ECLI:NL:RBGEL:2023:4447

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
C/05/422169 / FA RK 23/2238
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over klachten ex art. 56c Wet zorg en dwang met betrekking tot onvrijwillige zorg en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 augustus 2023 uitspraak gedaan over een verzoekster die klachten indiende tegen de toepassing van onvrijwillige zorg in een zorginstelling. De verzoekster, die vrijwillig verbleef bij Stichting Philadelphia Zorg, had op 1 juni 2023 een klacht ingediend bij de Klachtencommissie Onvrijwillige Zorg (KCOZ) over verschillende vormen van onvrijwillige zorg die sinds 21 maart 2023 op haar van toepassing waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster ontvankelijk was in haar verzoek en dat zij zelfstandig een klacht kon indienen, ondanks haar mentorschap. De rechtbank heeft de klachten van verzoekster over de beperking van haar communicatie met haar advocaat en de beperking van haar bewegingsvrijheid gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de zorgaanbieder, Stichting Philadelphia Zorg, niet had voldaan aan de verplichtingen om het volledige zorgdossier aan de advocaat van verzoekster te verstrekken en dat de communicatie tussen verzoekster en haar advocaat onterecht was belemmerd. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de opgelegde beperkingen op de bewegingsvrijheid van verzoekster niet voldeden aan het subsidiariteitsvereiste. De rechtbank heeft een schadevergoeding van in totaal € 4.020 toegekend aan verzoekster voor de geleden schade door de onterecht toegepaste onvrijwillige zorg. Het verzoek om schorsing van de onvrijwillige zorginterventies is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank in de bodemprocedure al een beslissing had genomen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats: Arnhem
Zaakgegevens: C/05/422169 / FA RK 23/2238
Datum uitspraak: 2 augustus 2023
Beslissing
ter verkrijging van een beslissing over een klacht en een verzoek om schadevergoeding, door verzoekster ingediend bij de Klachtencommissie Onvrijwillige Zorg (hierna: KCOZ) op 1 juni 2023.
[naam verzoekster] ,
hierna te noemen: verzoekster
verblijvende bij Stichting Philadelphia Zorg (hierna: SPZ), [ locatie zorgaccommodatie] ,
advocaat: mr. M.A. Smits in Nijmegen.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • verzoekster;
  • Stichting Philadelphia Zorg, zorgaanbieder.
Als informant wordt aangemerkt:
- mw. [naam vriendin 1] , een vriendin van verzoekster.

1.Procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen bij de griffie op 13 juli 2023;
  • het e-mailbericht met bijlagen van SPZ van 18 juli 2023;
  • het e-mailbericht met bijlage van SPZ van 20 juli 2023;
  • de brief van mr. Smits van 20 juli 2023;
  • het e-mailbericht met bijlage van SPZ van 21 juli 2023;
  • het e-mailbericht met bijlagen van mr. Smits van 24 juli 2023;
  • de brief van mr. Smits van 24 juli 2023;
  • de brief van mw. [naam vriendin 2] van 24 juli 2023;
  • het bericht van mr. Smits van 26 juli 2023;
  • het e-mailbericht met bijlagen van SPZ van 26 juli 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 juli 2023, in het gebouw van de rechtbank, locatie Arnhem.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn gehoord:
  • verzoekster, bijgestaan door haar advocaat;
  • een tweetal vertegenwoordigers van SPZ;
  • mw. [naam vriendin 1] , als informant.

2.Feiten

2.1.
Verzoekster woont sinds mei 2022 op vrijwillige basis in het [ locatie zorgaccommodatie] . Het [ locatie zorgaccommodatie] is een accommodatie waarin 24-uurszorg wordt geboden aan mensen met meervoudige beperkingen.
2.2.
Met ingang van 21 maart 2023 zijn jegens verzoekster de volgende vormen van onvrijwillige zorg toegepast:
  • beperking in de vrijheid het eigen leven in te richten (dan wel beperking van het recht op het ontvangen van bezoek);
  • beperking in het gebruik van communicatiemiddelen;
  • beperking van de bewegingsvrijheid.
In fasen zijn de vormen van onvrijwillige zorg na tussentijdse evaluaties inmiddels deels afgeschaald.
2.3.
