Beoordeling door de voorzieningenrechter
4. Verzoekster heeft gevraagd om een beschermende uitspraak. Zij vraagt om bescherming van haar woonadres en privé-eigendommen. Volgens verzoekster zijn verschillende besluiten van onder meer de minister van Financiën in strijd met de Wet internationale misdrijven genomen. Daarbij gaat het onder meer om het dwangbevel van 11 januari 2023, waarbij zorgtoeslag over 2021 is teruggevorderd. Bij brief van 27 januari 2023 heeft verzoekster ook een dwangbevel van 25 januari 2023 overgelegd waarbij het gaat om zorgtoeslag over 2020.
5. De voorzieningenrechter vat de standpunten van verzoekster als volgt samen.
6. Verzoekster en haar moeder (gemachtigde) hebben een vordering op [verzekeraar] in verband met een medische claim. De ontvanger heeft hierop regres uitgeoefend. Als gevolg hiervan is het inkomen van verzoekster nu € 0. Volgens verzoekster pleegt de ontvanger genocide. De Belastingdienst is erop uit de familielijn [familienaam gemachtigde] te elimineren, wat mede blijkt uit het feit dat de Belastingdienst in het verleden onjuist de naam [naam 3] heeft gebruikt richting haar moeder (gemachtigde). Weliswaar zijn er door een uitspraak van Gerechtshof Den Haag van 11 december 1998 familierechtelijke betrekkingen met de heer [naam 3] ontstaan, maar de naam van de moeder is [familienaam gemachtigde] . Dat heeft de gemeente [woonplaats] al op 20 april 1999 aan haar meegedeeld. Vervolgens heeft verzoekster toegelicht dat in de familie een erfelijke vorm van schildklierkanker voorkomt en dat het VUmc in Amsterdam dit onjuist heeft gediagnosticeerd en geregistreerd, met gevolgen voor de hele familielijn. De Belastingdienst profiteert daar nu van doordat uitkeringen die verzoekster en haar moeder zouden moeten ontvangen naar de Belastingdienst gaan. Verzoekster vraagt de voorzieningenrechter voor dit deel verwijzing van de zaak naar het Internationale Strafhof in Den Haag met toepassing van artikel 14 van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof. Daarnaast vraagt zij een beschermende maatregel van de voorzieningenrechter in de vorm van bescherming van haar eigendom en doet zij een aantal aanvullende verzoeken.
7. De ontvanger heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken. Hij bestrijdt dat de voorzieningenrechter bevoegd is en voor zover dat wel het geval zou zijn, bestrijdt hij dat sprake is van een spoedeisend belang, nu zowel voor 2020 als voor 2021 uitstel van betaling ter zake van de terugbetaling van de zorgtoeslag is verleend. Desgevraagd heeft de ontvanger verklaard dat voor deze vorderingen geen beslag is gelegd. Of wellicht sprake is van beslagen op andere grondslagen, kan de ontvanger niet met zekerheid zeggen.
8. Oorspronkelijk zou de zitting op 15 februari 2023 plaatsvinden. Vanwege een brief van de gemachtigde die is opgevat als mogelijk wrakingsverzoek kon die zitting niet doorgaan. De voorzieningenrechter verwijst voor een toelichting op de gang van zaken naar het proces-verbaal van de zitting op 15 maart 2023, dat aan deze uitspraak is gehecht.
9. Voor de toekenning van een voorlopige voorziening moet aan enkele vereisten zijn voldaan. Er moet sprake zijn van connexiteit (verband) met een belastingrechtelijke of bestuursrechtelijke bezwaar- of beroepsprocedure. Daarnaast moet sprake zijn van een spoedeisend belang en moet sprake zijn van een voorziening met een voorlopig karakter.
