ECLI:NL:RBGEL:2023:3879

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
407548
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake bemiddelingsovereenkomst en onverschuldigde betaling tussen partijen in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is op 19 juli 2023 vonnis gewezen in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres hoofdzaak] en ESTEA CAPITAL B.V. De kern van het geschil betreft de vraag aan wie de opdracht tot bemiddeling bij de verhuur van een pand is gegeven. [eiseres hoofdzaak] stelt dat de opdracht aan haar is verstrekt, terwijl Estea betwist dat zij de opdrachtgever is en stelt dat de opdracht aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in persoon is gegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bemiddelingsovereenkomst is gesloten met [eiseres hoofdzaak] en heeft Estea veroordeeld tot betaling van € 30.250,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. In de vrijwaringszaak heeft Estea vorderingen ingesteld tegen [gedaagde vrijwaring], maar deze zijn afgewezen. Estea is in beide zaken in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummers: C/05/407548 / HA ZA 22-360 (de hoofdzaak)
C/05/412176 / HA ZA 22-526 (de vrijwaringszaak)
Vonnis van 19 juli 2023
in de zaak met rolnummer C/05/407548 / HA ZA 22-360 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres hoofdzaak],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres hoofdzaak] ,
advocaat: mr. D.P.E.P. van Schieveen te Amersfoort,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ESTEA CAPITAL B.V.,
te Ede,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Estea,
advocaat: mr. B.H.M. Karens te Ede,
en in de zaak met rolnummer C/05/412176 / HA ZA 22-526 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ESTEA CAPITAL B.V.,
te Ede,
eisende partij,
hierna te noemen: Estea,
advocaat: mr. B.H.M. Karens te Ede,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde vrijwaring],
te Laag Zuthem,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde vrijwaring] ,
advocaat: mr. J.I. Veldhuis-Lampe te Meppel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 maart 2023
- het bericht van 14 juni 2023 met productie 5 van [eiseres hoofdzaak] (in de hoofdzaak)
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 29 juni 2023.
1.2.
Ten slotte is (bij vervroeging) vonnis bepaald.

2.De kern van het geschil

2.1.
De kernvraag in deze zaak is: aan wie is de opdracht tot bemiddeling bij de verhuur van een pand aan de [adres+plaats 1] gegeven: aan [eiseres hoofdzaak] , of aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in persoon? Daarnaast speelt de vraag of de opdracht is gegeven door Estea of door Friesland Onderwijs Fonds C.V.

3.De feiten

3.1.
[eiseres hoofdzaak] is op 29 maart 2019 opgericht en houdt zich bezig met bemiddeling van de huur en verhuur van bedrijfsgebouwen in met name de zorgsector. Tot 24 februari 2020 waren [bedrijf 1] (een BV van [betrokkene 1] , hierna: [betrokkene 1] ) en [gedaagde vrijwaring] (een BV van [betrokkene 2] , hierna: [betrokkene 2] ) aandeelhouder en bestuurder van [eiseres hoofdzaak] . [bedrijf 1] en [gedaagde vrijwaring] richten zich ook op het verzorgen van huisvesting in met name de zorgsector. Op 24 februari 2020 heeft [gedaagde vrijwaring] haar aandelen in [eiseres hoofdzaak] overgedragen aan [bedrijf 1] en is zij gedefungeerd als bestuurder.
3.2.
Op 14 januari 2020 heeft Estea aan [betrokkene 1] bevestigd dat een vergoeding van € 50.000,00 exclusief Btw (€ 60.500,00 inclusief Btw) zou worden betaald voor de bemiddeling bij de verhuur van een pand aan de [adres+plaats 1] . Betaling zou plaatsvinden bij ondertekening van de huurovereenkomst door beide partijen.
3.3.
De huurovereenkomst is op 16 november 2020 getekend door Stichting Veste en Friesland Onderwijs Fonds C.V. te Ede, een aan Estea gelieerde vastgoed cv (hierna: FOF C.V.). Op 14 december 2020 heeft FOF C.V. € 30.250,00 betaald aan [gedaagde vrijwaring] . Op 15 december 2021 heeft [eiseres hoofdzaak] voor de bemiddeling een factuur gestuurd aan Estea voor € 60.500,00 inclusief Btw. Op 10 januari 2022 heeft Estea gevraagd de factuur te richten aan FOF C.V. Op 4 februari 2022 heeft FOF C.V., als gedeeltelijke betaling van het factuurbedrag, € 30.250,00 betaald aan [eiseres hoofdzaak] .