Verzoekster heeft op 1 juni 2023 bij de KCOZ een klacht ingediend tegen het toepassen van onvrijwillige zorg op grond van de Wet zorg en Dwang (Wzd), namelijk:
  • Verstrekking van haar dossier aan haar advocaat wordt geweigerd, hoewel er een medische machtiging is verleend (klacht 1);
  • Zij mag maar 10 tot 20 minuten per dag haar smartphone hebben waarmee zij kan mailen, WhatsAppen en internetten (klacht 2);
  • Er is sprake van bezoekbeperkingen voor haar vriendinnen [naam vriendin 2] en [naam vriendin 1] (klacht 3);
  • Zij mag slechts onder begeleiding naar buiten (klacht 4);
  • Zij is kennelijk wilsonbekwaam verklaard, althans de zorgverlener gedraagt zich alsof dit zo is (klacht 5);
  • Communicatie met derden wordt afgeluisterd en meegelezen: het briefgeheim wordt geschonden (klacht 6);
  • De communicatie met haar advocaat wordt verhinderd (klacht 7);
  • Er is voortdurend toezicht door begeleiding op haar doen en laten (klacht 8);
Tevens is verzocht om de beslissingen waartegen de klachten zijn gericht op basis van artikel 56a Wzd in afwachting van de inhoudelijke behandeling te schorsen.
2.4.
Op 5 juni 2023 heeft de KCOZ het verzoek tot schorsing behandeld. Het verzoek tot schorsing, voor zover het betreft het kunnen beschikken over het actuele overzicht van de vigerende Wzd-maatregelen inclusief de in de Wzd voorgeschreven processtappen ter zake, alsmede verstrekking van de reeds aanwezige en nog op te stellen verklaring omtrent de wilsbekwaamheid, is toegewezen. Voor het overige is het verzoek afgewezen.
2.5.
Op 21 juni 2023 heeft de advocaat een tweede schorsingsverzoek ingediend over het toepassen van onvrijwillige zorg. Dit verzoek is door de KCOZ niet in behandeling genomen, omdat er geen sprake was van een novum (nieuw feit) dat een herbeoordeling van de situatie zou rechtvaardigen.
2.6.
Op 29 juni 2023 heeft de KCOZ de klachten behandeld. Een deel van de klachten is door de KCOZ gegrond verklaard en een deel van de klachten is door de KCOZ ongegrond verklaard.

3.Beoordeling

Ontvankelijkheid
3.1.
Verzoekster verzoekt de rechtbank om een oordeel te geven over de klachten van 1 juni 2023 en in afwachting van de procedure de onvrijwillige zorginterventies te schorsen. Daarnaast wordt de rechtbank verzocht om ten laste van de zorgaanbieder een billijke schadevergoeding toe te kennen.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verzoekster ontvankelijk is in haar verzoek. Het verzoekschrift is binnen de in artikel 56c lid 2 van de Wzd gestelde termijn bij de rechtbank ingediend. Daarnaast volgt uit artikel 3 van de Wzd dat verzoekster bevoegd is om zelfstandig een klacht in te dienen. Omdat sprake is van een mentorschap, is verzoekster op grond van artikel 1:453 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) niet handelingsbevoegd, tenzij uit de wet anders voortvloeit. In dit geval geldt een uitzondering op grond van artikel 3 van de Wzd. Op grond daarvan kan verzoekster zelf beslissingen over haar zorg nemen, behalve als zij niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van haar belangen. Dit moet door een deskundige worden vastgesteld. Nu geen sprake is van een deskundigenverklaring waarin is verklaard dat verzoekster hiertoe niet in staat zou zijn, kan verzoekster zelf deze procedure voeren (door tussenkomst van een advocaat). De instemming van de mentor is niet vereist.
Tot het dossier behorende stukken
3.2.
Verzoekster heeft aangevoerd dat zij niet wenst dat de rechtbank kennis neemt van de beoordeling van haar wilsbekwaamheid van [ naam AVG-arts] . Zij beroept zich op het blokkaderecht van art. 7:464 van het BW. SPZ bestrijdt dat dit blokkaderecht van toepassing is op de overgelegde wilsbekwaamheidsbeoordeling. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij toegelicht dat de beslisboom van het NVO/NIP door de onderzoekend arts is gevolgd en dat het rapport met verzoekster is besproken. Daarnaast is volgens SPZ het verrichten van een onderzoek naar de wilsbekwaamheid geen handeling op het gebied van de geneeskunst en is daarom het blokkaderecht niet van toepassing.
