ECLI:NL:RBGEL:2023:4029

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 juli 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
ARN 21/3961
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwijtschelding van terugvorderingen door het UWV en motiveringsgebrek

In deze zaak heeft eiser, die sinds 1995 een uitkering ontvangt op grond van de WAO en WAZ, verzocht om kwijtschelding van openstaande vorderingen van het UWV. Het UWV heeft in eerdere besluiten een deel van de vorderingen kwijtgescholden, maar heeft het verzoek om kwijtschelding van de vorderingen over de jaren 2015 en 2016 afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij te veel heeft afgelost op de vordering over de jaren 2004 tot en met 2013 en dat de terugvorderingen over de jaren 2015 en 2016 ook kwijtgescholden moeten worden. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het verzoek om kwijtschelding van de vorderingen over de jaren 2015 en 2016 is afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de bijzondere omstandigheden van eiser, waaronder zijn gezondheidsproblemen en financiële situatie, niet adequaat zijn meegenomen in de beoordeling door het UWV. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, waarbij het UWV wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht, maar geen proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/3961

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2023

in de zaak tussen

[Eiser A] , uit [plaats B] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: T.I. Gerritsen).

Inleiding

1. Met het besluit van 23 september 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV het verzoek van eiser om kwijtschelding van de openstaande vorderingen afgewezen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 27 juli 2021 heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Het UWV heeft daarbij het primaire besluit herroepen en het nog openstaande bedrag van de vordering over de jaren 2004 tot en met 2013 kwijtgescholden. Het UWV ziet geen aanleiding om terugvordering over andere jaren kwijt te schelden.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Het UWV heeft zich, met bericht van verhindering, niet laten vertegenwoordigen.
1.5.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst, vanwege de acute gezondheidssituatie van eiser. Op 7 februari 2022 is een e-mail ontvangen van de zijde van eiser. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om op het
e-mailbericht van (de echtgenote van) eiser te reageren en om aan te geven of de samenhang van omstandigheden van dit geval aanleiding geven tot een andere beslissing over de nog openstaande vorderingen. Het UWV heeft op 4 oktober 2022 gereageerd op het e-mailbericht en heeft daarbij laten weten zijn standpunt onverkort te handhaven.
1.6.
Bij brief van 6 april 2023 heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat het niet nodig is om opnieuw een zitting te houden en dat, als partijen dat toch willen, zij dat binnen vier weken moeten laten weten. Eiser heeft bij e-mail van 11 april 2023 aangegeven dat hij op een (nadere) zitting wil worden gehoord.
1.7.
De rechtbank heeft vervolgens de behandeling van het beroep voortgezet op
6 juli 2023. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging er aan deze procedure vooraf?

