Uitspraak
RECHTBANK Gelderland
1.De procedure
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 29 juni 2023.
2.De kern van het geschil
3.De feiten
4.Het geschil in de hoofdzaak
5.Het geschil in de vrijwaringszaak
6.De beoordeling in de hoofdzaak
‘mogelijk interessant’is. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de bemiddelingsopdracht aan [betrokkene 2] in persoon is verstrekt. Bovendien kan hieruit niet worden afgeleid dat ook een bemiddelingsopdracht aan [betrokkene 1] is verstrekt, ieder voor de helft. In de conclusie van antwoord in vrijwaring is aangevoerd dat [betrokkene 2] sinds het begin van zijn samenwerking met Estea altijd persoonlijk en later vanuit [gedaagde vrijwaring] zijn werkzaamheden in rekening heeft gebracht. Ter onderbouwing wordt echter verwezen naar stukken die dateren van nadat [gedaagde vrijwaring] uit [eiseres hoofdzaak] is getreden. Ook de stelling van [gedaagde vrijwaring] dat gedurende de samenwerking tussen [bedrijf 1] en [gedaagde vrijwaring] in [eiseres hoofdzaak] aan de doelstelling van [eiseres hoofdzaak] (het verzorgen van huisvesting voor de zorgsector en daarmee samenhangende consultancydiensten) geen nadere invulling is gegeven en dat er uitsluitend vanuit Estea werd gewerkt door [betrokkene 2] en [betrokkene 1] persoonlijk, kan geen stand houden. Uit de genoemde e-mail van 7 februari 2020 vanuit [eiseres hoofdzaak] en de facturen van 23 april 2019 en 23 mei 2019 vanuit [eiseres hoofdzaak] aan Estea, waarvan [eiseres hoofdzaak] onbetwist heeft gesteld dat deze door Estea zijn voldaan, blijkt dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] in die periode vanuit [eiseres hoofdzaak] handelden. [betrokkene 2] heeft op de mondelinge behandeling bovendien verklaard:
‘Wanneer een opdracht bij mij neer werd gelegd, schoof ik die door naar [betrokkene 1] . We trokken daar samen in op.’Ook hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank juist dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] handelden vanuit hun gezamenlijke BV [eiseres hoofdzaak] . Bovendien wordt in het e-mailbericht van 14 januari 2020 niet gesproken over opdrachten ieder voor de helft en is alleen het totale bemiddelingsbedrag van € 50.000,00 exclusief Btw genoemd. Estea heeft hiermee haar betwisting van de stelling van [eiseres hoofdzaak] dat de overeenkomst is gesloten met [eiseres hoofdzaak] onvoldoende onderbouwd. Daarmee staat vast dat de bemiddelingsovereenkomst is gesloten met [eiseres hoofdzaak] .
degene die een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven’, dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug vorderen. Op de mondelinge behandeling is echter gebleken dat niet Estea, maar FOF C.V. het bedrag van € 30.250,00 aan [gedaagde vrijwaring] heeft overgeboekt. Omdat Estea en [gedaagde vrijwaring] zich op het standpunt stellen dat er een overeenkomst is gesloten tussen FOF C.V. en [betrokkene 2] dan wel [gedaagde vrijwaring] , gaat de rechtbank er vanuit dat FOF C.V. heeft betaald omdat zij bij vergissing meende zelf schuldenaar te zijn. FOF C.V. kan deze betaling dan (wellicht) als onverschuldigd betaald van [gedaagde vrijwaring] terugvorderen. Estea kan dan niet, omdat zij niet heeft betaald. Reeds op deze grond zal de rechtbank de vordering van Estea in vrijwaring daarom afwijzen.