3.3.
Artikel 7:464 lid 2 BW is van toepassing op handelingen als omschreven in artikel 7:446 lid 4 BW. Dat artikellid omschrijft de reikwijdte van afdeling 5 van titel 7 van boek 7 van het BW. Hieruit volgt dat handelingen ter beoordeling van de gezondheidstoestand, verricht in opdracht van een ander dan die persoon in verband met de vaststelling van aanspraken of verplichtingen, hieronder vallen. Naar het oordeel van de rechtbank lijdt het geen twijfel dat de beoordeling van wilsbekwaamheid direct samenhangt met de beoordeling van de geestelijke gezondheidstoestand. De beoordeling heeft plaatsgevonden in opdracht van SPZ, dus een ander dan verzoekster, en houdt verband met de vraag in hoeverre verzoekster in staat is haar wil te vormen over de aan haar te verlenen zorg, wat relevant kan zijn voor de in te zetten verplichte zorg en de wijze waarop haar verzet daartegen wordt beoordeeld. Vanwege dit verband met de te verlenen zorg is de rechtbank van oordeel dat het blokkaderecht ook voor deze verklaring bedoeld is. Verzoekster verzet zich ertegen dat de rechtbank kennisneemt van de verklaring van [ naam AVG-arts] en de rechtbank zal deze daarom buiten beschouwing laten.
De inhoudelijke beoordeling van de klachten
Het toetsingskader
3.4.
Het uitgangspunt in de Wzd is dat onvrijwillige zorg alleen kan worden ingezet, kort gezegd, als laatste redmiddel als er geen adequate en betere alternatieven meer zijn. Dit volgt uit artikel 15 lid 1 Wzd. Onvrijwillige zorg is zorg waartegen een betrokkene zich verzet en die bestaat uit een of meer van de negen vormen van zorg genoemd in artikel 2 lid 1 Wzd. Vanwege het ingrijpende karakter van deze zorg is het noodzakelijk dat deze voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Voordat een vorm van onvrijwillige zorg kan worden uitgevoerd, moet voldaan zijn aan de voorwaarden die de Wzd daaraan stelt. Bovendien kan alleen een klacht worden ingediend over de nakoming van een verplichting of over een beslissing over een aantal specifiek in de wet [1] genoemde onderwerpen. De rechtbank zal hierna de klachten gebundeld behandelen, gerelateerd aan de verplichtingen en onderwerpen zoals genoemd in artikel 55 Wzd.
De verstrekking van het dossier en de communicatie tussen verzoekster en haar advocaat (klachten 1 en 7)
3.5.
De eerste klacht van verzoekster richt zich tegen het feit dat SPZ niet het gehele dossier aan de advocaat heeft verstrekt en tegen het feit dat SPZ de communicatie tussen haar en de advocaat belemmert. De advocaat heeft aangevoerd dat SPZ het gehele dossier over de zorgverlening aan verzoekster tot op heden niet aan haar heeft verstrekt. Zo kan niet worden vastgesteld dat de Wzd bij het toepassen van de onvrijwillige zorg voldoende in acht is genomen, aldus de advocaat.
SPZ heeft op dit punt naar voren gebracht dat de op 15 mei 2023 door de advocaat opgevraagde stukken (de Wzd-maatregelen, het zorgplan en de naam van de Wzd-functionaris) zijn verstrekt en de advocaat geen aanvullende informatie heeft opgevraagd. SPZ heeft de advocaat verwezen naar de mentor van verzoekster, die toegang tot het dossier heeft en zonodig informatie kan delen.
3.6.
De rechtbank overweegt dat de advocaat in ieder geval in het verzoekschrift aan de rechtbank heeft gevraagd om verstrekking van het gehele dossier door SPZ. De rechtbank is van oordeel dat SPZ hieruit had kunnen en moeten begrijpen dat de advocaat het volledige dossier wenste te ontvangen. Gelet op artikel 4b lid 1 van de Wzd in samenhang met artikel 48 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) heeft de advocaat recht op het gehele dossier dat betrekking heeft op de zorgverlening aan verzoekster en heeft SPZ een actieve verplichting op eerste verzoek dat dossier aan haar te verstrekken. Hieraan heeft SPZ niet voldaan. De rechtbank zal deze klacht daarom gegrond verklaren.
3.7.
