ECLI:NL:RBGEL:2023:3522

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 5169
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om algemene bijstand en individuele inkomenstoeslag door de gemeente Nijmegen

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland op 22 juni 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvragen om algemene bijstand en een individuele inkomenstoeslag beoordeeld. Eiseres, die in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeert, had haar aanvragen ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen. Het college had deze aanvragen afgewezen op basis van het standpunt dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerde. De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte heeft afgewezen, omdat eiseres wel degelijk recht heeft op bijstand. De rechtbank stelt vast dat eiseres in de te beoordelen periode niet beschikte over voldoende middelen om in haar levensonderhoud te voorzien. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het recht op bijstand en de individuele inkomenstoeslag opnieuw beoordeeld moeten worden. Tevens wordt het college veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/5169

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2023

in de zaak tussen

[Eiseres A] , uit [plaats B] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.A. Wellen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, het college
(gemachtigde: mr. D.T.P.J. Damen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de afzonderlijke aanvragen van eiseres om algemene bijstand en om een individuele inkomenstoeslag.
1.1.
Het college heeft deze aanvragen met de besluiten van 28 april 2022 en van 11 mei 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 5 oktober 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Bij uitspraak van 29 november 2022 heeft de voorzieningenrechter – voor zover van belang – het (tegelijkertijd met het beroep gedane) verzoek om voorlopige voorziening van eiseres toegewezen, het bestreden besluit geschorst tot zes weken nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep van eiseres en bepaald dat het college aan eiseres, bij wijze van voorschot, algemene bijstand naar de voor haar geldende norm en individuele inkomenstoeslag wordt toegekend met ingang van 24 oktober 2022.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college. Als tolk Syrisch-Libanees is verschenen B. Koro.
1.5.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het college en eiseres in de gelegenheid gesteld om met elkaar in overleg te treden zoals vermeld in punt 9 van de schorsingsbeslissing. Verwezen wordt naar de inhoud van de schorsingsbeslissing, verzonden op 9 maart 2023.
1.6.
Bij brief van 4 april 2023, met bijlagen, heeft het college zijn bevindingen en conclusies naar aanleiding van het overleg met eiseres aan de rechtbank kenbaar gemaakt. Bij brief van 28 april 2023 heeft eiseres op de brief van het college van 4 april 2023, met bijlagen, gereageerd.
1.7.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat ging er aan deze procedure vooraf

2. Eiseres is op 13 juli 2020 gescheiden van haar ex-man. Daarna heeft zij opvang ontvangen van [C] in [plaats D] en ontving zij bijstand van de gemeente Apeldoorn. [In] 2019 en [in] 2022 heeft eiseres twee kinderen (een zoon en een dochter) gekregen. Op 25 februari 2022 heeft eiseres zich samen met haar dochter in de Basisregistratie Personen ingeschreven op het adres [E] te [plaats B] , welke woning zij sinds die datum huurt. In verband met deze verhuizing heeft de gemeente Apeldoorn het recht op bijstand van eiseres met ingang van 24 februari 2022 beëindigd. Omdat de woning nog verbouwd moest worden, heeft eiseres tot 19/20 juni 2022 verbleven in een soort containerwoning op het adres [F] te [plaats B] , naast het garagebedrijf van de vriend van eiseres, [G] . Op 31 maart 2022 heeft eiseres algemene bijstand aangevraagd bij het college. In haar aanvraag heeft zij als uitkeringsadres opgegeven het adres [E] te [plaats B] . Op 6 maart 2022 heeft eiseres een individuele inkomenstoeslag aangevraagd.
3. Naar aanleiding van de aanvraag om bijstand heeft het college onderzoek gedaan naar de woon- en leefsituatie van eiseres. Bij besluit van 20 april 2022 heeft het college eiseres een voorschot van € 100,- verstrekt (
volgens de daaraan voorafgegane rapportage in verband met de kosten voor het aanvragen van een Nederlands identiteitsbewijs). Op 1 april 2022 heeft het college aan eiseres een bedrag van € 3.976,- uitgekeerd aan bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting. In verband met een nieuwe aanvraag om bijstand heeft het college eiseres bij besluit van 29 augustus 2022 € 600,- aan voorschot verstrekt.
