ECLI:NL:RBGEL:2023:3523

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
AWB 21_3702
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot medewerking aan medisch onderzoek in het kader van bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een bijstandsontvanger, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wageningen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college waarin haar een plan van aanpak werd opgelegd op grond van de Participatiewet (Pw). Dit plan verplichtte haar om mee te werken aan een medisch onderzoek om haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling te beoordelen. Eiseres stelde dat zij op medische gronden niet in staat was om te werken en dat het college ten onrechte de verplichting had opgelegd om mee te werken aan het onderzoek. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd dat zij medisch urenbeperkt was en dat het college terecht had besloten dat zij moest meewerken aan het onderzoek. De rechtbank verwierp ook het beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat eiseres niet had aangetoond dat er toezeggingen waren gedaan die haar verwachtingen konden wekken. Daarnaast werd het verzoek om schadevergoeding deels afgewezen, omdat de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om hierover te oordelen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat de verplichtingen uit het plan van aanpak van kracht bleven.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/3702

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2023

in de zaak tussen

[Eiseres a] , uit [plaats B] , eiseres

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wageningen, het college
(gemachtigde: M. Hubbers).

Inleiding

1. Bij besluit van 21 oktober 2020 heeft het college aan eiseres een plan van aanpak toegezonden op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Eiseres heeft hiertegen op 2 november 2020 bezwaar gemaakt.
1.2.
Op 16 juni 2021 heeft eiseres het college in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit op het bezwaar.
1.3.
Bij het bestreden besluit van 22 juni 2021 heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 21 oktober 2020 ongegrond verklaard.
1.4.
Bij het besluit van 23 juni 2021 heeft het college in reactie op de ingebrekestelling van eiseres, geen dwangsom aan eiseres toegekend.
1.5.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten van 22 en 23 juni 2021 beroep ingesteld.
1.6.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.7.
Het beroep is behandeld op de zitting van de enkelvoudige kamer van 5 november 2021. Tijdens de zitting heeft eiseres de behandelend rechter gewraakt. De rechter heeft in de wraking berust.
1.8.
Het beroep is vervolgens door een andere rechter behandeld op de zitting van de enkelvoudige kamer van 11 februari 2022. Hierna heeft eiseres een wrakingsverzoek ingediend. Dit wrakingsverzoek is op 11 april 2022 afgewezen.
1.9.
Op 2 mei 2022 heeft de rechtbank het onderzoek op de zitting heropend om eiseres in de gelegenheid te stellen de opname(s) van een gesprek of gesprekken op twee usb-sticks aan de rechtbank toe te sturen. Eiseres heeft in reactie daarop schriftelijk medegedeeld dat de geluidsopnames in verband met haar privacy niet op een usb-stick verstuurd kunnen worden, maar wel tijdens de zitting beluisterd kunnen worden. De rechtbank heeft hierop gereageerd bij brief van 27 december 2022.
1.10.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat een nadere zitting achterwege zal worden gelaten tenzij één van de partijen aangeeft op een nadere zitting gehoord te willen worden. Eiseres heeft aangegeven dit te willen.
1.11.
De rechtbank heeft het beroep op 10 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van het college.
1.12.
Na sluiting van het onderzoek op de zitting heeft eiseres de behandelend rechter gewraakt. De wrakingskamer heeft dit verzoek op 24 mei 2023 afgewezen.

Totstandkoming van de besluiten

2. Na een melding van eiseres voor bijstand op grond van de Pw heeft zij een gesprek gehad met een klantmanager van de gemeente over haar arbeidsmogelijkheden. Het college heeft aan eiseres met ingang van 1 augustus 2017 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Bij besluit van 27 juli 2017 heeft het college aan eiseres de verplichtingen opgelegd zoals genoemd in artikel 9, eerste lid, onder a tot en met c, van de Pw. Dit betreft de verplichting om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, te aanvaarden en te behouden, de verplichting om gebruik te maken van aangeboden voorzieningen, waaronder sociale activering, mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak en de verplichting om naar vermogen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten. De verplichtingen zijn nader geconcretiseerd in het plan van aanpak dat bij het besluit is gevoegd.