Namens verzoekster is tevens naar voren gebracht dat zij door SPZ wordt belemmerd in het recht op vrije communicatie met haar advocaat en dat ook daarmee artikel 4b van de Wzd is geschonden. Verzoekster verwijst in dit kader naar een uitspraak van de Hoge Raad [2] . SPZ heeft in een e-mailbericht aan de advocaat aangegeven dat telefonisch contact met verzoekster mogelijk is als de advocaat aangeeft op welke momenten dat telefonisch contact zal zijn. Verzoekster wil echter zelf vragen aan haar advocaat kunnen stellen. SPZ heeft aangegeven dat onbeperkte communicatie tussen verzoekster en haar advocaat mogelijk is, maar volgens verzoekster is dit in de praktijk niet het geval. Ook komt volgens verzoekster in de instructie aan de medewerkers van SPZ niet tot uitdrukking dat communicatie met de advocaat buiten de communicatiebeperking van verzoekster valt. SPZ heeft als reactie op deze klacht naar voren gebracht dat voor haar niet duidelijk is op welke wijze het contact tussen verzoekster en haar advocaat wordt belemmerd. SPZ heeft eerder al aangegeven dat dit contact door haar zal worden gefaciliteerd.
3.8.
De rechtbank overweegt dat verzoekster een vrije advocaatkeuze heeft [3] . Verzoekster heeft het recht op vrije communicatie met haar advocaat [4] . SPZ heeft in haar mail van 31 mei 2023 aan de advocaat van verzoekster aangegeven dat het contact tussen hen plaats moet vinden binnen het kader van de op dat moment geldende Wzd-maatregelen en dat de advocaat de verantwoordelijkheid heeft om geen derden tijdens deze telefoongesprekken te laten inbellen. Daarnaast wordt in het e-mailbericht aangegeven dat de advocaat dient aan te geven op welk(e) dag(en) en tijdstip(pen) zij telefonisch contact met verzoekster behoeft. De rechtbank is van oordeel dat het recht van verzoekster op vrije communicatie met haar advocaat door het stellen van deze voorwaarden voor verzoekster onnodig moeilijk wordt gemaakt en daarmee in strijd met de wet is belemmerd. Vrije communicatie zonder dat hiervoor voorwaarden gelden was niet mogelijk. De periode waarin verzoekster belemmerd is in het contact met haar advocaat ligt tussen 21 maart 2023 en 22 juni 2023. Sindsdien mag verzoekster - naast een aantal vaste onbegeleide momenten per dag - op haar verzoek gebruik maken van haar telefoon en is SPZ bereid om terug te treden als verzoekster aangeeft dat zij contact met haar advocaat wil opnemen. In hoeverre daarop achteraf controle plaatsvindt en mag plaatsvinden, komt nader aan de orde bij de bespreking van klacht 6.
3.9.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de klachten over de beperking van de communicatie tussen verzoekster en haar advocaat over de genoemde periode gegrond verklaren.
Wilsonbekwaamheid (klacht 5)
3.10.
Volgens verzoekster is zij kennelijk wilsonbekwaam verklaard, althans SPZ gedraagt zich alsof dit het geval is. Verzoekster stelt dat zij door SPZ wordt onderschat en op een te laag niveau wordt benaderd. De rechtbank acht dit signaal van verzoekster belangrijk en vindt het belangrijk dat SPZ dit signaal serieus neemt. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat SPZ te snel geneigd is dit signaal niet als signaal van verzoekster, maar als een signaal van derden te interpreten. Daarmee wordt de eigenheid van verzoekster tekortgedaan. Het is niet aan SPZ om zich een oordeel te vormen over de redenen waarom verzoekster een advocaat inzet en zich op bepaalde momenten afzet tegen haar verblijf, de bejegening en de verplichte vormen van zorg, maar om met haar het gesprek aan te gaan en daarbij deze signalen als uitgangspunt te nemen. Hoewel tijdens de mondelinge behandeling is verklaard dat dit ook gebeurt, blijkt dat verzoekster zich nog onvoldoende gehoord en gezien voelt. Echter, omdat geen sprake is van een beslissing of uit de wet volgende verplichting, staan formele beletselen eraan in de weg hierover een klacht in te dienen. Daarom zal de rechtbank deze klacht ongegrond verklaren.
Beperking van het recht op digitale communicatie met derden en het meelezen en -luisteren hiervan (klachten 2 en 6)
3.11.