4. Het college heeft bij het bestreden besluit de afwijzing van de aanvragen van eiseres gehandhaafd, omdat niet kan worden vastgesteld hoe eiseres in de te beoordelen periode in haar levensonderhoud heeft kunnen voorzien. Daarmee heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerde.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvragen van eiseres om algemene bijstand en om een individuele inkomenstoeslag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. De rechtbank is van oordeel dat het college de aanvragen ten onrechte heeft afgewezen op de grond dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerde. In de brief van 4 april 2023 heeft het college zich subsidiair op het standpunt gesteld dat eiseres schattenderwijs geen recht op bijstand heeft omdat zij in de te beoordelen periode middelen heeft ontvangen die in aanmerking moeten worden genomen bij het bepalen van (de hoogte van) haar recht op bijstand. De rechtbank is van oordeel dat ook dit standpunt geen stand kan houden en dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6.1.
Onder verwijzing naar punt 9 van de schorsingsbeslissing, verzonden op 9 maart 2023, houdt de rechtbank partijen voor dat, nu zij tijdens hun overleg niet tot overeenstemming zijn gekomen, de rechtbank zich in deze uitspraak (naast de aanvraag om de individuele inkomenstoeslag) alleen zal uitspreken over de eerste aanvraag van eiseres om algemene bijstand.
7. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] volgt dat in geval van een aanvraag om bijstand de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel loopt vanaf de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het inhoudelijke besluit op die aanvraag. Aangezien geen meldingsdatum bekend is en eiseres daar – na de uitspraak van de voorzieningenrechter – verder geen nadere inlichtingen over heeft verstrekt, loopt de te beoordelen periode, anders dan eiseres in haar beroepschrift heeft vermeld, in dit geval van 31 maart 2022 (aanvraag om algemene bijstand) tot en met 11 mei 2022 (beslissing op de aanvraag om een individuele inkomenstoeslag), zoals ook de voorzieningenrechter in aanmerking heeft genomen. Zoals in de schorsingsbeslissing al is geoordeeld ziet de rechtbank in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om niet van deze hoofdregel uit te gaan. Immers, in elke zaak, waarin sprake is van een afwijzingsbesluit welk besluit door de bestuursrechter wordt beoordeeld, heeft het bijstandsverlenende orgaan beslist op het bezwaar van een betrokkene en behelst die beslissing een volledige heroverweging ex nunc. Deze omstandigheid wordt dan ook geacht te zijn meegewogen in de vaste rechtspraak van de CRvB.
8. De rechtbank stelt verder voorop dat het in onderhavige geding gaat om aanvragen om algemene en categorale bijzondere bijstand. Bij aanvragen om bijstand rust de bewijslast van bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf. Van een aanvrager mag worden verlangd dat hij/zij over de achteraf te beoordelen periode zo gedetailleerd en nauwkeurig mogelijk opgave doet van de wijze waarop hij/zij in zijn/haar levensonderhoud heeft voorzien. Op de bijstandverlenende instantie rust dan de verplichting om de aanvraag en de gegeven onderbouwing zorgvuldig te onderzoeken en te verifiëren aan de hand van het verschafte bewijs en de gegeven aanknopingspunten. [2] Het aanvullend karakter van de Pw brengt mee dat de aanvrager aannemelijk dient te maken dat hij/zij over te beoordelen periode kosten voor levensonderhoud heeft gemaakt en tot welke omvang en dat daarin nog niet is voorzien. Indien hij/zij hierin slaagt, dient de bijstandverlening beperkt te blijven tot de som van die kosten. Een aanvrager zal aan de op hem/haar rustende bewijslast bijvoorbeeld kunnen voldoen door aannemelijk te maken dat derden feitelijk in die kosten hebben voorzien en hij/zij om die reden een reële schuld met een daadwerkelijke en concrete terugbetalingsverplichting is aangegaan.
9. De eerste te beoordelen vraag is of het aannemelijk is dat eiseres in de te beoordelen periode niet beschikte over inkomen of vermogen waardoor zij in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerde. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend, zoals ook ter zitting en in de schorsingsbeslissing aan partijen is voorgehouden. Daartoe wordt redengevend geacht dat uit de voorhanden zijnde gegevens in het dossier (onder meer de bankafschriften van eiseres, de omstandigheid dat zij vóór haar verhuizing naar [plaats B] van de gemeente Apeldoorn ook bijstand ontving en het ontbreken van gegevens die duiden op het hebben van inkomsten uit arbeid of anderszins) niet is gebleken dat eiseres een ander inkomen heeft of vermogen of dat zij (stelselmatig) stortingen ontvangt op haar bankrekening, die kunnen worden aangemerkt als inkomsten. De rechtbank ziet daarom geen grond voor het oordeel dat er geen recht op bijstand bestaat of zou kunnen bestaan. Het primaire standpunt van het college is onvoldoende gemotiveerd.
