6.1.Onder verwijzing naar punt 9 van de schorsingsbeslissing, verzonden op 9 maart 2023, houdt de rechtbank partijen voor dat, nu zij tijdens hun overleg niet tot overeenstemming zijn gekomen, de rechtbank zich in deze uitspraak (naast de aanvraag om de individuele inkomenstoeslag) alleen zal uitspreken over de eerste aanvraag van eiseres om algemene bijstand.
7. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)volgt dat in geval van een aanvraag om bijstand de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel loopt vanaf de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het inhoudelijke besluit op die aanvraag. Aangezien geen meldingsdatum bekend is en eiseres daar – na de uitspraak van de voorzieningenrechter – verder geen nadere inlichtingen over heeft verstrekt, loopt de te beoordelen periode, anders dan eiseres in haar beroepschrift heeft vermeld, in dit geval van 31 maart 2022 (aanvraag om algemene bijstand) tot en met 11 mei 2022 (beslissing op de aanvraag om een individuele inkomenstoeslag), zoals ook de voorzieningenrechter in aanmerking heeft genomen. Zoals in de schorsingsbeslissing al is geoordeeld ziet de rechtbank in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om niet van deze hoofdregel uit te gaan. Immers, in elke zaak, waarin sprake is van een afwijzingsbesluit welk besluit door de bestuursrechter wordt beoordeeld, heeft het bijstandsverlenende orgaan beslist op het bezwaar van een betrokkene en behelst die beslissing een volledige heroverweging ex nunc. Deze omstandigheid wordt dan ook geacht te zijn meegewogen in de vaste rechtspraak van de CRvB.
8. De rechtbank stelt verder voorop dat het in onderhavige geding gaat om aanvragen om algemene en categorale bijzondere bijstand. Bij aanvragen om bijstand rust de bewijslast van bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf. Van een aanvrager mag worden verlangd dat hij/zij over de achteraf te beoordelen periode zo gedetailleerd en nauwkeurig mogelijk opgave doet van de wijze waarop hij/zij in zijn/haar levensonderhoud heeft voorzien. Op de bijstandverlenende instantie rust dan de verplichting om de aanvraag en de gegeven onderbouwing zorgvuldig te onderzoeken en te verifiëren aan de hand van het verschafte bewijs en de gegeven aanknopingspunten.Het aanvullend karakter van de Pw brengt mee dat de aanvrager aannemelijk dient te maken dat hij/zij over te beoordelen periode kosten voor levensonderhoud heeft gemaakt en tot welke omvang en dat daarin nog niet is voorzien. Indien hij/zij hierin slaagt, dient de bijstandverlening beperkt te blijven tot de som van die kosten. Een aanvrager zal aan de op hem/haar rustende bewijslast bijvoorbeeld kunnen voldoen door aannemelijk te maken dat derden feitelijk in die kosten hebben voorzien en hij/zij om die reden een reële schuld met een daadwerkelijke en concrete terugbetalingsverplichting is aangegaan.
9. De eerste te beoordelen vraag is of het aannemelijk is dat eiseres in de te beoordelen periode niet beschikte over inkomen of vermogen waardoor zij in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerde. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend, zoals ook ter zitting en in de schorsingsbeslissing aan partijen is voorgehouden. Daartoe wordt redengevend geacht dat uit de voorhanden zijnde gegevens in het dossier (onder meer de bankafschriften van eiseres, de omstandigheid dat zij vóór haar verhuizing naar [plaats B] van de gemeente Apeldoorn ook bijstand ontving en het ontbreken van gegevens die duiden op het hebben van inkomsten uit arbeid of anderszins) niet is gebleken dat eiseres een ander inkomen heeft of vermogen of dat zij (stelselmatig) stortingen ontvangt op haar bankrekening, die kunnen worden aangemerkt als inkomsten. De rechtbank ziet daarom geen grond voor het oordeel dat er geen recht op bijstand bestaat of zou kunnen bestaan. Het primaire standpunt van het college is onvoldoende gemotiveerd.
10. Echter, vast staat dat eiseres in de te beoordelen periode (geheel of gedeeltelijk) in haar levensonderhoud is voorzien door andere bronnen. Eiseres heeft in dit verband naar voren gebracht dat [G] boodschappen voor haar heeft betaald. Verder heeft zij de volgende bedragen besteed aan haar levensonderhoud: de bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting van € 3.976,-, het voorschot van het college van € 600,- en leningen van [G] , haar vader, haar broer en haar zus.