2.1.
Op 25 februari 2020 heeft klantmanager [C] met eiseres een evaluatie-/voortgangsgesprek gevoerd. Het verslag daarvan is vastgelegd in een rapport van 9 maart 2020. Daarin staat dat eiseres heeft aangegeven dat ze gezondheidsproblemen heeft. Verder heeft ze aangegeven dat ze een studie/opleiding duurzame economie wil volgen met een beurs vanuit de particuliere sector. De klantmanager heeft aangegeven dat eiseres toestemming krijgt dit uit te zoeken en dat ze vóór het volgen ervan of kosten maken, contact met hen moet opnemen waarna verder wordt bepaald of ze dat traject mag oppakken. De klantmanager heeft geen plan van aanpak opgemaakt, maar een hercontrole ingepland.
2.2.
Op 7 oktober 2020 hebben klantmanagers [D] en [E] met eiseres een evaluatie-/voortgangsgesprek gevoerd. Het verslag daarvan is vastgelegd in een rapport van 22 oktober 2020. Daarin staat dat eiseres heeft aangegeven dat haar gezondheidsprobleem nog zo ernstig is dat ze niet voltijds dingen kan doen en rustig aan moet doen. Er is gesproken over de werkervaring van eiseres, welke opleiding ze wil volgen en dat ze op zoek is naar beurzen om de studie te betalen. Verder staat er dat, voor het geven van maatwerk en om eiseres te ontheffen van de arbeidsverplichtingen, een medisch advies wordt opgevraagd.
2.3.
Hierna is het besluit van 21 oktober 2020 genomen. In het plan van aanpak re-integratie staat dat eiseres op zoek is naar een financieringsbron voor het volgen van een opleiding en dat de klantmanager heeft uitgelegd dat de Pw geen toestemming geeft om met behoud van uitkering te studeren. Verder staat er dat eiseres heeft aangegeven dat er sprake is van medische problematiek waardoor haar belastbaarheid wordt beïnvloed en dat eiseres samen met de klantmanager gaat onderzoeken welke arbeids- en scholingsmogelijkheden er zijn, rekening houdende met de eventuele beperkingen van eiseres.
Als verplichtingen staan in het plan van aanpak opgenomen dat eiseres gehoor geeft aan de oproep van de arts inzake het medisch advies dat de klantmanager voor eiseres heeft aangevraagd en dat eiseres haar scholingsmogelijkheden onderzoekt en of zij in aanmerking kan komen voor een beurs om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien.
In het besluit heeft het college eiseres erop gewezen dat het niet of onvoldoende meewerken aan de uitvoering van het plan van aanpak kan leiden tot het opleggen van een maatregel.
2.4.
Met het bestreden besluit van 22 juni 2021 is het college hierbij gebleven. Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw is eiseres volgens het college verplicht om mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Hieronder valt een verplichting om mee te werken aan een medisch onderzoek. Eiseres heeft geen bewijsstukken overgelegd waaruit het college kan begrijpen dat sprake zou zijn van een medische urenbeperking. Het is niet zo dat de Pw onderwijs verplicht. Voor studiefinanciering komt eiseres volgens het college niet in aanmerking.
2.5.
Bij het besluit van 23 juni 2021 heeft het college in reactie op de ingebrekestelling van eiseres geen dwangsom aan eiseres toegekend, omdat het college binnen twee weken na de ingebrekestelling van 16 juni 2021 op het bezwaar heeft beslist. Het college heeft dit gebaseerd op artikel 4:17, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep tegen de afwijzing van de door eiseres verzochte dwangsom en de in het plan van aanpak geconcretiseerde verplichtingen alsook het verzoek om schadevergoeding. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is en dat het verzoek om schadevergoeding deels moet worden afgewezen en dat zij deels niet bevoegd is om kennis te nemen van dat verzoek. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het bestreden besluit bevoegd genomen?