10. Echter, vast staat dat eiseres in de te beoordelen periode (geheel of gedeeltelijk) in haar levensonderhoud is voorzien door andere bronnen. Eiseres heeft in dit verband naar voren gebracht dat [G] boodschappen voor haar heeft betaald. Verder heeft zij de volgende bedragen besteed aan haar levensonderhoud: de bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting van € 3.976,-, het voorschot van het college van € 600,- en leningen van [G] , haar vader, haar broer en haar zus.
10.1.
Voorop staat dat het voorschot van het college ten bedrage van € 600,- is verstrekt na de te beoordelen periode, zodat, zonder nadere bewijsstukken van de zijde van eiseres, niet kan worden vastgesteld dat zij dit voorschot heeft aangewend voor haar levensonderhoud in de te beoordelen periode.
11. Een betrokkene heeft in beginsel geen recht op bijstand indien en voor zover hij zich periodieke middelen tot levensonderhoud verschaft door leningen aan te gaan. Dit is vaste rechtspraak. [3] Dit kan anders zijn indien die betrokkene in een periode waarin hij geen bijstand of ander inkomen ontvangt ter voorziening in zijn levensonderhoud is aangewezen op het aangaan van leningen. Daartoe dient de betrokkene aannemelijk te maken dat hij geen ander inkomen heeft en dat het gaat om leningen die zijn verstrekt voor levensonderhoud. De betrokkene moet over die leningen aannemelijk maken van wie, wanneer, op welke wijze en tot welk bedrag hij de lening heeft ontvangen. Ook moet de betrokkene aannemelijk maken dat bij de betaling, en niet later, de afspraak is gemaakt dat het een lening betreft en dat die dus terugbetaald moet worden en dat die lening voor levensonderhoud bedoeld is. Een bankoverschrijving met de vermelding ‘lening voor levensonderhoud’, zal daartoe in beginsel volstaan. [4]
12. Nu eiseres in de te beoordelen periode geen bijstand ontving van het college moet gezien hetgeen in punt 11 is overwogen duidelijk worden of de bedragen, die zij uit de andere bronnen heeft ontvangen, leningen betroffen of niet. In dat laatste geval dienen deze bedragen te worden aangemerkt als inkomsten waarover eiseres vrijelijk kon beschikken en die van invloed zijn op (de hoogte van) haar recht op bijstand.
13. Eiseres heeft met de door haar overgelegde gegevens en ingebrachte verklaringen de bij het college bestaande onduidelijkheid over de bron(nen), zowel in aard als omvang, waarmee zij in de te beoordelen periode in haar levensonderhoud heeft voorzien, niet opgehelderd. Over de bedragen die zij van [G] , haar vader, broer en zus heeft ontvangen om in de te beoordelen periode in de kosten van levensonderhoud te kunnen voorzien en of deze bedragen als gift/bijdrage of als lening zijn verstrekt voor dat doel, heeft eiseres nog steeds (ook na het overleg tussen partijen) niet verklaard dan wel daarover bewijsstukken ingebracht. Dat geldt eveneens voor de (hoeveelheid en de waarde van de) aan haar door [G] gegeven boodschappen. Dit is voor het college wel van belang om te kunnen beoordelen in hoeverre de bijstand van eiseres in de te beoordelen periode moet worden afgestemd. Eiseres heeft in beroep (ook na het overleg met het college) nog steeds niet de benodigde gegevens overgelegd en niet wordt ingezien waarom dat niet mogelijk zou zijn. Eiseres had verklaringen van betrokkenen, eventueel ondersteund met bewijsstukken zoals betaalbewijzen van de boodschappen, maar ook bonnen van aankopen die zij heeft gedaan van de bijzondere bijstand kunnen overleggen. Nu eiseres deze onduidelijkheid heeft laten bestaan, is het college terecht tot de conclusie gekomen dat niet aannemelijk is gemaakt dat de bedragen die eiseres in de te beoordelen periode van andere bronnen heeft ontvangen leningen betreffen die zij weer terug moet betalen. Dat het college eiseres pas ná de te beoordelen periode heeft gevraagd om inzage te geven in de bijdragen die zij heeft ontvangen van andere bronnen en dat het een zeer stressvolle periode voor haar was, doet hieraan niet af. Eiseres kan ook niet gevolgd worden in haar betoog dat het college eiseres had moeten informeren over de mogelijke gevolgen van het niet zakelijk regelen van de ondersteuning door haar familie. Het bedrag aan bijzondere bijstand van € 3.976,- betrof sowieso geen lening, althans dat blijkt niet uit de gedingstukken. Dat eiseres dit bedrag om een andere reden moet terugbetalen aan het college is evenmin gebleken.