2. Eiser ontving vanaf 21 april 1995 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Daarnaast ontving hij vanaf 9 februari 1999 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ).
2.1.
Met het besluit van 9 januari 2015 heeft het UWV een bedrag van € 92.839,93 aan ten onrechte betaalde WAO- en WAZ-uitkering over de jaren 2004 tot en met 2013 van eiser teruggevorderd. Na bezwaar is dit bedrag verlaagd naar € 86.207,02. Door de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 april 2019 [1] staat de hoogte van deze vordering in rechte vast. Eiser heeft sinds september 2015 op deze vordering afgelost.
2.2.
Met het besluit van 5 juli 2016 heeft het UWV de over het jaar 2014 ten onrechte betaalde WAO- en WAZ-uitkering tot een bedrag van € 9.893,28 van eiser teruggevorderd.
2.3.
Met het besluit van 13 maart 2017 heeft het UWV de over het jaar 2015 ten onrechte betaalde WAO-uitkering tot een bedrag van € 9.416,88 teruggevorderd. Bij besluit van dezelfde datum heeft het UWV eiser meegedeeld dat hij over het jaar 2015 geen recht heeft op een WAZ-uitkering.
2.4.
Met het besluit van 6 juli 2018 heeft het UWV de over het jaar 2016 ten onrechte betaalde WAO-uitkering tot een bedrag van € 8.996,70 van eiser teruggevorderd.
2.5.
Bij brief van 18 september 2020 heeft eiser verzocht om kwijtschelding van het nog openstaande bedrag van de vordering over de jaren 2004 tot en met 2013. Hierna heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals vermeld onder ‘Inleiding’.
Wat vindt het UWV?
3. Het UWV heeft bij het bestreden besluit de nog openstaande vordering over de jaren 2004 tot en met 2013 tot een bedrag van € 34.010,71 kwijtgescholden. Volgens het UWV heeft eiser tot 22 september 2020 tenminste vijf jaar aan zijn betalingsverplichting voldaan. Hij heeft bovendien minimaal de helft van de oorspronkelijke vordering van € 86.207,02 terugbetaald. Verder stelt het UWV zich op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor kwijtschelding van de vorderingen over de jaren 2014 en 2015. Bij het bestaan van meerdere (samenlopende) vorderingen moet voor elke vordering afzonderlijk aan de voorwaarden voor kwijtschelding worden voldaan. Eiser voldoet voor die andere vorderingen (nog) niet aan die voorwaarden. Alle betalingen die eiser heeft gedaan tot 22 september 2020, heeft hij gedaan ter aflossing van de oudste schuld. De betalingen die daarna zijn gedaan, worden ‘afgeboekt’ op de tweede vordering en daarna op de daarop volgende.
Wat vindt eiser?
4. Eiser voert aan dat hij tot 22 september 2020 € 9.092,80 te veel op de vordering over de jaren 2004 tot en met 2013 heeft afgelost. Hij heeft immers in vijf jaar meer dan de helft van de oorspronkelijke vordering terugbetaald. Eiser stelt dat het bedrag dat hij te veel op de vordering over de jaren 2004 tot en met 2013 heeft afgelost – dus het bedrag van
€ 9.092,80 – met de vordering over het jaar 2014 moet worden verrekend. Daarnaast voert eiser aan dat het UWV ook de vorderingen over de jaren 2015 en 2016 had moeten kwijtschelden. Hij wijst er in dit verband op dat het UWV de WAZ-uitkering na de intrekking op 1 februari 2015 heeft doorbetaald, ondanks zijn herhaaldelijke verzoeken om de uitkering stop te zetten. Deze fout van het UWV kan volgens eiser hem niet worden aangerekend. Verder wijst hij er op dat hij telkens aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

De omvang van het geschil

5. Voor de duidelijkheid van eiser vindt de rechtbank het belangrijk om eerst aan te geven waar het in deze zaak wel en niet over gaat of kan gaan.
5.1
Eiser heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen de onder 2.3 en 2.4 genoemde besluiten, zodat de deze besluiten in rechte vaststaan. Eiser kan (daarom) in deze procedure de rechtmatigheid van die besluiten, en dus ook de vorderingen over de jaren 2015 en 2016, niet meer ter discussie stellen. Het staat dus vast dat eiser de WAO-uitkering over die jaren moet terugbetalen.
5.2
De procedure is begonnen met de brief van eiser van 18 september 2020. Daarin vraagt hij om kwijtschelding van de terugvordering over de jaren 2004 tot en met 2013. In het bestreden besluit heeft het UWV dit verzoek alsnog gehonoreerd met ingang van 22 september 2020. Eiser is van mening dat een groter bedrag kwijtgescholden moet worden. Het UWV vindt van niet.
5.3
Eiser heeft in zijn bezwaarschrift, gericht tegen het primaire besluit, melding gemaakt van de terugvorderingen over latere jaren. Het UWV heeft dit opgevat als verzoek om ook die terugvorderingen over de jaren 2014 tot en met 2016 kwijt te schelden. Eiser heeft op zitting bevestigd dat hij kwijtschelding wil van die terugvorderingen. In het bestreden besluit is ook daar een beslissing over genomen. [2] Aangezien partijen het daar over eens zijn, gaat (ook) de rechtbank er vanuit dat deze beroepsprocedure (uitsluitend) gaat om de weigering van het UWV om de terugvorderingen over de jaren 2015 tot en met 2016 kwijt te schelden.
5.4
In deze zaak gaat het niet om een eventuele kwijtschelding van de terugvordering die ziet op het jaar 2014. Eiser heeft namelijk op zitting expliciet aangegeven dat hij het eens is met die terugvordering en niet om kwijtschelding daarvan vraagt. Hoewel eiser het ook heeft over een terugvordering die ziet over het jaar 2017, is de rechtbank uit het dossier niet gebleken dat er een dergelijke terugvordering bestaat. Bovendien ziet het bestreden besluit daar niet op.
5.5.
In deze zaak gaat het dus om de vraag of eiser te veel op de vordering over de jaren 2004 tot en met 2013 heeft afgelost. Ook moet worden beoordeeld of het UWV terecht het verzoek om kwijtschelding van eiser van de vordering over de jaren 2015 en 2016 heeft afgewezen.