Verzoekster stelt dat sprake is van een vergaande inbreuk op het recht op vrije communicatie en het recht op de persoonlijke levenssfeer. Verzoekster mocht tot voor kort slechts twee keer per dag 15 minuten communiceren via haar smartphone. Verzoekster is vanwege haar spraakbeperking echter voor een groot deel aangewezen op digitale communicatie. Zij vindt hierdoor bij haar vriendinnen de aansluiting die zij zoekt en op haar woonplek niet kan vinden. Daarnaast lezen medewerkers van SPZ mee met de communicatie tussen verzoekster en haar vriendinnen. Verzoekster kan hierdoor niet op vertrouwelijke wijze gesprekken met haar vriendinnen voeren. Volgens verzoekster zijn de rechten die met deze onvrijwillige zorginterventies worden ingeperkt niet proportioneel.
SPZ heeft hierover toegelicht dat verzoekster kwetsbaar en beïnvloedbaar is. In communicatie met derden is het risico op overschatting van haar emotionele afhankelijkheid en gevoeligheid groot. Overvraging van verzoekster heeft volgens SPZ het gevolg dat zij van slag raakt en het risico op intreden van ernstig nadeel ontstaat. Dit ernstige nadeel bestaat volgens SPZ onder andere uit het risico op suïcide. Om deze reden heeft verzoekster een mentor, krijgt zij begeleiding van de hulpverleners van SPZ en volgt zij een weerbaarheidstraining. Zoals ook uit de overgelegde stukken blijkt, zijn deze maatregelen vanaf 26 juni gedeeltelijk afgebouwd. Verzoekster mag sinds die datum drie keer per dag gedurende 15 minuten zelfstandig van haar telefoon gebruik maken en op haar verzoek vaker maar dan onder begeleiding van SPZ. Daarnaast heeft verzoekster sinds 22 juni 2023 voortdurend de beschikking over een leentelefoon in haar bezit. Via deze telefoon kan zij communiceren met derden, zonder een internetverbinding. Meelezen doet SPZ alleen ter ondersteuning van verzoekster, omdat zij soms zaken niet goed begrijpt. Deze kunnen dan meteen worden uitgelegd.
3.12.
De rechtbank stelt voorop dat verzoekster heeft erkend dat er sprake is van een (dreigend) loyaliteitsconflict door de verschillende signalen die zij krijgt van verschillende mensen. Ook staat vast dat in elk geval mevrouw [naam vriendin 1] en SPZ op een aantal zaken een duidelijk verschillende kijk hebben en dat dit niet altijd bijdraagt aan constructieve zorg. Het gaat verzoekster dan ook met name om de vraag of de ingezette zorgvorm in de gegeven omstandigheden proportioneel is. Daarbij weegt de rechtbank zwaar mee dat verzoekster in de periode van 21 maart 2023 tot 22 juni 2023 feitelijk niet alleen is beperkt in de communicatie met personen die volgens SPZ een negatieve invloed op haar hadden, maar in haar gehele dagelijkse communicatie met derden, omdat de telefoon in die communicatie een belangrijke rol speelt vanwege de mogelijkheid teksten te typen; betrokkene is vaak moeilijk te verstaan in gesproken taal. De rechtbank is van oordeel dat er andere mogelijkheden waren om beïnvloeding van verzoekster te voorkomen, die een minder ingrijpende invloed op haar recht op vrije communicatie hadden. Dit was aangewezen, juist nu verzoekster door haar spraakbeperking sterk afhankelijk is van (digitale) schriftelijke communicatie. De inmiddels verstrekte tweede telefoon en de mogelijkheid van verzoekster om nu op eigen verzoek (al is dat onder begeleiding) gebruik te maken van haar telefoon zijn voorbeelden van zodanige minder ingrijpende maatregelen. Door deze tweede telefoon wordt verzoekster nu op een voor haar passende wijze voorzien in de mogelijkheid tot dagelijkse communicatie met derden. Onduidelijk is echter waarom hiervoor niet meteen is gekozen. Met verzoekster is de rechtbank van oordeel dat de oorspronkelijke maatregel te ingrijpend was en dat sprake is van een schending van het proportionaliteitsbeginsel in de periode tussen 21 maart en 22 juni 2023. Voor dat deel zal de rechtbank de klacht gegrond verklaren. De rechtbank kan daarnaast niet vaststellen dat SPZ berichten heeft meegelezen of -geluisterd uitdrukkelijk tegen de wil van betrokkene in of met schending van het briefgeheim. Het controleren of betrokkene niet ongeoorloofd contact heeft met mevrouw [naam vriendin 1] is niet in een afzonderlijk besluit vervat en zal de rechtbank daarom niet afzonderlijk beoordelen.