10. Uit de stukken die verweerder heeft overgelegd volgt dat er een bezwaarprocedure loopt die verband houdt met de zorgtoeslag over 2021. Aan verzoekster is in die zaak om nadere informatie gevraagd, maar de voorzieningenrechter gaat ervan uit dat dit de samenhangende procedure betreft. De voorzieningenrechter kan dan een voorziening treffen als hij uiteindelijk in de hoofdzaak ook bevoegd wordt. De voorzieningenrechter zal een discussie over de bevoegdheid van Rechtbank Gelderland of Rechtbank Midden-Nederland vermijden en zich bevoegd achten. Ter toelichting dient het volgende: als het een zaak van rijksbelastingen betreft zou de rechtbank wel bevoegd zijn, voor toeslagen zou dit in principe Rechtbank Midden-Nederland zijn, maar die heeft in 2015 een vergelijkbare zaak doorverwezen, die deze rechtbank vervolgens weer heeft verwezen. Hiermee is verzoekster niet geholpen. Alleen al op praktische gronden zal de voorzieningenrechter ervan uitgaan dat de rechtbank bevoegd kan worden, omdat zij wel bevoegd is voor zover het om de kosten van het dwangbevel gaat. Hierop is namelijk de Kostenwet invordering rijksbelastingen van toepassing.
11. Wat de inhoud van het verzoek betreft, geldt het volgende.
12. De ontvanger heeft ter zitting toegelicht dat de aanslag zorgtoeslag 2020 al definitief is. Er is te laat bezwaar gemaakt en dat bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard. Daarom zal de voorzieningenrechter zich alleen uitlaten over de zorgtoeslag 2021. Op 28 december 2020 is aan verzoekster een voorschot toegekend van € 1.287. Dit is uitbetaald in termijnen van € 107. Op 14 juni 2021 heeft verzoekster zelf een wijziging doorgegeven van haar toetsingsinkomen. Zij heeft een inkomen van € 33.000 doorgegeven, aldus de ontvanger. Daarmee is haar inkomen zo hoog dat zij geen recht heeft op zorgtoeslag. Dit heeft geleid tot een nieuwe voorschotbeschikking met datum 23 juli 2021. Daarin is de zorgtoeslag bepaald op € 0. Er was inmiddels al zeven keer € 107 dus in totaal € 749 uitbetaald. Dit bedrag is teruggevorderd, maar niet terugbetaald. Hiervoor zijn een aanmaning en het genoemde dwangbevel van 11 januari 2023 uitgevaardigd. Overigens is er nog geen definitieve toekenning van de zorgtoeslag over 2021. De ontvanger heeft op de zitting niet kunnen antwoorden op de vraag hoe hoog het inkomen van verzoekster in 2021 nou uiteindelijk is geweest. Wel is inmiddels op 6 februari 2023 uitstel van betaling verleend vanwege een brief die op 29 november 2022 is binnengekomen en die alsnog is aangemerkt als bezwaarschrift.
13. Verzoekster heeft aangevoerd dat de zorgtoeslag terecht is toegekend en dus niet kan worden teruggevorderd. Dat is iets wat in een bodemprocedure moet worden beoordeeld en niet aan de voorzieningenrechter kan worden voorgelegd. Gebleken is bovendien dat inmiddels uitstel van betaling is verleend voor de aanslag zorgtoeslag 2021. Daarom is er nu geen sprake meer van een spoedeisend belang. De bezwaarprocedure (eventueel tegen de definitieve toekenningsbeschikking, als die lager zou uitvallen dan € 1.287) kan worden afgewacht. Om die reden wijst de voorzieningenrechter dit deel van het verzoek af.