5. Eiseres voert aan dat medewerkers van het college niet bevoegd waren om haar brieven en bezwaar in behandeling te nemen. Volgens eiseres is het bestreden besluit ten onrechte niet genomen door het college zelf, maar door onbevoegden.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college heeft er terecht op gewezen dat zij verschillende bevoegdheden binnen het sociaal domein heeft gemandateerd, onder andere de behandeling van het bezwaar en de uitvoering van de Pw. Dit is vastgelegd in de door het college ingebrachte Kadernotitie mandaten gemeente Wageningen van 4 november 2004, gewijzigd bij besluit van augustus 2017 en in mandaatlijsten. Het bestreden besluit is genomen door J. de Wit, gemeentesecretaris namens het college. Uit de mandaatlijst B1 blijkt dat de bevoegdheid tot het nemen van het besluit op bezwaar is gemandateerd aan de directeur bedrijfsvoering. Dat is in dit geval J. de Wit. Het bestreden besluit is dan ook bevoegd genomen. Verder blijkt uit de, tevens ingebrachte, Verordening bezwarencommissies Algemene Zaken en Sociale en Maatschappelijke Zaken gemeente Wageningen 2021 dat het college eerst advies vraagt aan de bezwarencommissie SMZ, bestaande uit een voorzitter en twee leden, hetgeen hier ook is gebeurd. Het is verder niet aan eiseres om te bepalen wie zich (niet) mogen bezighouden met de behandeling van haar dossier of wie zij wel of niet bevoegd acht om besluiten (die haar betreffen) te nemen.
Is eiseres ten onrechte niet gehoord in bezwaar?
6. Eiseres voert aan dat zij ten onrechte niet is gehoord op een hoorzitting. Zij heeft de hoorzitting moeten afzeggen omdat zij ziek was. Ze is toen naar de gemeente gegaan en heeft gezegd dat ze een hoorzitting wilde maar wel met mensen die eerlijk naar haar verhaal en de stukken zouden kijken. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres een schriftelijke weergave ingebracht van hoe dit gesprek zou zijn verlopen.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat het college eiseres bij brief van 31 mei 2021 heeft uitgenodigd voor een hoorzitting op 17 juni 2021 om 13:30 uur. In een mailbericht van 17 juni 2021 van 10:17 uur van een medewerker van de gemeente staat dat eiseres heeft aangegeven dat ze zich afmeldt voor de zitting van vandaag, dat ze ziek is en dat er geen nieuwe afspraak gemaakt hoeft te worden want ze gaat niet akkoord met de procedure en zal nu een andere route gaan bewandelen. Hieruit heeft het college naar het oordeel van de rechtbank mogen afleiden dat eiseres niet langer gehoord wilde worden. Eiseres stelt weliswaar dat er iets anders is gezegd. In beroep heeft zij een schriftelijk weergegeven hoe dit gesprek is gegaan. Zij heeft daarvan een opname gemaakt maar die opname is inmiddels gesneuveld vanwege een gesneuvelde usb-stick. Deze stelling geeft de rechtbank onvoldoende aanleiding te twijfelen aan de inhoud van het mailbericht van 17 juni 2021. De schriftelijke weergave van eiseres is pas maanden later opgesteld en is ook niet onderbouwd. Dat zij niet meer de beschikking heeft over de geluidsopname, komt voor haar rekening en risico. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft het college aan eiseres de verplichting mogen opleggen om mee te werken aan een medisch onderzoek?
7. Eiseres voert aan dat aan haar ten onrechte de verplichting is opgelegd om mee te werken aan een medisch onderzoek. Er is namelijk ambtshalve vastgesteld door klantmanager [E] en [C] dat eiseres op medische gronden volledig urenbeperkt is voor het verrichten van arbeid. Het college kan dat ook doen op grond van artikel 6b, tweede lid, onder a, van de Pw. Op de zitting van 11 februari 2022 heeft eiseres ook gewezen op artikel 9, vijfde lid, van de Pw. Eiseres beschikt ook over medische onderzoeken waaruit blijkt dat zij niet kan werken. Eiseres zou bij [C] aangeven als zij weer kan werken. Ook heeft [C] aan eiseres aangegeven dat zij een opleiding mocht volgen met behoud van uitkering. Ook de heer [F] , klachtencoördinator sociaal domein, heeft dit aangegeven tijdens het gesprek van 10 maart 2021, evenals dat (is vastgesteld dat) eiseres medisch niet in staat is te werken.