Het beperken van het recht op het ontvangen van bezoek (klacht 3)
3.13.
De mogelijkheden tot bezoek van de mevrouw [naam vriendin 1] en mevrouw [naam vriendin 2] aan verzoekster zijn beperkt doordat bezoeken enkel onder begeleiding van SPZ mogen plaatsvinden. Het ontgaat verzoekster waarom de bezoeken aan vriendinnen zouden leiden tot risico op ernstig nadeel. Volgens verzoekster dragen deze bezoeken juist bij aan haar welzijn en vergroten deze haar wereld. Het beperken van dit contact leidt bij verzoekster tot het ontstaan van depressieve klachten. Daarnaast is het instellen van de bezoekbeperking door SPZ niet volgens het daarvoor geldende stappenplan verlopen, maar als locatieverbod of een beperking in de persoonlijke levenssfeer van verzoekster vervat. Volgens verzoekster zijn deze maatregelen daarom onevenredig. Ten aanzien van de opgelegde bezoekbeperkingen heeft SPZ naar voren gebracht dat formeel geen sprake is van het beperken van het recht op het ontvangen van bezoek, maar een beperking in de vrijheid het eigen leven in te richten, omdat bezoek alleen onder begeleiding mag. Daarbij komt wel dat als gevolg van het locatieverbod mevrouw [naam vriendin 1] feitelijk niet bij verzoekster op bezoek kan komen, maar formeel is dat geen maatregel die aan betrokkene is opgelegd. SPZ acht de opgelegde verplichte zorg nodig en gerechtvaardigd, gelet op de kwetsbaarheid van verzoekster en het risico op overschatting met ernstige gevolgen. Verzoekster in onvoldoende weerbaar om met de emoties die de vriendinnen bij haar oproepen om te gaan. De uitspraken van de vriendinnen hebben volgens SPZ een grote invloed op verzoekster en de vriendinnen handelen tegen de adviezen van SPZ in. In verschillende gesprekken met de vriendinnen heeft SPZ toegelicht wat de meest passende wijze van communicatie met verzoekster is, maar de situatie is onveranderd gebleven.
3.14.
De rechtbank stelt voorop dat het geldende locatieverbod voor mevrouw [naam vriendin 1] buiten de reikwijdte van de klachtprocedure valt. Dit is een kwestie die tussen mevrouw [naam vriendin 1] en SPZ speelt, ook al heeft dit ook gevolgen voor verzoekster. Over het begeleide contact tussen verzoekster en mevrouw [naam vriendin 1] heeft verzoekster naar voren gebracht dat het voor haar met name zwaar weegt dat zij hierdoor geen privézaken met haar vriendin kan bespreken. Dit is een vergaande inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer. De rechtbank acht deze echter wel gerechtvaardigd, gelet op de motivering die SPZ heeft gegeven. Mevrouw [naam vriendin 1] heeft (als informant op de zitting) verklaard dat niet alles wat door SPZ naar voren is gebracht klopt, en de rechtbank gaat er ook van uit dat een deel genuanceerder zal liggen, maar in de kern komt de motivering erop neer dat het belangrijk is om de mening en uitingen van verzoekster in het juiste perspectief te plaatsen. De manier waarop mevrouw [naam vriendin 1] omgaat met wat verzoekster haar vertelt brengt risico’s mee. Namens SPZ is ter zitting toegelicht dat het belangrijk is om de uitingen van verzoekster in het juiste perspectief te plaatsen, geen zaken in te vullen en verzoekster niet te “voeden” omdat anders het risico bestaat dat dingen een eigen leven gaan leiden of groter worden dan ze eigenlijk zijn. Verzoekster geeft namelijk aan SPZ aan dat zij het ook moeilijk vindt tegen mevrouw [naam vriendin 1] in te gaan. Ook al heeft de rechtbank hiervoor overwogen dat SPZ mogelijk te weinig ingaat op de signalen van verzoekster, SPZ moet op dit punt wel deskundig worden geacht. Ook is voldoende beschreven wat de effecten van de bezoeken van verzoekster aan mevrouw [naam vriendin 1] op de samenwerking tussen SPZ en verzoekster zijn geweest. Mevrouw [naam vriendin 1] heeft een sterke persoonlijkheid en niet valt uit te sluiten dat als zij bepaalde uitlatingen van verzoekster herformuleert, verzoekster daar niet goed tegen in kan of durft te gaan. Dit veroorzaakt ruis, wat klaarblijkelijk voor SPZ en verzoekster tot lastige situaties heeft geleid en kan leiden tot ernstig nadeel. Er is namelijk meermalen sprake geweest van suïcidale uitingen van verzoekster. Deze moeten serieus genomen worden, ook al doet verzoekster die nu (in goeden doen) af als niet reëel en zelfs al heeft zich in de jaren waarin verzoekster in het [ locatie zorgaccommodatie] verblijft nog geen concreet incident voorgedaan. SPZ heeft een risicoanalyse gemaakt en het is niet aan de rechtbank om daar een eigen oordeel voor in de plaats te stellen. Daarom zal de rechtbank de klacht van verzoekster op dit punt ongegrond verklaren.
