ECLI:NL:RBGEL:2023:2863

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
C/05/406004 ES RK 22-229
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en alimentatieverplichtingen met betrekking tot minderjarige kinderen en verdeling van gemeenschappelijk vermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 maart 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die beiden de Nederlandse en Turkse nationaliteit bezitten. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats], bij de vrouw vastgesteld. De man is veroordeeld tot het betalen van € 332 per maand aan kinderalimentatie en € 118 per maand aan partneralimentatie aan de vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw momenteel 24 uur per week werkt, maar dat zij in staat is om haar verdiencapaciteit uit te breiden tot 32 uur per week, mits haar gezondheid dat toelaat. De rechtbank heeft de alimentatieverplichtingen vastgesteld op basis van de draagkracht van beide partijen en de behoefte van de kinderen. Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van de gemeenschappelijke vermogensbestanddelen, waaronder de echtelijke woning, in goede banen geleid. Partijen hebben overeenstemming bereikt over de verkoop van de woning, en de rechtbank heeft bepaald dat de man maximaal zes maanden na de echtscheiding in de woning kan blijven wonen. De rechtbank heeft ook de verdeling van de inboedel en bankrekeningen geregeld, waarbij de man de gezamenlijke bankrekening en de Mazda behoudt, terwijl de vrouw de RABO-bankrekening en de Toyota toebedeeld krijgt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding zelf.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht
Locatie Arnhem
Zaakgegevens: C/05/406004 ES RK 22-229
Datum uitspraak: 6 maart 2023
beschikking echtscheiding
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende in [woonplaats] ,
verzoekster, hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. M.J.E.M. Wielinga-van Dillen te Houten,
t e g e n
[verweerder],
wonende in [woonplaats] ,
verweerder, hierna te noemen de man,
advocaat: mr. S. Kandemir te Dordrecht.

1.Procesverloop

1.1.
Dit verloop blijkt uit:
het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 8 juli 2022;
het exploot van betekening van 14 juli 2022;
het verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 25 augustus 2022;
het aanvullende verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 19 januari 2023;
het journaalbericht met bijlagen van mr. Wielinga-van Dillen van 20 januari 2023.
1.2.
Op 30 januari 2023 is de vrouw verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de man is zijn advocaat verschenen.
1.3.
De minderjarige [naam 1] heeft op 24 januari 2023 zijn mening tegenover de kinderrechter kenbaar gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De vrouw en de man hebben de Nederlandse en Turkse nationaliteit. Zij zijn op [huwelijksdatum] in [huwelijksplaats] met elkaar gehuwd.
2.2.
Zij zijn de ouders van vier kinderen, van wie nog minderjarig is:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .

3.Het verzoek, het verweer tevens zelfstandig verzoek en het verweer daarop

3.1.
De vrouw verzoekt de rechtbank (zoals nader aangevuld) bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, kort gezegd:
tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;
primair te bepalen dat het over te leggen ouderschapsplan onderdeel zal uitmaken van de te geven beschikking, subsidiair te bepalen dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij haar zal hebben;
de man te veroordelen om met ingang van de datum van de beschikking bij te dragen in de kosten van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met een bedrag van € 404 per maand;
e man te veroordelen om met ingang van de datum van echtscheiding bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met een bijdrage van € 1.000 bruto per maand;
de verdeling van de gemeenschappelijke vermogensbestanddelen dan wel de verrekening van de verwervingen vast te stellen zoals omschreven in het verzoekschrift, althans de zodanige wijze van verdeling en verrekening vast te stellen als de rechtbank juist acht;
te bepalen dat de echtelijke woning aan haar wordt toegedeeld;
de man te veroordelen om mee te werken aan een taxatie van de woning door [naam makelaar] ;
de man te veroordelen om nadat zij de man schriftelijk heeft laten weten dat de financiering van de woning geregeld is zijn medewerking te verlenen aan de levering van de echtelijke woning aan haar, op straffe van verbeurte van een dwangsom, met machtiging te verlenen voor het geval de man in gebreke blijft om de door de rechtbank te wijzen beschikking in de plaats te doen stellen van de wilsverklaring van de man ten aanzien van de levering van de onroerende zaak;
het zelfstandige verzoek van de man ten aanzien van het voortgezette gebruik van de echtelijke woning toe te wijzen tot aan de datum van de notariële overdracht van de echtelijke woning aan de vrouw.
