ECLI:NL:RBGEL:2023:2888

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
C/05/418078 / FA RK 23-1228
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening levensonderhoud in het kader van een echtscheidingsprocedure met internationale aspecten

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 24 mei 2023 een beschikking gegeven in een voorlopige voorzieningenprocedure betreffende levensonderhoud. De vrouw, met de Gambiaanse nationaliteit, verzoekt om een bijdrage van € 2.400 per maand van de man, die de Nederlandse nationaliteit heeft, als bijdrage in haar levensonderhoud tijdens de echtscheidingsprocedure. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een geldig Gambiaans huwelijk, dat niet door verstoting is geëindigd. De man betwist de geldigheid van het huwelijk en stelt dat het is ontbonden door verstoting. De rechtbank concludeert dat het huwelijk nietig is en dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat het huwelijk is geëindigd.

De rechtbank onderzoekt vervolgens of het huwelijk erkend wordt in Nederland en komt tot de conclusie dat dit het geval is, omdat het huwelijk rechtsgeldig is op basis van Gambiaans recht. De rechtbank stelt vast dat de vrouw behoeftig is, aangezien zij nooit in Nederland heeft gewerkt en afhankelijk is van giften. De man heeft een netto besteedbaar inkomen van € 3.809 per maand, waaruit de rechtbank een bijdrage van € 1.217 bruto per maand aan de vrouw vaststelt. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren af, omdat er geen rechtsmiddel openstaat tegen deze beslissing. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/418078 / FA RK 23-1228
Datum uitspraak: 24 mei 2023
beschikking voorlopige voorzieningen
in de zaak van
[verzoekster](hierna: de vrouw),
verblijvende in [woonplaats] ,
advocaat mr. M.C. Spil in Amsterdam,
tegen
[verweerder](hierna: de man),
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. A.F.J. Huigens in Apeldoorn.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen bij de griffie op 18 april 2023;
- het F9-formulier met een brief, van de vrouw van 21 april 2023;
- het verweerschrift van de man, ingekomen bij de griffie op 8 mei 2022;
- het F9-formulier met aanvullende stukken, van de vrouw van 8 mei 2023.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 11 mei 2023 zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door mr. Spil;
- de man, bijgestaan door mr. Huigens.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man nadere financiële gegevens overgelegd.

2.De feiten

2.1.
De vrouw heeft de Gambiaanse nationaliteit. De man heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
In de registers van de Burgerlijke Stand in Nederland is tussen partijen geen huwelijk ingeschreven. Volgens twee aktes uit Gambia, elk voorzien van een stempel van het ministerie van Buitenlandse Zaken van Gambia, zijn partijen op 17 mei 2021 met elkaar getrouwd.

3.Het verzoek

3.1.
De vrouw verzoekt, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, voor de duur van de echtscheidingsprocedure om te bepalen dat de man, bij vooruitbetaling, aan haar een bedrag dient te voldoen van € 2.400 per maand als bijdrage in haar levensonderhoud dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bijdrage.
3.2.
De vrouw is van mening dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht. Zij heeft daarom een verzoek tot echtscheiding ingediend, bekend onder zaaknummer C/05/418002 / ES RK 23/168.

4.Het verweer

4.1.
De man verzoekt om het verzoek van de vrouw af te wijzen en de vrouw in de proceskosten te veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad. Hij bestrijdt dat partijen getrouwd zijn, althans dat zij nog getrouwd zijn. Ook voert hij inhoudelijk verweer.