3.15.
Wat het beperken van het bezoek van mevrouw [naam vriendin 2] betreft is de rechtbank van oordeel dat SPZ die maatregel onvoldoende heeft gemotiveerd. Uit niets volgt wat (concreet) de invloed van juist dit contact op verzoekster is. Er is geen verband gelegd tussen het risico op ernstig nadeel voor verzoekster en de invloed van mevrouw [naam vriendin 2] hierop. De klacht zal, voor zover deze zich richt tegen de bezoekbeperking ten aanzien van mw. [naam vriendin 2] , daarom gegrond worden verklaard.
Naar buiten onder begeleiding (klacht 4)
3.16.
Vanwege vermeend suïcidegevaar mag verzoekster vanaf 21 maart 2023 niet zonder begeleiding naar buiten. Dit is volgens verzoekster een grove inbreuk op haar fundamentele rechten. Verzoekster ontkent dat zij gedurende haar verblijf in het [ locatie zorgaccommodatie] concrete suïcidale gedragingen heeft geuit. SPZ had naar aanleiding van eerdere uitspraken van verzoekster de tijd voor haar moeten nemen en belangstelling moeten tonen.
SPZ heeft gemotiveerd dat verzoekster eerder suïcidale uitspraken en, tijdens een verblijf in een vorige instelling, een suïcidepoging heeft gedaan. Daarnaast verwijst SPZ naar de risicoanalyse van 21 maart 2023, waaruit volgt dat er een groot risico op suïcide is. Ook het toenemend zorgmijdende gedrag van verzoekster op verschillende vlakken en de hevige emoties die zij liet zien gaven SPZ vanwege haar zorgplicht aanleiding om de beperkende maatregel ter bescherming van verzoekster in te stellen. Op 19 april 2023 is een geactualiseerde risicoanalyse uitgevoerd. Uit deze risicoanalyse komt naar voren dat het risico op suïcide, hoewel in mindere mate, nog steeds hoog is. SPZ heeft toegelicht dat deze vorm van onvrijwillige zorg sinds 26 juni 2023 is afgebouwd en is afgesproken dat verzoekster zelfstandig naar buiten mag wanneer zij een noodknop draagt.
3.17.
De risicoanalyse van 21 maart 2023 kan naar het oordeel van de rechtbank niet als voldoende motivering dienen voor het op dat moment instellen van deze vorm van onvrijwillige zorg. Daarbij is van belang dat de onderbouwing enkel bestaat uit het suïcidegevaar en niet uit de vrees dat verzoekster op eigen gelegenheid contact met haar vriendinnen zou zoeken. Naar de rechtbank begrijpt, werd het suïcidegevaar als reëel ingeschat mede vanwege het toenemend zorgmijdende gedrag. Ter afwending van dat gevaar werden echter ook al beperkingen aangebracht in de contacten die volgens de inschatting van SPZ dit gedrag veroorzaakten. Onvoldoende duidelijk is geworden waarop SPZ heeft gebaseerd dat het wegnemen van die oorzaken niet voldoende zou zijn om het ernstig nadeel af te wenden en daarnaast ook deze beperking in de bewegingsvrijheid nodig was. Omdat er (nog) geen concrete suïcidale gedragingen hadden plaatsgevonden, komt de vraag op of niet eerst beoordeeld had kunnen worden of met het beperken van de contacten tussen verzoekster en haar vriendinnen het gevaar voldoende beteugeld werd. Uit de motivering van de maatregel volgt niet dat en waarom dat niet had gekund. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van deze vorm van onvrijwillige zorg aan verzoekster niet voldoet aan het subsidiariteitsvereiste. De rechtbank zal de klacht daarom gegrond verklaren.