4.Het geschil in de hoofdzaak

4.1.
[eiseres hoofdzaak] vordert - samengevat - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, Estea zal veroordelen tot betaling van € 30.250,00, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, € 1.077,50 aan buitengerechtelijke kosten vermeerderd met de wettelijke rente, en de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.2.
Estea voert verweer. Estea concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres hoofdzaak] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres hoofdzaak] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres hoofdzaak] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.Het geschil in de vrijwaringszaak

5.1.
In de vrijwaringszaak vordert Estea - samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, [gedaagde vrijwaring] zal veroordelen om aan Estea te betalen al datgene waartoe Estea in de hoofdzaak jegens [eiseres hoofdzaak] mocht worden veroordeeld, met veroordeling van [gedaagde vrijwaring] in de proceskosten, vermeerderd met de nakosten en de wettelijke rente.
5.2.
[gedaagde vrijwaring] voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Estea, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Estea, met veroordeling van Estea in de kosten van deze procedure.
5.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

6.De beoordeling in de hoofdzaak

6.1.
[eiseres hoofdzaak] heeft haar standpunt dat de bemiddelingsovereenkomst met haar is gesloten onderbouwd met een e-mailbericht van Estea van 14 januari 2020 (zie 3.2.). In dit e-mailbericht bevestigt Estea aan [betrokkene 1] dat een vergoeding van € 50.000,00 exclusief Btw zal worden betaald voor de bemiddeling bij de verhuur van het pand aan de [adres+plaats 1] . [betrokkene 1] heeft zowel op 7 februari 2020 als op 21 april 2020 per e-mail namens [eiseres hoofdzaak] op de bevestiging gereageerd.
6.2.
Estea betwist dat de overeenkomst is gesloten met [eiseres hoofdzaak] en voert aan dat de opdracht is verleend aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in persoon, ieder voor de helft. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst Estea mede naar hetgeen in de vrijwaringsprocedure naar voren is gebracht. In het e-mailbericht van 14 mei 2019 aan [betrokkene 2] (productie 4 bij de conclusie van antwoord in vrijwaring) gaat het echter om [adres+plaats 2] en Estea heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat dit een ander pand is dan [adres+plaats 1] , waar de bemiddelingsopdracht waar het in deze procedure over gaat, op ziet. In het e-mailbericht van 10 oktober 2019 (productie 5 bij de conclusie van antwoord in vrijwaring) gaat het wel om het pand aan de [adres+plaats 1] , maar in deze e-mail aan [betrokkene 2] wordt de [adres+plaats 1] alleen genoemd als locatie die
‘mogelijk interessant’is. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de bemiddelingsopdracht aan [betrokkene 2] in persoon is verstrekt. Bovendien kan hieruit niet worden afgeleid dat ook een bemiddelingsopdracht aan [betrokkene 1] is verstrekt, ieder voor de helft. In de conclusie van antwoord in vrijwaring is aangevoerd dat [betrokkene 2] sinds het begin van zijn samenwerking met Estea altijd persoonlijk en later vanuit [gedaagde vrijwaring] zijn werkzaamheden in rekening heeft gebracht. Ter onderbouwing wordt echter verwezen naar stukken die dateren van nadat [gedaagde vrijwaring] uit [eiseres hoofdzaak] is getreden. Ook de stelling van [gedaagde vrijwaring] dat gedurende de samenwerking tussen [bedrijf 1] en [gedaagde vrijwaring] in [eiseres hoofdzaak] aan de doelstelling van [eiseres hoofdzaak] (het verzorgen van huisvesting voor de zorgsector en daarmee samenhangende consultancydiensten) geen nadere invulling is gegeven en dat er uitsluitend vanuit Estea werd gewerkt door [betrokkene 2] en [betrokkene 1] persoonlijk, kan geen stand houden. Uit de genoemde e-mail van 7 februari 2020 vanuit [eiseres hoofdzaak] en de facturen van 23 april 2019 en 23 mei 2019 vanuit [eiseres hoofdzaak] aan Estea, waarvan [eiseres hoofdzaak] onbetwist heeft gesteld dat deze door Estea zijn voldaan, blijkt dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] in die periode vanuit [eiseres hoofdzaak] handelden. [betrokkene 2] heeft op de mondelinge behandeling bovendien verklaard:
‘Wanneer een opdracht bij mij neer werd gelegd, schoof ik die door naar [betrokkene 1] . We trokken daar samen in op.’Ook hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank juist dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] handelden vanuit hun gezamenlijke BV [eiseres hoofdzaak] . Bovendien wordt in het e-mailbericht van 14 januari 2020 niet gesproken over opdrachten ieder voor de helft en is alleen het totale bemiddelingsbedrag van € 50.000,00 exclusief Btw genoemd. Estea heeft hiermee haar betwisting van de stelling van [eiseres hoofdzaak] dat de overeenkomst is gesloten met [eiseres hoofdzaak] onvoldoende onderbouwd. Daarmee staat vast dat de bemiddelingsovereenkomst is gesloten met [eiseres hoofdzaak] .