De beoordeling door de rechtbank

Heeft eiser tot 22 september 2020 te veel op de vordering over de jaren 2004 tot en met 2013 afgelost?
6. Artikel 57 van de WAO, regelt de terugvordering van de onverschuldigd door het UWV betaalde WAO-uitkering. Ook is in dit artikel geregeld onder welke omstandigheden het UWV van terugvordering of van verdere terugvordering kan afzien. Het UWV heeft in beleid neergelegd hoe deze bevoegdheid wordt ingevuld. Dit beleid is vastgelegd in de Begeleidregel terug- en invordering (Beleidsregel). In artikel 4.1.1. van de Beleidsregel is onder meer bepaald, in welke gevallen van de terugvordering wordt afgezien, als de vordering niet is ontstaan door de schending van de inlichtingenplicht.
6.1.
In de Beleidsregel staat dat ten minste de helft van de oorspronkelijke vordering moet zijn voldaan. Eiser heeft op het moment dat hij het verzoek heeft ingediend vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen voldaan en hij heeft ten minste de helft van de oorspronkelijke vordering voldaan. Hij voldeed dus op dat moment aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor kwijtschelding en met ingang van 22 september 2020 is het restant van de vordering kwijtgescholden. Eiser had op deze datum meer dan de helft van het totale bedrag van € 86.207,02 voldaan. Uit de Beleidsregels volgt niet dat als het verzoek om kwijtschelding wordt gehonoreerd, dan de helft van de vordering wordt kwijtgescholden. Naar het oordeel van de rechtbank valt ook niet in te zien waarom het onredelijk zou zijn dat alleen dat deel wordt kwijtgescholden dat nog niet is betaald, aangezien de rechtmatigheid van de terugvordering vaststaat. Dat dit voor eiser onrechtvaardig aanvoelt, maakt dit niet anders. Het UWV heeft zich ook terecht op het standpunt gesteld en ook voldoende toegelicht, dat niet relevant is dat de terugvordering niet is ontstaan wegens een schending van de inlichtingenplicht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV daarom in redelijkheid kunnen besluiten om niet een groter bedrag kwijt te schelden. Eiser heeft dus niet te veel op de vordering over de jaren 2004 tot en met 2013 afgelost. Het bestreden besluit is verder ook in overeenstemming met de toepasselijke Beleidsregel genomen. Dit betekent dat het betoog van eiser, dat hij te veel op de vordering over de jaren 2004 tot en met 2013 heeft afgelost, niet slaagt.
Heeft het UWV terecht het verzoek van eiser om kwijtschelding van de terugvordering over de jaren 2015 en 2016 afgewezen?
7. Eiser is het er niet mee eens dat de terugvorderingen over de jaren 2015 en 2016 niet (deels) worden kwijtgescholden. In zijn beroep en tijdens de zittingen van 21 december 2021 en 6 juli 2023 is hij in dit verband uitgebreid ingegaan op het ontstaan van de terugvorderingen en zijn persoonlijke omstandigheden.
7.1
De rechtbank vat de beroepsgrond van eiser op als een beroep op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7.2.