3.2.
De man verzoekt de rechtbank om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken dan wel de verzoeken af te wijzen, met uitzondering van het verzoek om echtscheiding. Bij zelfstandig verzoek verzoekt de man de rechtbank voorts bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de echtscheiding uit te spreken tussen partijen;
het hoofdverblijf van [de minderjarige] vast te stellen bij hem;
het voortgezet gebruik van de echtelijke woning;
Wat de verdeling betreft refereert de man zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van belang, hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

echtscheiding
4.1.
Op grond van artikel 3 van EG Verordening 2201/2003 van 27 november 2003 komt aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe over het verzoek tot echtscheiding, nu de
echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben en zij beiden de Nederlandse nationaliteit hebben.
4.2.
Op grond van artikel 10:56 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt het Nederlandse recht of ontbinding van het huwelijk kan worden uitgesproken en op welke gronden.
4.3.
Op grond van artikel 815 lid 2 sub a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige van partijen over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. Ondanks het feit dat geen ouderschapsplan is overgelegd, is de rechtbank van oordeel dat partijen kunnen worden ontvangen in hun (zelfstandige) verzoek tot echtscheiding. Uit de door partijen gestelde feiten en omstandigheden en de mondelinge behandeling is voldoende aannemelijk geworden dat een gezamenlijk ondertekend ouderschapsplan op dit moment redelijkerwijs niet kan worden overgelegd. Gebleken is dat de verstandhouding tussen partijen zodanig is verstoord, dat een constructief overleg daarover (nog) niet tot de mogelijkheden heeft behoord. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank beslissingen nemen in het belang van de minderjarige.
4.4.
Nu beide partijen verzoeken om de echtscheiding uit te spreken, concludeert de rechtbank dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, en zal zij de echtscheiding uitspreken.
hoofdverblijf [de minderjarige]
4.5.
Voor het verzoek over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] komt aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om met toepassing van het Nederlandse recht te beslissen, nu [de minderjarige] in Nederland zijn gewone verblijf heeft. Dat volgt uit de artikelen 5 en 15 van het Haags kinderbeschermingsverdrag 1996 [1] .
4.6.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de man kan instemmen met bepaling van het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vrouw. De rechtbank zal dat daarom vastleggen.
alimentatie
4.7.
Aangezien de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij ook rechtsmacht met betrekking tot de alimentatieverzoeken op grond van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening (Verordening (EG) nr. 4/2009 van 18 december 2008).
uitkomst
4.8.
De rechtbank zal beslissen dat de man een bedrag van € 388 per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen, vanaf de datum van deze beschikking. Daarnaast beslist de rechtbank dat de man een bedrag van € 248 bruto per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
kinderalimentatie
4.9.
De behoefte van de kinderen is belangrijker dan de behoefte van de partner. De rechtbank bepaalt daarom eerst de hoogte van de kinderalimentatie, om daarna te beoordelen in hoeverre er nog ruimte is voor partneralimentatie.
ingangsdatum
4.10.
Voor de kinderalimentatie hanteert de rechtbank als ingangsdatum de datum van de beschikking, zoals door de vrouw is verzocht.
behoefte
4.11.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de behoefte van het kind genoemd. De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij uitgeven aan hun kinderen. De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat de ouders te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren. Het inkomen van de man bedroeg toen € 47.100. Dat volgt uit de jaaropgave van 2022. Dit komt op basis van de belastingtarieven van 2022 neer op € 2.886 netto per maand. [2] Het inkomen van de vrouw bedroeg toen € 1.324 per maand. [3] Dat volgt uit de overgelegde loonstroken over oktober, november en december 2022. Daarbij rekent de rechtbank met een bruto maandinkomen van € 1.352, de premies, de loonheffing en 8% vakantietoeslag. In totaal was het gezinsinkomen dus € 4.210.
4.12.
Voor de vaststelling van de behoefte van de kinderen maakt de rechtbank gebruik van de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld. Uit die tabellen volgt dat ouders bij een gezinsinkomen van € 4.210 gemiddeld € 532 per maand uitgaven voor een kind in 2022. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat nu € 550 per maand.
draagkracht
4.13.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen, de draagkracht.