6.3.
Estea betwist ook dat de bemiddelingsopdracht door haar is gegeven. Volgens Estea komt de opdracht van FOF C.V. In geen van de overgelegde e-mails rond het tot stand komen van de bemiddelingsopdracht komt FOF C.V. echter voor. Pas bij de betaling verzoekt Estea de factuur te richten aan FOF C.V. Uit het feit dat dit verzoek komt van Estea, volgt al dat Estea de contractspartij is. Dat Estea heeft gevraagd de factuur op naam van FOF C.V. te zetten maakt niet dat deze C.V. opdrachtgever is geworden, temeer niet gezien de e-mail van 9 december 2021 van [betrokkene 1] , waarin staat dat de commissieafspraken zijn gemaakt met Estea en dat Estea verantwoordelijk blijft, ook bij tenaamstelling van de nota op een project-BV.
6.4.
De rechtbank concludeert dat de bemiddelingsopdracht door Estea is gegeven aan [eiseres hoofdzaak] . [eiseres hoofdzaak] heeft op grond hiervan recht op het overeengekomen bedrag van € 60.500,00 inclusief Btw. [eiseres hoofdzaak] vordert de helft hiervan, omdat zij de andere helft al van FOF C.V. heeft ontvangen. Deze vordering van [eiseres hoofdzaak] tot betaling van het resterende bedrag van € 30.250,00 zal worden toegewezen.
6.5.
[eiseres hoofdzaak] maakt ook aanspraak op de wettelijke handelsrente vanaf 20 december 2021. Deze vordering zal de rechtbank toewijzen omdat 20 december 2021 als vervaldatum op de factuur staat vermeld en deze datum ruimschoots ligt ná de overeengekomen betalingsdatum, namelijk 16 november 2020, de datum van ondertekening van de huurovereenkomst.
6.6.
De rechtbank zal ook de door [eiseres hoofdzaak] gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten toewijzen. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. [eiseres hoofdzaak] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buiten-gerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Hierbij verdient opmerking dat in beginsel een enkele brief al voldoende is (HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405). [eiseres hoofdzaak] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom zal de rechtbank € 1.077,50 toewijzen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding, 28 juli 2022.
6.7.
Estea is in de hoofdzaak de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres hoofdzaak] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
103,33
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
1.915,00
(2,50 punten × € 766,00) (inclusief antwoordconclusie in het incident)
Totaal
4.855,33
7. De beoordeling in de vrijwaringszaak
7.1.
Nu de vordering in de hoofdzaak zal worden toegewezen, zal de vordering in de vrijwaringszaak worden beoordeeld.
7.2.
Op grond van artikel 6:203 BW kan ‘
degene die een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven’, dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug vorderen. Op de mondelinge behandeling is echter gebleken dat niet Estea, maar FOF C.V. het bedrag van € 30.250,00 aan [gedaagde vrijwaring] heeft overgeboekt. Omdat Estea en [gedaagde vrijwaring] zich op het standpunt stellen dat er een overeenkomst is gesloten tussen FOF C.V. en [betrokkene 2] dan wel [gedaagde vrijwaring] , gaat de rechtbank er vanuit dat FOF C.V. heeft betaald omdat zij bij vergissing meende zelf schuldenaar te zijn. FOF C.V. kan deze betaling dan (wellicht) als onverschuldigd betaald van [gedaagde vrijwaring] terugvorderen. Estea kan dan niet, omdat zij niet heeft betaald. Reeds op deze grond zal de rechtbank de vordering van Estea in vrijwaring daarom afwijzen.
7.3.
Estea krijgt ook in de vrijwaringsprocedure ongelijk en zij zal daarom ook in de proceskosten in de vrijwaringsprocedure worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde vrijwaring] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
1.532,00
(2,00 punten × € 766,00)
Totaal
4.369,00

8.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
8.1.
veroordeelt Estea om aan [eiseres hoofdzaak] te betalen een bedrag van € 30.250,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 20 december 2021, tot de dag van volledige betaling,
8.2.
veroordeelt Estea tot betaling aan [eiseres hoofdzaak] van een bedrag van € 1.077,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 28 juli 2022, tot de dag van volledige betaling,
8.3.
veroordeelt Estea in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres hoofdzaak] tot dit vonnis vastgesteld op € 5.283,33, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
8.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
in de vrijwaring
8.5.
wijst de vorderingen van Estea af,
8.6.
veroordeelt Estea in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde vrijwaring] tot dit vonnis vastgesteld op € 4.369,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Grosscurt en in het openbaar uitgesproken op
19 juli 2023.