5.De beoordeling

Ordemaatregel
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat de voorlopige voorzieningenprocedure is gericht op het verkrijgen van een ordemaatregel in een situatie waarin een beslissing in de hoofdzaak (de echtscheidingsprocedure) niet kan worden afgewacht en waarin een zekere mate van spoedeisendheid aan de orde is. Gelet hierop zal de rechtbank een beperkte motivering geven.
Voorvragen
5.2.
Voordat de rechtbank kan toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de verzoeken van de vrouw moet zij eerst een aantal voorvragen beantwoorden. Tussen partijen is namelijk in geschil of sprake is van een huwelijk, op basis waarvan dit huwelijk gesloten zou zijn en of dit huwelijk al dan niet is geëindigd. Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of een dergelijk huwelijk wordt erkend in Nederland.
Is er sprake van een huwelijk?
5.3.
De man stelt primair dat nooit sprake is geweest van een rechtsgeldig huwelijk, althans dat dit niet valt vast te stellen bij gebrek aan originele stukken. Subsidiair stelt de man dat sprake is van een islamitisch huwelijk, dat is ontbonden doordat de man de vrouw heeft verstoten.
5.4.
De vrouw stelt dat sprake is van een rechtsgeldig huwelijk. Zij wijst erop dat het afschrift van het overgelegde huwelijkscertificaat van 6 april 2023 is gelegaliseerd. Zij betwist dat sprake is van een islamitisch huwelijk.
5.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de geldigheid van de overgelegde certificaten. De man heeft twee certificaten overgelegd en stelt dat deze onderling verschillen. Desgevraagd heeft de man tijdens de mondelinge behandeling niet kunnen toelichten waar het verschil in zat. De certificaten verschillen inhoudelijk niet van elkaar en bovendien zijn beide certificaten gelegaliseerd door het Gambiaanse ministerie van buitenlandse zaken, zodat de rechtbank zonder concretere, onderbouwde betwisting geen reden heeft aan de juistheid hiervan te twijfelen. Voor zover de man in de stukken heeft gewezen op het feit dat eenmaal naar sectie 16 en eenmaal naar sectie 17 van de wetgeving wordt gewezen, wijst de rechtbank erop dat het ene stuk verwijst naar de wet (
Civil Marriage Act) en eenmaal naar een verordening (
Civil Marriage Ordinance). Ook daaruit volgt dus geen inhoudelijke tegenstrijdigheid.
5.6.
De rechtbank volgt de man niet in zijn stelling dat sprake is van een islamitisch huwelijk. Naar Gambiaans recht kan op grond van drie verschillende wetten een huwelijk worden gesloten, namelijk op basis van de
Civil Marriage Act, de
Christian Marriage Acten de
Mohammedan Marriage and Divorce Act. [1] Uit het huwelijkscertificaat van 26 mei 2021 volgt met zoveel woorden dat het huwelijk van partijen is gesloten op grond van de
Civil Marriage Act. Op het certificaat van 6 april 2023 wordt verwezen naar de
Civil Marriage Ordinance. Dit duidt op een burgerlijk huwelijk en daarom gaat de rechtbank er op basis van deze informatie vanuit dat sprake is van een burgerlijk huwelijk tussen partijen.
Is het huwelijk geëindigd of is sprake van een nietig huwelijk?
5.7.
De rechtbank volgt de man niet in zijn stelling dat het huwelijk nietig is. Volgens de man wilde hij onderzoeken of de relatie tussen partijen kans van slagen had. Het was voor hem niet mogelijk om lang in Gambia te verblijven, maar door het sluiten van het huwelijk kreeg hun relatie een officiële status, waardoor het wel mogelijk werd dat de vrouw naar Nederland kwam. Volgens de man was in wezen sprake van een schijnhuwelijk.
5.8.
De vrouw betwist deze stelling van de man. Partijen hielden van elkaar en zij hadden allebei de intentie dat de vrouw samen met haar dochter [naam] , uit een eerdere relatie, naar Nederland zou komen en dat zij dan gezamenlijk in Nederland een bestaan zouden opbouwen. Partijen zijn op 3 februari 2021 nog samen naar Dakar (Senegal) afgereisd waar de vrouw in het kader van gezinshereniging het inburgeringsexamen heeft afgelegd.
5.9.
De rechtbank stelt vast dat partijen mogelijk een verschillende belevenis hebben van de gebeurtenissen en dat hun verwachtingen en intenties van elkaar verschilden. Vooralsnog volgt uit beider verklaringen wel dat sprake is geweest van een relatie tussen partijen en de vrouw heeft ook foto’s overgelegd die dat ondersteunen. De rechtbank is van oordeel dat een diepgaande beoordeling of sprake is van een nietig huwelijk niet past in het kader van een ordemaatregel waarvoor deze voorlopige voorzieningenprocedure is bedoeld. Voor nu is niet komen vast te staan dat het huwelijk tussen partijen nietig is. De rechtbank gaat daarom uit van de juridische status, zoals die volgt uit de overgelegde stukken.