4.14.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI. Na aftrek van die posten van het NBI blijft de draagkrachtruimte over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. In een formule ziet die berekening er als volgt uit: 70% x [NBI - (0,3 x NBI + 1.175)]. Als het NBI minder dan € 1.930 per maand bedraagt, kan worden uitgegaan van een tabel.
4.15.
Voor het bepalen van de draagkracht van de man rekent de rechtbank op basis van de overlegde jaaropgaaf 2022 met een belastbaar loon van € 47.100. Het NBI is dan, op basis van de belastingtarieven voor 2023, € 2.977. [4] Volgens de hiervoor vermelde formule heeft de man een draagkracht van € 636 per maand [5] .
4.16.
Voor het bepalen van de draagkracht van de vrouw rekent de rechtbank op basis van de overlegde loonstroken over oktober, november en december 2022, waarin een inkomen van € 1.352 bruto per maand staat genoemd. Daarbij houdt de rechtbank rekening met inhoudingen van € 6 per maand premie WGA, € 2,70 per maand premie arbeidsongeschiktheid (PAWW) en gemiddeld € 40 per maand aan pensioenpremie. Ook rekent de rechtbank met een kindgebonden budget. Het NBI is dan € 1.854. [6] Op grond van de tabel heeft de vrouw een draagkracht van € 109 per maand.
verdeling kosten
4.17.
De man en de vrouw hebben samen een draagkracht van € 745 per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [de minderjarige] te betalen, want die zijn € 550 per maand. In dat geval berekent de rechter wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dit gaat naar verhouding van de draagkracht. Dat betekent dat de man een deel van 636/745 x € 550 = € 470 per maand moet dragen en de vrouw een deel van 109/745 x € 550 = € 80 per maand.
zorgkorting
4.18.
De man maakt op de dagen dat [de minderjarige] bij hem verblijft kosten voor eten en drinken, energielasten en dergelijke: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de man deels aan zijn onderhoudsverplichting. Voor zover daartegenover een besparing in die kosten van de vrouw staat, verlaagt de rechtbank de bijdrage van de man met een percentage van de behoefte van de kinderen: de zorgkorting.
4.19.
[de minderjarige] is een jongen van 15 jaar voor wie geen vaste zorgverdeling geldt. Gelet op het gegeven dat [de minderjarige] in het afgelopen jaar bij de man heeft verbleven, gaat de rechtbank ervan uit dat ook na de wisseling van de hoofdverblijf [de minderjarige] regelmatig bij de man zal zijn. Hij heeft zelf ook aangegeven dat hij dat wil en ook de vrouw staat daarachter. De rechtbank acht in dit geval daarom een zorgkorting van 25% passend. Dat is € 138 per maand. Dit bedrag komt in mindering op het bedrag van € 470. Dat betekent dat de man € 332 per maand aan de vrouw moet betalen.
partneralimentatie
4.20.
Omdat nu duidelijk is hoeveel de man voor [de minderjarige] moet betalen, kan de rechtbank berekenen of de man nog ruimte heeft om partneralimentatie te betalen.
huwelijksgerelateerde behoefte
4.21.
Bij de berekening van de partneralimentatie stelt de rechtbank eerst het bedrag vast dat de vrouw nodig heeft om haar kosten van te kunnen betalen, haar behoefte. Daarbij kijkt de rechtbank niet alleen naar de puur noodzakelijke kosten die de vrouw moet maken, maar ook naar de welstand waarin partijen hebben geleefd en naar wat de vrouw daardoor gewend was uit te geven. Daarom wordt dat de huwelijksgerelateerde behoefte genoemd.
4.22.
Voor de vaststelling van die huwelijksgerelateerde behoefte is een vuistregel ontwikkeld, de ‘hofnorm’. Die hofnorm neemt het gezinsinkomen van toen partijen nog bij elkaar waren als uitgangspunt. De gedachte is dat partijen gewend waren om daarvan te leven. Dat betekent dat ieder van hen de helft van dat inkomen nodig heeft om de uitgaven te blijven doen, zoals diegene gewend was tijdens het huwelijk. Maar beide partijen hebben na de scheiding meer geld nodig, omdat het leven voor alleenstaanden nu eenmaal duurder is dan voor gehuwden. Zij kunnen kosten niet meer met een ander delen en daarom gaat de hofnorm ervan uit dat de behoefte 60% van het gezinsinkomen is.