14. De gemachtigde heeft verder een aantal argumenten aangevoerd die over haarzelf (moeder) en niet specifiek over verzoekster (dochter) gaan. Daarvoor is in deze procedure geen plaats. Naar de voorzieningenrechter begrijpt heeft de moeder een vordering op [verzekeraar] (door haar omschreven als medische bankgarantie) vanwege haar medische situatie. Sinds juli 2022 kan echter ook verzoekster hierop een beroep doen zodra bij haar de diagnose kanker is vastgesteld. Uit het feit dat verzoekster aanvoert dat zij op dit moment € 0 inkomen heeft door het handelen van de ontvanger begrijpt de voorzieningenrechter dat verzoekster op dit moment niets ontvangt van [verzekeraar] en dat er volgens haar geld aan de Belastingdienst wordt betaald. De ontvanger heeft ter zitting aangevoerd dat er geen beslag is gelegd voor de zorgtoeslag 2021. Hij heeft niet kunnen vaststellen of er mogelijk voor een andere vordering beslag is gelegd op eventuele aanspraken van verzoekster jegens [verzekeraar] . Het verzoek van verzoekster is in dat kader niet geheel eenduidig. Verzoekster lijkt te betogen dat er sprake is van een onrechtmatig beslag, enerzijds omdat de beslagvrije voet niet wordt gehanteerd en anderzijds omdat de vordering niet vatbaar is voor beslag vanwege het hoogst persoonlijke karakter daarvan. Voor zover verzoekster opheffing van het beslag wenst, is de voorzieningenrechter niet bevoegd. Dit volgt uit artikel 17 van de Invorderingswet. Tegen de uitvoering van een dwangbevel kan verzet worden gedaan. Dit moet bij de burgerlijke rechter in het arrondissement waar verzoekster woont, dus in zoverre toch Rechtbank Midden-Nederland. Omdat een verzetprocedure met een dagvaarding begint, kan de voorzieningenrechter de zaak in zoverre niet verwijzen. De voorzieningenrechter zal zich op dit punt onbevoegd moeten verklaren. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:71 van de Algemene wet bestuursrecht bindend vaststellen dat op dit punt de burgerlijke rechter bevoegd is. Voor zover verzoekster uitstel van betaling wenste te bewerkstelligen, constateert de voorzieningenrechter dat dit al is verleend zodat aan het verzoek het belang is komen te ontvallen.
15. Daarnaast heeft verzoekster verwijzing gevraagd van de zaak naar het Internationaal Strafhof met toepassing van artikel 14 van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, dit vanwege de genocide die de Belastingdienst pleegt.
16. Artikel 14 van het Statuut van Rome bepaalt, voor zover hier van belang, dat een staat die partij is bij het statuut een situatie waarin een of meer misdaden waarover het Hof rechtsmacht heeft lijken te zijn gepleegd naar de aanklager kan verwijzen, waarbij de aanklager wordt verzocht de situatie te onderzoeken. Hieruit volgt dat alleen de Staat der Nederlanden (of een van de andere landen die partij zijn) zaken kunnen aanbrengen. Dit sluit ook aan bij de artikelen 34 en volgende van het Statuut van het Internationaal Gerechtshof: slechts staten kunnen partij zijn in voor het Hof te brengen zaken, het Hof is toegankelijk voor de staten die partij zijn bij het Statuuten onder voorwaarden kan het Hof toegankelijk worden voor andere staten. De rechtsmacht van het Hof strekt zich uit tot alle zaken die de partijen daaraan voorleggen. Het is dus niet mogelijk voor de voorzieningenrechter om de zaak te verwijzen naar het Internationaal Strafhof. Dit deel van het verzoek moet daarom worden afgewezen.
17. Op grond van het voorgaande verklaart de voorzieningenrechter zich onbevoegd voor zover verzoekster in verzet komt tegen het dwangbevel en wijst hij de gevraagde voorlopige voorziening voor het overige af.
18. In haar laatste brief heeft verzoekster zich op het standpunt gesteld dat de minister voor rechtsbescherming verantwoordelijk is voor vertragingsschade. Voor zover hiermee een beroep op overschrijding van de redelijke termijn is gedaan, wijst de voorzieningenrechter dit af. In de regel is die termijn pas overschreden als twee jaren zijn verstreken. In het bijzondere karakter van een voorlopige voorziening zou reden gelegen kunnen zijn van een kortere termijn uit te gaan, maar sinds de indiening van het verzoek op 23 januari 2023 zijn ongeveer twee maanden verstreken. Daarmee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter de redelijke termijn niet overschreden. Verzoekster lijkt zich op het standpunt te stellen dat de procedure al sinds 2015 loopt, gelet op haar verwijzing naar het procedurenummer bij Rechtbank Midden-Nederland UTR 15/704, maar dit betreft een procedure van de gemachtigde en niet van verzoekster, dus alleen al om die reden kan geen sprake zijn van dezelfde procedure. Voor zover verzoekster andere schade op het oog heeft, heeft zij haar verzoek niet onderbouwd en dient het verzoek evenzeer te worden afgewezen.