5.10.
De man stelt vervolgens dat het huwelijk in september 2021 is geëindigd door verstoting. De vrouw betwist dit.
5.11.
De rechtbank volgt de stelling van de man niet dat het huwelijk in september 2021 is beëindigd door verstoting. De rechtbank acht het onaannemelijk dat het beëindigen van een burgerlijk huwelijk door verstoting in Gambia mogelijk is. Daar komt bij dat op het certificaat van 6 april 2023 niet is vermeld dat het huwelijk naar Gambiaans recht zou zijn geëindigd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het huwelijk tussen partijen is geëindigd.
Wordt het huwelijk erkend in Nederland?
5.12.
Het uitgangspunt is dat een huwelijk dat buiten Nederland wordt gesloten wordt erkend wanneer het op grond van het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is. [2] Omdat er sprake is van een huwelijksverklaring, die is afgegeven door een bevoegde autoriteit [3] , is sprake van een rechtsgeldig huwelijk. De stelling van de man dat de vrouw met een andere man getrouwd was, wat de vrouw overigens heeft bestreden, maakt dit op zich niet anders, omdat het hebben van meerdere relaties niet in de weg staat aan een erkenning van een buitenlands huwelijk in Nederland. Voor zover sprake zou zijn van polyandrie en dit aan rechtsgeldigheid van het huwelijk in Gambia in de weg staat, dient dit naar het oordeel van de rechtbank in eerste instantie in Gambia aan de orde te worden gesteld en mag de rechtbank in beginsel uitgaan van de verstrekte officiële stukken.
Ontvankelijkheid
5.13.
Er zitten internationale aspecten aan deze zaak. De rechtbank moet daarom eerst onderzoeken of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht moet worden toegepast.
Rechtsmacht
5.14.
De man heeft zijn gewone verblijfplaats in Nederland. Alleen al daarom heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht. [4]
Toepasselijk recht
5.15.
Op grond van artikel 3 van het Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen van 23 november 2007 (Haags Protocol) [5] is als uitgangspunt het recht van toepassing van de staat waar de onderhoudsgerechtigde de gewone verblijfplaats heeft.
5.16.
De vrouw stelt dat zij haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft en daarom is Nederlands recht van toepassing. De man betwist dit en stelt dat de vrouw haar gewone verblijfplaats heeft in Gambia. Daarom is Gambiaans recht van toepassing. Subsidiair heeft de man een beroep gedaan op artikel 5 van het Haags Protocol. Hij stelt dat het recht van Gambia nauwer is verbonden met het huwelijk. Bovendien is toepassing van artikel 3 van het protocol onredelijk en onbillijk. Voor zover de man weet woont de vrouw in Gambia. Hij heeft haar na het verbreken van de relatie financiële middelen en ondersteuning gegeven om terug te gaan naar Gambia. Het is niet duidelijk of de vrouw daar gebruik van heeft gemaakt, maar zover dat niet het geval is, is het de eigen keuze van de vrouw dat zij in Nederland blijft. De man hoefde er bovendien ook niet op bedacht te zijn dat door een huwelijk te sluiten in Gambia hem een onderhoudsverplichting naar Nederlands recht zou kunnen worden opgelegd.
5.17.
De rechtbank volgt de man niet in zijn stellingen en is van oordeel dat Nederlands recht van toepassing is, omdat de vrouw haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Uit de stellingen van beide partijen volgt dat het hun intentie bij het sluiten van het huwelijk was dat de vrouw naar Nederland zou komen. De vrouw is op de zitting verschenen en was in elk geval op dat moment dus in Nederland. Dat zij structureel in Nederland verblijft is verder bevestigd door een overgelegd schrijven van de Lutherse Diaconie van 19 april 2023. Zij hebben de vrouw geholpen bij het zoeken van een opvanglocatie en het inschrijven van haar dochter [naam] op een school en zij hebben ervoor gezorgd dat zij eten en kleding kreeg. De vrouw heeft via deze kerk sociale contacten opgebouwd in Nederland. De vrouw heeft bovendien verklaard dat zij alles in Gambia heeft achtergelaten om samen met de man een bestaan op te bouwen in Nederland. Zij had en heeft nog steeds de intentie om in Nederland te verblijven, mede omdat zij door haar familie in Gambia wordt bedreigd vanwege het huwelijk met de man. Hoewel haar verblijfsvergunning eind mei 2023 afloopt, is zij niet van plan te vertrekken. Zij heeft een advocaat in de arm genomen met de bedoeling een verlenging of een vergunning op een andere verblijfsgrond aan te vragen. Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat het permanente centrum van de belangen van de vrouw op dit moment in Nederland is gelegen.