4.23.
De man heeft naar voren gebracht dat de hofnorm niet van toepassing is omdat de vrouw geen woonlasten heeft. Zij heeft geen eigen woonruimte. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw toegelicht dat zij bij haar broer woont en dat zij hem € 500 per maand betaalt voor de inwoning. Aangezien het aannemelijk is dat de inwoning van de vrouw bij haar broer tijdelijk zal zijn, en bovendien de man niet nader heeft onderbouwd wat de totale daadwerkelijke kosten van de vrouw zijn (los van de woonlasten), acht de rechtbank het redelijk om uit te gaan van de hofnorm. De rechtbank stelt daarbij vast dat uit de berekening een forfaitair woonbudget van € 412 naar voren komt, wat aansluit bij de woonlasten zoals de vrouw naar voren heeft gebracht. De rechtbank acht het redelijk in elk geval daarmee rekening te houden.
4.24.
Bij de vaststelling van de kinderalimentatie is al berekend dat het gezamenlijke inkomen van partijen € 4.210 bedroeg toen zij nog bij elkaar waren. Hierop moeten de kosten van de twee nog thuiswonende kinderen in mindering worden gebracht, omdat dat bedrag niet beschikbaar was voor partijen zelf. Over de kosten van de jongmeerderjarige [naam 2] hebben partijen zich niet uitgelaten. Gemakshalve zal de rechtbank voor de totale kosten van de twee kinderen aansluiten bij de behoeftetabel voor twee kinderen. Dan bedroegen hun kosten in 2022 € 890.
4.25.
Van het inkomen van € 4.210 blijft dan € 3.320 per maand over. Daarvan heeft de vrouw volgens de hofnorm dus 60% nodig. Dat was € 1.992 netto per maand in 2022. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat nu € 2.060 netto per maand.
behoeftigheid
4.26.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de vrouw redelijkerwijs in staat is om zelf dat bedrag te verdienen. Als de vrouw daar niet toe in staat is, is zij behoeftig.
4.27.
De vrouw werkt momenteel 24 uur per week. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw toegelicht dat het mogelijk is dat zij meer gaat werken, voor zover haar gezondheid dat toelaat. Aangezien zij niet nader heeft onderbouwd dat zij medisch beperkt is om te werken, acht de rechtbank het redelijk dat rekening wordt gehouden met een verdiencapaciteit tot 32 uur in de week.
4.28.
In de loonstroken over oktober, november en december 2022 staat een inkomen van € 1.352 bruto per maand genoemd. Omgerekend is dat € 16.224 per jaar. Dit inkomen verdient de vrouw bij een dienstverband van 24 uur per week. Omgerekend komt dit bij een dienstverband van 32 uur uit € 22.572. Daarbij houdt de rechtbank rekening met evenredig hogere premies. Het NBI is dan € 1.811. [7] De rechtbank trekt daarvan de bijdrage af die de vrouw levert aan de kosten van [de minderjarige] van € 80 per maand. De vrouw houdt voor zichzelf dan € 1.731 per maand over. Uitgaand van de behoefte van € 2.060 per maand komt de vrouw netto € 329 per maand te kort. Als de man partneralimentatie betaalt, moet de vrouw daarover nog belasting betalen. Daarom bruteert de rechtbank dit bedrag, waarmee de aanvullende behoefte uitkomt op € 639 per maand. [8]
draagkracht van de man
4.29.
Voor de berekening van de draagkracht van de man hanteert de rechtbank dezelfde methode en dezelfde gegevens als bij de kinderalimentatie, alleen wordt een draagkrachtpercentage van 60% gebruikt in plaats van 70%. De formule wordt dan dus: 60% x [NBI - (0,3 x NBI + 1.175)]. Het NBI is bij de kinderalimentatie al berekend op € 2.977. Op grond van de formule is de draagkracht van de man € 545 netto per maand [9] .
4.30.
Omdat de kinderalimentatie voorgaat op de partneralimentatie, brengt de rechtbank de kosten die de man voor [de minderjarige] maakt in mindering op dit bedrag. De totale kosten die de man voor [de minderjarige] maakt heeft de rechtbank berekend op € 470 per maand. Er blijft dan € 75 netto per maand over.