13. Nu eiseres niet aan haar bewijslast, zoals hiervoor aangegeven, heeft voldaan was het college bevoegd om schattenderwijs vast te stellen hoe hoog het recht op bijstand van eiseres in de (maanden van de) te beoordelen periode is. In zijn brief van 4 april 2023 heeft het college dat ook gedaan. De rechtbank is van oordeel dat het college, gezien de gegevens die eiseres heeft aangeleverd, zich daarbij terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door eiseres ontvangen bedragen door haar vrijelijk te besteden waren en derhalve in aanmerking moeten worden genomen bij de vraag hoe hoog het recht op bijstand van eiseres in de te beoordelen periode is. Het college is hierbij uitgegaan van de volgende bedragen, zoals vermeld op het overzicht van 1 oktober 2022: € 3.000,- (van [G] ), € 650,- (contant van vader), € 750,- en € 2.300,- (van broer). Verder heeft het college hierbij nog een bedrag van € 150,- per week aan boodschappen, betaald door [G] , in aanmerking genomen.
14.1.
De rechtbank is van oordeel dat het bedrag van € 2.300,- (van broer) niet kon worden betrokken. Dit bedrag komt overeen met de factuur van MW Wonen, die zich ook onder de gedingstukken bevindt. Eiseres heeft ook verklaard dat haar broer deze factuur betaald heeft en dat acht de rechtbank niet onaannemelijk. Een bedrag van € 2.300,- was dus niet ter vrije besteding van eiseres. De rechtbank is daarnaast nog van oordeel dat het college ten onrechte heeft betrokken een bedrag van € 150,- aan (waarde van) boodschappen van [G] per week. Immers, uit de verklaring van [G] van 27 maart 2023 leidt de rechtbank af dat [G] zijn totale bijdrage aan eiseres van € 3.000,- heeft berekend op basis van € 150,- aan boodschappen per week. Dit bedrag kan het college dus niet twee keer betrekken. Een ander oordeel heeft het college niet concreet gemaakt. Het college heeft – zo blijkt uit zijn brief van 4 april 2023 – geen andere bedragen (zijnde andere giften al dan niet in natura) relevant geacht. Eiseres is hiermee niet tekort gedaan. De rechtbank heeft zich dan ook tot de beoordeling van de hiervoor genoemde bedragen beperkt.
14.2.
Het college heeft de door eiseres ontvangen bedragen in aanmerking genomen over de periode van maart 2022 tot en met september 2022 en is zo tot een gemiddeld bedrag aan ontvangen gelden van derden per maand gekomen. De rechtbank kan dit volgen gezien de verklaring van eiseres van 1 oktober 2022. Eiseres heeft dit verder ook niet bestreden. Het college heeft verder nog een bedrag aan giften van € 1.200,- buiten beschouwing gelaten. Ook dit is tussen partijen niet in geschil.
14.3.
Gelet op bovengenoemde gegevens levert dat naar het oordeel van de rechtbank een andere uitkomst op dan het college in zijn brief van 4 april 2023 heeft gesteld. Uitgaande van een bedrag van € 4.400,- aan vrijelijk te besteden bijdragen van derden, minus een bedrag van € 1.200,- aan vrij te laten giften, blijft er volgens de rechtbank over een bedrag van € 3.200,- over een periode van maart 2022 tot en met september 2022 (zeven maanden). Dat betekent maandelijks een bedrag van € 457,14. Dit bedrag ligt onder de bijstandsnorm, zoals die gold in de te beoordelen periode (€ 1.091,71). Dat betekent dat eiseres maandelijks recht had op (aanvullende) bijstand. Het subsidiaire standpunt van het college is dan ook onvoldoende gemotiveerd.
15. Voor het recht op individuele inkomenstoeslag heeft dit gevolgen, omdat het inkomen van eiseres, ook na afstemming van haar recht op algemene bijstand, onder de grens van 110% van de voor haar geldende bijstandsnorm zal vallen.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat eiseres (deels) gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of om zelf een beslissing over het recht op algemene en categorale bijstand te nemen. Uit het vorenoverwogene volgt dat eiseres recht heeft op (aanvullende) bijstand en de individuele inkomenstoeslag. De daarvoor in aanmerking komende bedragen zijn voor de rechtbank niet volstrekt helder en duidelijk om zelf in de zaak te kunnen voorzien. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb bepalen dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
16.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 5 oktober 2022;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van de griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van 24 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:150.
2.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 27 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1900.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 22 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY9138.
4.Dit is ook eerder overwogen in de uitspraak van de CRvB van 15 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3188.