ECLI:NL:RBGEL:2023:3846

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
7 juli 2023
Zaaknummer
10506521
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • F.M.TH. Quaadvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid kantonrechter in kort geding loonvordering statutair bestuurder

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht en ondernemingsrecht, heeft de kantonrechter op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in een kort geding over een loonvordering van een statutair bestuurder. De eiser, hierna te noemen [eisende partij], heeft een vordering ingesteld tegen [gedaagde partij] voor betaling van achterstallig loon en vakantiegeld. De kantonrechter heeft zich onbevoegd verklaard om de vordering te behandelen en heeft de zaak verwezen naar de handelsrechter. Dit besluit is genomen op basis van artikel 2:241 BW en de afstemmingsregel, waarbij de rechter in kort geding zijn beslissing moet afstemmen op het oordeel van de bodemrechter.

De procedure begon met een dagvaarding op 31 mei 2023, gevolgd door een antwoordakte van de gedaagde partij en verschillende producties. De mondelinge behandeling vond plaats op 22 juni 2023. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de civiele kamer van de rechtbank eerder had geoordeeld dat zij bevoegd was om van het geschil kennis te nemen. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de vordering van [eisende partij] nauw verbonden is met zijn rol als statutair bestuurder, wat de bevoegdheid van de handelsrechter bevestigt. De kantonrechter heeft de zaak vervolgens doorverwezen naar de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, waarbij partijen verplicht zijn om bij advocaat te verschijnen.

De beslissing van de kantonrechter houdt ook in dat [gedaagde partij] een griffierecht verschuldigd is na verwijzing, en dat er mogelijkheden zijn voor vermindering van dit griffierecht voor onvermogenden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 6 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 10506521 \ VV EXPL 23-35
Vonnis in kort geding van 6 juli 2023
in de zaak van
[eisende partij],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
gemachtigde: mr. M. van de Ven,
procederende krachtens toevoegingsnummer IJZ4095
tegen
[gedaagde partij],
te Wijchen,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde partij] ,
gemachtigde mr. D.A.M. Lagarrigue.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 31 mei 2023 met productie 1 tot en met 10;
- de antwoordakte van 8 juni 2023 met productie 1 tot en met 26;
- de brief van 19 juni 2023 met productie 27 van [gedaagde partij] ;
- de brief van 20 juni 2023 met productie 11 tot en met 14 van [eisende partij] ;
- de akte houdende wijziging van eis van 21 juni 2023;
- de mondelinge behandeling van 22 juni 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de pleitnota van [eisende partij] ;
- de pleitnota van [gedaagde partij] .