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het UWV overeenkomstig de Beleidsregel, tenzij dat voor eiser gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de Beleidsregel te dienen doelen. In haar uitspraak van 26 oktober 2016 [3] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwogen dat een bestuursorgaan ook omstandigheden die bij het opstellen van een beleidsregel zijn verdisconteerd, dan wel moeten worden geacht te zijn verdisconteerd, dient te betrekken in zijn beoordeling en dient te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat het UWV in het bestreden besluit ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom er geen aanleiding bestaat om toepassing te geven aan artikel 4:84 van de Awb. Het UWV heeft daar namelijk geen enkele overweging aan gewijd, terwijl daarvoor wel aanleiding bestond. Eiser heeft namelijk in zijn bezwaarschrift gewezen op zijn gezondheidsproblemen (lymfeklierkanker) en zijn problematische financiële situatie.
Ook heeft het UWV in beroep, de bijzondere omstandigheden van dit geval in aanmerking genomen, onvoldoende gemotiveerd waarom het bestreden besluit op dit onderdeel wordt gehandhaafd. Als bijzondere omstandigheden in dit geval worden ten eerste aangemerkt dat eiser, ondanks zijn vergevorderde leeftijd (hij is de pensioengerechtigde leeftijd al geruime tijd gepasseerd) en zijn ernstige gezondheidsproblemen, blijft werken om zijn schulden aan het UWV af te kunnen lossen. Ter zitting heeft eiser gesteld dat hij blijft werken, ondanks dat hij dit lichamelijk nauwelijks aan kan. Eiser durft niet te stoppen met werken omdat hij dan niet meer kan aflossen op de terugvorderingen en hij is bang dat dan de deurwaarders op de stoep staan. Eiser heeft tijdens de zitting van 21 december 2021 een hartstilstand gekregen. Eiser heeft de afgelopen jaren zijn schuld altijd tijdig afgelost. Daar komt nog bij dat de terugvordering met betrekking tot het jaar 2015 niet door toedoen van eiser zou zijn ontstaan. Eiser heeft gesteld dat hij in 2015 meerdere keren met het UWV heeft gebeld, om de uitbetaling van zijn uitkering stop te zetten, omdat hij wist dat hij er geen recht meer op had. Het UWV heeft de betalingen echter niet stopgezet, omdat er werd betaald en werd aangenomen dat hij dus wel recht op zou hebben. Hierbij komt dat eiser zeer binnenkort, namelijk op 22 september 2023, een nieuw verzoek om kwijtschelding van zijn tweede schuld kan doen. [4] Al deze omstandigheden in samenhang bezien maken dat de rechtbank van oordeel is dat het UWV beter had moeten motiveren dat en waarom de gevolgen voor eiser van het besluit om de terugvorderingen over de jaren 2015 en 2016 niet kwijt te schelden in verhouding staan met de in de Beleidsregel te dienen doelen en er (dus) geen aanleiding bestond om op grond van artikel 4:84 van de Awb af te wijken van de Beleidsregels. Omdat het UWV dit heeft nagelaten, is het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel en wordt daarom vernietigd.

Conclusie en gevolgen

8. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit wegens het strijd met het motiveringsbeginsel, voor zover het ziet op de afwijzing van het verzoek om kwijtschelding over de jaren 2015 en 2016. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het UWV een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het UWV hiervoor zes weken.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 27 juli 2021 voor zover het ziet op de afwijzing van het verzoek om kwijtschelding over de jaren 2015 en 2016;
- draagt het UWV op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 49,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Mamedova, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Uit het verweerschrift en wat ter zitting is besproken blijkt dat het bestreden besluit ook is beslist op het verzoek om de terugvordering, die ziet op het jaar 2016, kwijt te schelden.
4.Dit staat in het bestreden besluit.