement / netto aanvangsrendement.
6.Drie van Jongeneel, twee van Stroomberg.
7.Door de man op 15% gesteld.
8.Zonder rekening te houden met waarde agrarische grond.
9.Vergelijk Hoge Raad 7 april 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1697, NJ 1996/499.
10.Prod. 2 bij dagvaarding.