Tijdens het gesprek op 7 oktober 2020 hebben klantmanagers P. [E] en M. [D] niet aangegeven het medisch onderzoek door te zullen zetten, maar hebben juist aangegeven niet te twijfelen aan het verhaal van eiseres. Eiseres heeft toen ook aangegeven dat de opleiding vanuit een beurs betaald moest worden, naast de bijstand. [E] en [D] hebben toen aangegeven dat een opleiding het beste idee was, omdat eiseres niet kon werken. Ook vanuit de Pw en de grondrechten gezien moet eiseres in staat worden gesteld om te studeren met behoud van bijstand als zij niet kan werken. Binnen het project ‘Vertrouwen werkt’ zou eiseres ook twee jaar zelf mogen bepalen voor welk doel zij zich inzet.
Wat in het plan van aanpak staat is dus niet conform hetgeen met eiseres is afgesproken en besproken. Eiseres heeft aangegeven dat zij dit kan aantonen omdat zij over opnames van de gesprekken beschikt.
7.1.
Op grond van artikel 6b, tweede lid, van de Pw kan het college ambtshalve of op schriftelijke aanvraag van een bijstandsgerechtigde vaststellen of hij medisch urenbeperkt is. Op grond van het vierde lid van dit artikel verricht het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) voor het college de werkzaamheden ten behoeve van de vaststelling of de bijstandsgerechtigde medisch urenbeperkt is en adviseert het college hierover.
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Pw is de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd vanaf de dag van melding verplicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, te aanvaarden en te behouden en, voor zover hier van belang, mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak.
Op grond van het tweede lid kan het college als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c.
Op grond van het vijfde lid zijn de verplichtingen bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met c, niet van toepassing op de belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
Op grond van artikel 44a, van de Pw, bevat het plan van aanpak indien van toepassing de uitwerking van de ondersteuning en de verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling en de gevolgen van het niet naleven van die verplichtingen.
7.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is het niet aan de betrokkene, maar aan het bijstandverlenend orgaan om te bepalen welke reintegratievoorziening voor de betrokkene is aangewezen om het uiteindelijk beoogde doel, arbeidsinschakeling, te bereiken. Wel is vereist dat het bijstandverlenend orgaan maatwerk levert en de voorziening het resultaat is van een zorgvuldige, op de persoon toegesneden afweging. Het bijstandverlenend orgaan dient voorts aan de betrokkene kenbaar te maken waaruit de voorziening concreet bestaat, waarom deze voorziening, gelet op de feiten en omstandigheden in het individuele geval, is aangewezen en welk tijdpad wordt gevolgd. [1]
7.3.
Eiseres voert onder meer aan dat wat in het plan van aanpak staat, niet is conform hetgeen met haar is afgesproken en besproken. De rechtbank begrijpt dit zo dat eiseres een beroep doet op het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep daarop is in de eerste plaats vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat aan de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [2]
7.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat deze situatie zich voordoet. De rechtbank heeft eiseres vanaf het moment van heropening van het onderzoek op 2 mei 2022 meermalen in de gelegenheid gesteld om de usb-stick(s) waaruit dit zou blijken, over te leggen. Eiseres heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. In reactie op haar beroep op haar privacy en geheimhouding en de opmerking dat de opname(s) wel op de zitting beluisterd kunnen worden, heeft de rechtbank bij brief van 27 december 2022 aangegeven dat de rechtbank de opname(s) alleen bij de beoordeling van de zaak kan betrekken als deze deel uitmaken van het dossier. Verder heeft de rechtbank aangegeven dat als de opname(s) worden toegevoegd aan het dossier, in het kader van hoor en wederhoor en transparantie