5.18.
Ook is de rechtbank van oordeel dat het beroep van de man op artikel 5 van het Haags Protocol niet slaagt. De keuze van de vrouw dat zij in Nederland blijft is immers een gevolg van het gesloten huwelijk tussen partijen. De vrouw is islamitisch en zij is getrouwd met een niet-islamitische man. Dat wordt niet geaccepteerd door haar familie. De vrouw geeft tijdens de mondelinge behandeling aan dat haar familie heeft gedreigd om haar te vermoorden als zij terugkeert naar Gambia. Als de vrouw teruggaat naar Gambia komt haar veiligheid in het geding. Haar keuze om in Nederland te blijven is daarom geen vrije keuze maar vloeit juist direct voort uit het huwelijk van partijen.
Voorlopige vaststelling van de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw
5.19.
De rechtbank zal hierna inhoudelijk ingaan op de bijdrage die de man voorlopig moet leveren. Zij maakt daarbij mede gebruik van de uitgangspunten die zijn opgenomen in het Rapport Alimentatienormen van de Expertgroep alimentatie van de Rechtspraak [6] .
ingangsdatum
5.20.
De vrouw heeft geen specifieke ingangsdatum gevraagd voor de bijdrage. De rechtbank hanteert daarom als ingangsdatum de datum van deze beschikking. Er zijn geen omstandigheden naar voren gekomen waarom moet worden uitgegaan van een andere datum.
huwelijksgerelateerde behoefte
5.21.
Bij de berekening van de bijdrage in het levensonderhoud stelt de rechtbank eerst het bedrag vast dat de vrouw nodig heeft om haar kosten van te kunnen betalen. Dat wordt de behoefte genoemd. Daarbij kijkt de rechtbank niet alleen naar de puur noodzakelijke kosten die de vrouw moet maken, maar ook naar de welstand waarin partijen hebben geleefd en naar wat de vrouw daardoor gewend was uit te geven. Daarom wordt dat de huwelijksgerelateerde behoefte genoemd.
5.22.
Voor de vaststelling van die huwelijksgerelateerde behoefte is een vuistregel ontwikkeld, de hofnorm. Die hofnorm neemt het gezinsinkomen van toen partijen nog bij elkaar waren als uitgangspunt. De gedachte is dat partijen gewend waren om daar met zijn tweeën van te leven. Dat betekent dat ieder van hen in principe de helft van dat inkomen nodig heeft om de uitgaven te blijven doen, zoals zij gewend waren tijdens het huwelijk. Maar beide partijen hebben na de scheiding meer geld nodig, omdat het leven voor alleenstaanden nu eenmaal duurder is dan voor gehuwden. Zij kunnen kosten niet meer met een ander delen en daarom gaat de hofnorm ervan uit dat de behoefte 60% van het gezinsinkomen is.
5.23.
De vrouw stelt dat de hofnorm ook in dit geval toegepast kan worden. Zij verblijft in Nederland en daarom heeft zij behoefte aan een bijdrage die passend is bij de levensstandaarden in Nederland. Subsidiair verzoekt de vrouw om voor de behoefte aan te sluiten bij de bijstandsnorm voor een alleenstaande. Meer subsidiair, voor het geval de rechtbank naar de levensstandaard in Gambia zou kijken, stelt de vrouw dat de Big Mac-index moet worden gehanteerd om haar behoefte vast te stellen.
5.24.
De man bestrijdt de bruikbaarheid van de hofnorm in dit geval, omdat partijen in Nederland in feite niet hebben samengewoond. Volgens hem is de vrouw onaangekondigd bij hem gekomen en was op dat moment de relatie al ten einde. De vrouw bestrijdt dit.
5.25.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding af te wijken van de hofnorm. Ook al verschillen partijen deels over de feiten en hun intenties, vast staat wel dat zij niet tot nauwelijks hebben samengeleefd. De uitgangsgedachte dat partijen gewend waren samen te leven van het inkomen van de man [7] gaat daardoor niet op. Daarom kan voor de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw niet worden aangesloten bij die levensstandaard.
5.26.
De rechtbank is van oordeel dat in het kader van een ordemaatregel zoals in deze voorlopige voorzieningenprocedure geen diepgaande beoordeling past en daarom zal zij, zoals de vrouw subsidiair heeft verzocht, voor de huwelijksgerelateerde behoefte aansluiten bij de bijstandsnorm voor alleenstaanden in Nederland. De vrouw verblijft immers (voorlopig) nog in Nederland en aannemelijk is dat zij dan ten minste een bedrag gelijk aan de bijstandsnorm nodig heeft. Dit is een bedrag van € 1.196 netto per maand.
behoeftigheid
5.27.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de vrouw redelijkerwijs in staat is om zelf voorgaand bedrag te verdienen. Voor zover zij daar niet toe in staat is, is zij behoeftig.
5.28.