4.31.
Als de man partneralimentatie betaalt, mag de man de partneralimentatie als aftrekpost opvoeren in de belastingaangifte. Daardoor betaalt de man minder belasting. Door dat belastingvoordeel kan de man meer partneralimentatie betalen. De rechtbank telt daarom dat belastingvoordeel op de draagkracht. Daarmee komt de draagkracht van de man op een bedrag van € 118 bruto per maand [10] . Dit bedrag acht de rechtbank passend en zal zij toewijzen.
alimentatie vooruitbetalen
4.32.
De man moet de kinder- en partneralimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in de maand wordt betaald.
vermogensrechtelijke afwikkeling
4.33.
Omdat de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding heeft hij tevens rechtsmacht voor de vermogensrechtelijke afwikkeling (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels). Gelet op de huwelijksdatum zijn de regels uit het arrest Chelouche/Van Leer [11] van toepassing. De vrouw stelt dat Turks recht van toepassing is, omdat partijen geen rechtskeuze hebben gemaakt en zij bij het aangaan van het huwelijk alleen de Turkse nationaliteit gemeenschappelijk hadden, wat de man niet betwist. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
4.34.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat partijen overeenstemming hebben over de omvang en de verdeling van de verwervingen. Niet in geschil is dat het vermogen van partijen op de peildatum 8 juli 2022 bestaat uit:
- de gezamenlijke echtelijke woning aan [adres] ,
- de inboedel,
- twee auto’s op naam van de man,
- twee bankrekeningen.
de woning
4.35.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning. Partijen zijn het erover eens dat de man tot maximaal zes maanden na de echtscheiding in de woning kan blijven wonen. De rechtbank zal dat vastleggen.
4.36.
De vrouw heeft in haar verzoekschrift gesteld dat de woning verkocht moet worden. De man heeft daarmee ingestemd in zijn verweerschrift. Zodoende hadden partijen daarover overeenstemming. Vervolgens heeft de vrouw vijf maanden later haar verzoek aangevuld in die zin dat zij verzoekt om toedeling van de woning aan haar. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat dat voortkomt uit een onvoorziene omstandigheid, namelijk dat de vrouw geen huurwoning kan vinden. De vrouw acht het niet in het belang van de kinderen dat zij wordt gehouden aan de overeenstemming. De man heeft aangevoerd dat er geen sprake is van onvoorziene omstandigheden omdat de woningschaarste een te voorziene omstandigheid was. Het belang van de kinderen acht de man niet doorslaggevend bij de verkoop van de woning.
4.37.
De rechtbank is van oordeel dat partijen in augustus 2022 overeenstemming hebben bereikt over de verkoop van de woning. Dat de vrouw na de bereikte overeenstemming aanvullende verzoeken heeft gedaan, waarmee de man niet instemt, doet geen afbreuk aan de bereikte overeenstemming. De rechtbank ziet geen aanleiding op grond van de redelijkheid en billijkheid de eerder bereikte overeenstemming open te breken. De man mocht menen dat partijen overeenstemming hadden, omdat de vrouw aan de verkoop geen voorwaarden heeft gesteld. Bovendien kan de vrouw ook als de woning te koop staat een bod doen en als dit een bod is dat aansluit bij de waarde van de woning valt niet in te zien waarom de man dat niet zou accepteren. Daarmee is de mogelijkheid voor de vrouw om de woning over te nemen dus nog niet uitgesloten. Wel zal de rechtbank bepalen dat partijen dienen mee te werken aan verkoop van de woning.
Partijen zijn het erover eens dat [naam makelaar] de woning zal taxeren. De rechtbank zal ervan uitgaan dat dit kantoor dan ook zal optreden als verkoopmakelaar, tenzij partijen anders overeenkomen.
De overige verzoeken ten aanzien van de woning zal de rechtbank afwijzen. Het is aan partijen om verder uitvoering te geven aan de verkoop van de woning.
de inboedel en bankrekeningen
4.38.
Partijen zijn het eens over de verdeling van de inboedel in onderling overleg. Ook zijn zij het erover eens dat de voormalige gezamenlijke bankrekening aan de man toekomt, en dat de bankrekening van de vrouw aan de vrouw toekomt, zonder dat er saldi verrekend hoeven te worden. De rechtbank zal dat vastleggen.
de auto’s
4.39.