ook (de vertegenwoordiger van) het college daarvan kennis mag nemen en daarop mag reageren. De rechtbank heeft eiseres verzocht de opname(s) op twee usb-sticks te zetten, zodat de rechter – in verband met een goede voorbereiding van de zaak- de opname(s) voorafgaand aan de zitting kan beluisteren. Eventueel – zo heeft de rechtbank nog aangegeven – kunnen de (belangrijkste delen van de) geluidsopname(s) ook op de zitting worden beluisterd. De rechtbank heeft tot slot laten weten dat zij bij de verwerking van de gegevens van eiseres en de informatie die zij aandraagt de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) in acht neemt. Ook hierna heeft eiseres de opname(s) niet aan de rechtbank doen toekomen. Op de zitting van 10 maart 2023 is met eiseres nog uitgebreid gesproken over de (on)mogelijkheden voor eiseres om dit alsnog te doen. Daarbij is gewezen op de mogelijkheid om de opname(s) over te leggen met een beroep op artikel 8:32, tweede lid, van de Awb. Ter zitting is gebleken dat eiseres bekend was met de inhoud en grosso modo wist wat de betekenis was van deze bepaling. Eiseres heeft aangegeven de opnames niet te overleggen, omdat zij dat nog wilde overwegen en de voorwaarden daarvoor wilde nakijken. Omdat eiseres voldoende tijd heeft gehad om aan te geven of zij de opnames wilde overleggen of niet, heeft de rechtbank aangegeven dat aan haar geen bedenktijd meer gegund zou worden en dat zij op zitting diende te beslissen of zij de geluidsopnames wel of niet in het geding wilde brengen. Omdat eiseres daarover geen beslissing wilde nemen, heeft de rechtbank het onderzoek op de zitting gesloten.
7.5.
De rechtbank gaat, mede gelet op het ontbreken van de geluidsfragmenten, uit van de juistheid van de verslagen van de gesprekken van 25 februari 2020 en 7 oktober 2020 en wat daarover is opgenomen in het plan van aanpak. Daaruit blijkt niet dat aan eiseres is toegezegd dat zij zich niet medisch hoefde te laten onderzoeken of dat er van werd uitgegaan of ambtshalve is vastgesteld dat eiseres op medische gronden (volledig) urenbeperkt was voor het verrichten van arbeid. Eiseres heeft ook geen medische informatie overgelegd waaruit dat volgt. Ook overigens volgt dat niet uit de overige informatie in het dossier. Ook blijkt niet van een door het UWV uitgebracht advies hierover of dat het UWV heeft vastgesteld dat eiseres volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Gelet hierop en nu eiseres stelt dat zij vanwege haar medische aandoening niet kan werken, heeft het college eiseres dan ook mogen verplichten mee te werken aan een medisch onderzoek om zo haar belastbaarheid en daarmee haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling in kaart te brengen. Niet valt in te zien waarom het college zonder meer zou moeten volgen wat eiseres stelt over haar medische situatie.
Het voorgaande betekent dat niet aannemelijk is gemaakt dat er van de zijde van het college toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan waaraan eiseres een bepaalde verwachting kon ontlenen. Alleen al om die reden slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel niet.
7.6.
Het betoog van eiseres dat zij, vanuit de Pw en de grondrechten gezien, in staat had moeten worden gesteld om te studeren met behoud van bijstand als zij niet kan werken slaagt reeds niet, omdat niet is vastgesteld dat eiseres niet kan werken. De rechtbank volgt eiseres ook niet in het gestelde dat eiseres vanwege het project ‘Vertrouwen werkt’ zelf zou mogen bepalen voor welk doel zij zich inzet. Uit de stukken blijkt namelijk dat eiseres in november en december 2017 en in juli 2018 is gevraagd of zij wil laten weten of zij meedoet aan dit onderzoek, maar niet blijkt dat eiseres te kennen heeft gegeven dit te willen doen. Bovendien blijkt uit de stukken dat zij zich kon opgeven tot uiterlijk 30 september 2018 en dat dit onderzoek een periode van twee jaar besloeg. Dit onderzoek was dus afgerond op het moment van het nemen van het besluit van 21 oktober 2020.
De beroepsgrond slaagt niet.
Was het college een dwangsom verschuldigd?