De vrouw heeft in Nederland nooit gewerkt. Zij heeft geen eigen inkomsten en is tot op heden afhankelijk geweest van bijvoorbeeld giften van de Lutherse Diaconie en het Rode Kruis. Zij is daarom behoeftig tot het gehele bedrag van de huwelijksgerelateerde behoefte van € 1.196 netto per maand. Als de man een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betaalt, moet de vrouw daarover belasting betalen. Daarom bruteert de rechtbank voormeld netto bedrag tot € 1.631 bruto per maand. [8]
draagkracht man
5.29.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank in hoeverre de man die bijdrage kan betalen. Dat wordt de draagkracht genoemd. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI. Na aftrek van die posten van het NBI blijft de draagkrachtruimte over. Daarvan is 60% beschikbaar voor een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw. In dit geval ziet die berekening er (gestileerd) als volgt uit: 60% x (NBI - 0,3 x NBI - 1.175).
5.30.
Het NBI stelt de rechtbank eenvoudigheidshalve, met het oog op het feit dat het een voorlopige voorzieningenprocedure betreft, vast op basis van de jaaropgave 2022 van de man. Hieruit volgt een belastbaar loon van € 68.790. Daarop komt een bedrag aan loonheffing van € 23.082 in mindering. Het NBI van de man bedraagt dan € 45.708 / 12 = € 3.809 per maand.
5.31.
Niet in geschil is tussen partijen dat de man € 210 aan kinderalimentatie betaalt voor zijn dochter uit een eerder huwelijk. De rechtbank zal hier rekening mee houden en dit bedrag als extra last meenemen in de draagkrachtformule.
5.32.
De man heeft daarnaast verzocht om rekening te houden met zijn hoge energielasten. Als uitgangspunt wordt een bijdrage forfaitair vastgesteld. Het enkele feit dat de man op één punt relatief hoge lasten heeft is in beginsel niet genoeg om daarvan af te wijken, omdat in de regel hoge lasten op één punt kunnen worden gecompenseerd door lagere uitgaven op een ander punt. Dat is ook in dit geval zo. In de formule wordt immers uitgegaan van een forfaitair woonbudget van 30% van het netto inkomen. De werkelijke woonlasten van de man zijn lager. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om rekening te houden met de extra energielasten die de man moet betalen.
5.33.
Op basis van de hiervoor genoemde formule is er een bedrag beschikbaar van
€ 768 netto per maand [9] .
5.34.
Als de man een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betaalt, mag hij deze bijdrage als aftrekpost opvoeren in de belastingaangifte. Daardoor betaalt de man minder belasting. Door dat belastingvoordeel kan hij een grotere bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betalen. De rechtbank telt daarom dat belastingvoordeel op de draagkracht. Sinds 1 januari 2023 is het belastingvoordeel standaard 36,93%. Daarmee komt de draagkracht van de man op een brutobedrag van € 1.217 bruto per maand. [10] Deze bijdrage vindt de rechtbank passend en zal zij daarom opleggen.
Niet uitvoerbaar bij voorraad
5.35.
De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren af. Er staat geen rechtsmiddel open tegen de beslissing in deze procedure, waardoor de beschikking direct uitvoerbaar is. De vrouw heeft daarom geen belang bij dit verzoek.
Proceskosten
5.36.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure, zoals de man heeft verzocht. Op grond van artikel 289 Rv kan de rechtbank een proceskostenveroordeling uitspreken. Als hoofdregel in familiezaken geldt dat de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Alleen in uitzonderlijke gevallen wordt van deze hoofdregel afgeweken. Er zijn geen omstandigheden naar voren gebracht door de man waaruit blijkt dat moet worden afgeweken van de hoofdregel. De rechtbank zal de proceskosten daarom tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
bepaalt dat de man met ingang van heden € 1.217 bruto per maand aan de vrouw betaalt als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
6.2.
verstaat dat deze voorziening geldt voor de duur van de bodemprocedure;
6.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten betaalt;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van mr. Y.J.J. Lanz als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2023.
Bijlage I. brutering aanvullende huwelijksgerelateerde behoefte

Voetnoten

1.Internationales Ehe-und Kindschaftsrecht, Gambia, III.B., Gesetzestexte (online geraadpleegd).
2.Artikel 10:31 lid 1 BW.
3.Artikel 10:31 lid 4 BW.
4.Verordening EG nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen.
5.Pb EU L 331/17.
6.Te vinden via www.rechtspraak.nl onder “Professionals”.
7.Na aankomst in Nederland had de vrouw geen inkomen.
8.Bijlage I. brutering aanvullende huwelijksgerelateerde behoefte.
9.60% x (€ 3.809 - 30% x 3.809 - € 1.175 - 210).
10.Op basis van de volgende formule: € 768 / ( 1- 0,3693 ) = € 1.217.