Tijdens de mondelinge behandeling is de waarde van de twee auto’s besproken, een Toyota en een Mazda. De advocaat van de man heeft desgevraagd aangegeven niet te weten of de man de auto’s heeft verkocht. Mocht de Toyota nog niet zijn verkocht, dan dient de man de Toyota over te dragen aan de vrouw. Als de Toyota is verkocht dient de man de waarde daarvan aan de vrouw te vergoeden. De hoogte van het bedrag dient te worden aangetoond via een verkoopbon, en als de man die niet heeft met een ANWB-koerslijst, waarbij dient te worden uitgegaan van de waarde bij verkoop aan een particulier, ook als de man de auto zou hebben verkocht aan een handelaar, omdat de vrouw niet heeft ingestemd met die verkoop.
processuele beslissingen
4.40.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht, met uitzondering van de echtscheiding. Dat wil zeggen dat de alimentatieverplichtingen betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
4.41.
Ten slotte beslist de rechtbank dat ieder de eigen proceskosten moet betalen, omdat partijen echtelieden zijn.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen de partijen, die met elkaar gehuwd zijn op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats] ;
5.2.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] , bij de vrouw zal zijn;
5.3.
bepaalt dat de man, vanaf vandaag, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] , aan de vrouw zal betalen
332
(driehonderdtweeëndertig euro
)per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
5.4.
bepaalt dat de man, vanaf de dag waarop de beschikking voor zover daarbij de echtscheiding is uitgesproken is ingeschreven in de desbetreffende registers van de burgerlijke stand, aan de vrouw voor levensonderhoud zal betalen € 118
(honderdachttien euro
)per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
5.5.
bepaalt dat de man, als hij op het ogenblik van de inschrijving van deze beschikking de echtelijke woning aan [adres] bewoont, jegens de vrouw bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij die woning gedurende zes maanden voort te zetten;
5.6.
draagt partijen op mee te werken aan verkoop van de echtelijke woning en bepaalt dat deze woning zal worden getaxeerd door [naam makelaar] ;
5.7.
bepaalt dat de verdeling van de inboedel van partijen in onderling overleg wordt geregeld;
5.8.
deelt de gezamenlijke SNS-bankrekening (bij partijen bekend) toe aan de man, en deelt de RABO-bankrekening ( [rekeningnummer] ) toe aan de vrouw, zonder verrekening van saldi;
5.9.
bepaalt dat de man de Mazda behoudt (voor zover deze niet is verkocht) en dat de man de Toyota ( [kentekennummer] ) aan de vrouw overdraagt, en voor zover de man de Toyota heeft verkocht de verkoopopbrengst aan de vrouw vergoedt, aan te tonen met de verkoopbon, of als de man deze niet heeft, met een ANWB-koerslijst, waarbij wordt uitgegaan van de waarde bij verkoop aan een particulier;
5.10.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, met uitzondering van de beslissing omtrent de echtscheiding;
5.11.
compenseert de kosten van dit geding aldus dat iedere partij met de eigen kosten belast blijft;
5.12.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Verschuren, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2023.
BIJLAGEN:
Bijlage 1: inkomen van de man in 2022
Bijlage 2: inkomen van de vrouw in 2022
Bijlage 3: NBI van de man in 2023
Bijlage 4: NBI van de vrouw in 2023
Bijlage 5: verdiencapaciteit van de vrouw
Bijlage 6: brutering aanvullende behoefte

Voetnoten

1.Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (Den Haag, 19 oktober 1996, Trb. 1997, 299).
2.Bijlage 1: inkomen van de man in 2022.
3.Bijlage 2: inkomen van de vrouw in 2022.
4.Bijlage 3: NBI van de man in 2023.
5.70% x [2.977 - (893 + 1.175)].
6.Bijlage 4: NBI van de vrouw in 2023.
7.Bijlage 5: verdiencapaciteit van de vrouw.
8.Bijlage 6: brutering aanvullende behoefte.
9.60% x [2.977 - (893 + 1.175)].
10.Het belastingvoordeel is 36,93% over het bruto bedrag; 75: (1-0,3693) = € 118.
11.HR 10 december 1976,