2.De feiten

2.1.
Enig aandeelhouder van [gedaagde partij] is [betrokken bedrijf 1] (hierna: [betrokken bedrijf 1] ). De heer [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) en zijn vrouw mevrouw [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) zijn enig certificaathouders van de aandelen.
2.2.
[betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben drie kinderen: [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 5] . [eisende partij] is de partner van en woont samen met [betrokkene 5] .
2.3.
[eisende partij] is, nadat hij eerder op basis van een arbeidsovereenkomst bij [gedaagde partij] in dienst is getreden, bij besluit van 11 september 2018 van [betrokkene 3] , in de hoedanigheid van enig bestuurder van [gedaagde partij] , aangesteld als directeur van [gedaagde partij] .
2.4.
[eisende partij] heeft zich op 26 oktober 2021 ziek gemeld.
2.5.
[gedaagde partij] heeft op 20 maart 2023 een verzoekschrift met producties ingediend.
In deze zaak gaat het in de kern om de vraag of werknemer, als (voormalig) statutair bestuurder, zodanige malversaties heeft gepleegd dat dit moet leiden tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen of nalaten, dan wel vanwege een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie.
Ven Herpen voert hiertegen verweer en verzoekt bij wijze van zelfstandig tegenverzoek om betaling van het achterstallige loon en doorbetaling van het verschuldigd te raken loon met nevenverzoeken.
2.6.
De civiele kamer van de rechtbank heeft bij tussenbeschikking van 13 juni 2023 geoordeeld dat zij bevoegd is van het voornoemde geschil kennis te nemen en [gedaagde partij] ontvankelijk is in haar verzoeken. Vervolgens is de mondelinge behandeling van de zaak bepaald op 12 juli 2023.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert – na wijziging van eis – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de veroordeling van [gedaagde partij] :
tot betaling aan hem van het achterstallige loon, te weten tot en met mei 2023 ter hoogte van € 19.779,27 (bruto, exclusief vakantiegeld);
tot betaling aan hem van het achterstallige vakantiegeld zoals uitbetaald had moeten worden in 2022 ter hoogte van € 1.185,07 bruto;
in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde partij] voert verweer. [gedaagde partij] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisende partij] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisende partij] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisende partij] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In de eerste plaats dient de te worden beantwoord of de kantonrechter als voorzieningenrechter bevoegd is.
Partijen hebben deze vraag niet aan de orde gesteld. De voorzieningenrechter dient haar bevoegdheid evenwel ambtshalve te toetsen, die staat immers niet ter vrije beschikking van partijen. Dat is slechts anders als partijen een forumkeuze hebben gemaakt. Dat is niet gesteld of gebleken.
De kantonrechter als voorzieningenrechter, is van oordeel dat zij niet bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen. Indien de rechter in kort geding moet beslissen op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening nadat de bodemrechter reeds vonnis in de hoofdzaak heeft gewezen, dient hij in beginsel zijn vonnis af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter (HR 19 mei 2000 ECLI:NL:HR:2000:AA5870, HR 7 januari 2011 ECLI:NL:HR:2011:BP0015 en HR 24 april 2015 ECLI:NL:HR:2015:1128). In de bodemprocedure heeft de civiele kamer van de rechtbank geoordeeld dat zij bevoegd is. Gelet op de afstemmingsregel is daarom ook in deze kort geding procedure de civiele kamer van de rechtbank bevoegd. Dat de vordering loon betreft en in dit kort geding is beperkt tot € 25.000,00 maakt dit niet anders. [eisende partij] baseert zijn rechtsvordering immers op de stelling dat hij nog immer statutair bestuurder van [gedaagde partij] is. Nog daargelaten dat geen afstand is gedaan van het meerdere boven de € 25.000,00, heeft de rechter in de bodemprocedure daarover reeds het volgende overwogen: ‘De arbeidsovereenkomst en de in dat kader te verrichten werkzaamheden zijn zodanig nauw verbonden en verweven met het (eerdere) bestuurderschap dat de handelsrechter/civiele rechter ingevolge artikel 2:241 BW bevoegd is van het geschil in de bodemprocedure alsmede het onderhavige geschil kennis te nemen. Dat zou anders kunnen zijn als partijen na het vennootschapsrechtelijk einde een nieuwe arbeidsovereenkomst sluiten met andere werkzaamheden en/of onder andere voorwaarden. Dat daarvan sprake is niet gesteld.’.
4.2.
De kantonrechter als voorzieningenrechter verklaart zich daarom onbevoegd om de vorderingen van [eisende partij] te behandelen en verwijst de zaak op de voet van artikel 71 Rv naar de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, kamer voor andere zaken dan kantonzaken.
4.3.
Omtrent de proceskosten zal worden beslist zoals hierna is bepaald.

5.De beslissing

De kantonrechter als voorzieningenrechter
5.1.
verklaart zich onbevoegd om de vorderingen van [eisende partij] te behandelen;
5.2.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van het team kanton en handelsrecht van de rechtbank Gelderland;
5.3.
bepaalt dat partijen alsdan bij advocaat in de procedure dienen te verschijnen;
5.4.
bepaalt dat [gedaagde partij] na verwijzing een griffierecht verschuldigd is van € 2.837,00 dat dit griffierecht kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat het griffierecht binnen 4 weken na voormelde datum moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie zijn gestort;
5.5. wijst [eisende partij] erop dat van een persoon die onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
1º. een afschrift van het besluit tot toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag om een toevoeging dan wel
2º. een inkomensverklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand ten behoeve van vermindering van griffierechten (zonder gebruikmaking van een toevoeging); zie
www.rvr.org
5.6.
houdt iedere verdere beslissing, waaronder die omtrent de tot nu toe verschenen proceskosten, aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.TH. Quaadvliet en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2023.
610 \ 918