8. Eiseres voert aan dat het college een dwangsom was verschuldigd omdat het college het bestreden besluit niet tijdig heeft genomen.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Artikel 4:17, derde lid, van de Awb, dat gelet op artikel 7:14 van de Awb ook van toepassing is op een besluit op bezwaar, bepaalt dat de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag is waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. De ingebrekestelling is door het college op 17 juni 2021 ontvangen. Het college had vervolgens twee weken na 17 juni 2021 om op het bezwaar te beslissen zonder een dwangsom te verbeuren. Nu het bestreden besluit is genomen op 21 juni 2021, dus binnen die twee weken, was het college geen dwangsom verschuldigd.
Moet het college eiseres een schadevergoeding toekennen?
9. Eiseres verzoekt de rechtbank het college te veroordelen tot vergoeding van schade. Volgens eiseres heeft zij schade geleden als gevolg van:
- schriftelijke uitlatingen door werknemers van de gemeente over (het gedrag, uitlatingen en/of (niet) handelen van) eiseres die volgens eiseres in strijd met de waarheid zijn en kwalificeren als laster, belediging en/of discriminatie en het vervolgens door anderen zonder controle doorsturen van – of verwijzen naar - de stukken waarin deze uitlatingen staan;
- het door die werknemers noemen van medische informatie over de gezondheid van eiseres of andere informatie die eiseres in vertrouwen heeft gedeeld en het doorsturen van persoonlijke gegevens naar Orion waardoor zij hun geheimhoudingsplicht hebben geschonden;
- het in bezwaar door de kwaliteitsmedewerker [G] vragen om bevestiging bij een andere werknemer van de gemeente dat is afgesproken dat een medisch advies zou worden opgevraagd en vervolgens de positieve reactie van de werknemer hierop. Dat is volgens eiseres niet waar en een belediging;
- onwaarheden in het verweerschrift in bezwaar die eiseres ziet als een belediging;
- het onrechtmatig openen en in behandeling nemen van documenten en haar bezwaarschrift en vooringenomenheid van de commissie bezwaarschriften en [G] ;
- het niets doen met haar verzoek om wraking van de commissie bezwaarschriften hetgeen volgens eiseres plichtsverzuim en een belediging is;
- de door de commissie bezwaarschriften gestelde vragen. Eiseres ziet die als belediging en intimiderend;
- de in het plan van aanpak beschreven verplichting tot het meewerken aan een medisch onderzoek en dat eiseres moet onderzoeken of zij in aanmerking kan komen voor een beurs om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien en de overweging dat de Pw geen toestemming geeft om met behoud van uitkering te studeren. Dit is volgens eiseres een belediging, discriminatie, intimidatie, misleiding en onrechtmatig.
Op de zitting van 11 februari 2022 heeft eiseres toegelicht dat het gaat om materiële schade, omdat zij al had kunnen beginnen met een opleiding en vanwege de tijd die het haar heeft gekost, ook de investering in de beroepsprocedure en dat het voor het overige gaat om immateriële schade.
9.1.
Op grond van artikel 8:88, eerste lid, is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt eiseres alleen bij het laatste gedachtestreepje onder 9. schade te hebben geleden ten gevolge van het besluit van 21 oktober 2020 dat volgens haar onrechtmatig is. Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen is die door eiseres gestelde schade niet het gevolg van een onrechtmatig besluit. De rechtbank wijst het verzoek om schade dan ook in zoverre af.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat eiseres aan haar verzoek om schade niet één van de in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb genoemde oorzaken ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank verklaart zich in zoverre onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding. Dat neemt niet weg dat eiseres zich voor dit deel van haar verzoek om schadevergoeding wel kan wenden tot de burgerlijke rechter.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de in het plan van aanpak geconcretiseerde verplichtingen overeind blijven staan. Ook wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding deels af en voor het overige is de rechtbank niet bevoegd om kennis te nemen van dat verzoek. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond.
- wijst het verzoek om schadevergoeding af voor zover het ziet op de gevolgen van de in het plan van aanpak geconcretiseerde verplichtingen;
- verklaart zich voor het overige onbevoegd om van het verzoek om schadevergoeding kennis te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3669.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559.