Toezicht door begeleiding van SPZ (klacht 8)
3.18.
De laatste klacht van verzoekster richt zich op het voortdurend uitoefenen van toezicht door SPZ op haar doen en laten. SPZ voert aan dat verzoekster deze klacht niet nader heeft onderbouwd en dat wanneer hiervan sprake zou zijn, het toezicht binnen de kaders van de Wzd-maatregelen en in aansluiting van de zorg- en begeleidingsvraag van verzoekster zou worden uitgeoefend.
3.19.
De rechtbank is van oordeel dat het vermeende toezicht door SPZ niet als zelfstandig besluit in het kader van de Wzd-maatregelen kan worden aangemerkt. Gelet hierop verbindt de rechtbank aan deze klachtgrond geen afzonderlijke betekenis. De rechtbank zal deze klacht daarom ongegrond verklaren.
Het verzoek om schadevergoeding
3.20.
Bij het verzoekschrift is overeenkomstig het bepaalde in artikel 56g van de Wzd een verzoek om schadevergoeding gedaan. Verzoekster vraagt - gelet op de ernst van de combinatie van vrijheidsbeperkende maatregelen - een bedrag van € 9.100, gebaseerd op 91 dagen à € 100, over de periode 23 maart 2023 t/m 22 juni 2023, vermeerderd met € 25 per dag vanaf 22 juni 2023.
SPZ heeft aangegeven dat geen concrete schade kan worden vastgesteld, maar dat bij gegrondverklaring van de klachten een symbolisch bedrag kan worden vastgesteld.
3.21.
De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat de Wzd niet in acht is genomen in beginsel voldoende is om aanspraak te maken op schadevergoeding.
3.22.
Dat het recht van verzoekster op kennisname van het dossier door de advocaat door SPZ is belemmerd weegt de rechtbank zwaar. De rechtbank acht gelet hierop een schadevergoeding passend. De rechtbank stelt de hoogte van de schadevergoeding voor het niet nakomen van de verplichtingen door SPZ naar billijkheid vast op eenmalig € 200.
3.23.
Daarnaast is gedurende een periode van drie maanden sprake geweest van het toepassen van onvrijwillige vormen van zorg met een vergaande inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verzoekster. Ook dit weegt de rechtbank zwaar. Een deel van de onvrijwillige zorg is echter terecht ingezet, met name het voor betrokkene zwaar wegende punt ten aanzien van de vrije omgang met mevrouw [naam vriendin 1] . De rechtbank acht al met al een schadevergoeding van € 25 per dag vanwege het te vergaand inperken van het recht op vrije (telefonische) communicatie van verzoekster passend en billijk. Voor het niet zonder begeleiding naar buiten mogen acht de rechtbank een schadevergoeding van € 15 per dag passend en billijk. Voor het niet mogen onderhouden van onbegeleid contact met mevrouw [naam vriendin 2] zal de rechtbank geen afzonderlijke aanvullende vergoeding vaststellen, omdat klaarblijkelijk die contacten voor verzoekster momenteel niet het belangrijkst zijn en het beperken daarvan zodoende niet een zodanig zware inbreuk op het leven van verzoekster heeft gemaakt dat een aanvullende vergoeding aangewezen is.
3.24.
Op grond van het voorgaande kent de rechtbank aan verzoekster een vergoeding van de schade toe van in totaal € 4.020. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
  • eenmalig € 200;
  • 94 dagen (21 maart t/m 22 juni) x € 40 = € 3.760;
  • 4 dagen (23 t/m 26 juni) x € 15 = € 60.
Schorsingsverzoek
3.25.
Verzoekster heeft verzocht om in afwachting van de procedure als bedoeld in art. 56d van de Wzd de onvrijwillige zorginterventies te schorsen. Tijdens de mondelinge behandeling is met verzoekster en haar advocaat besproken dat de rechtbank uiterlijk 2 augustus 2023 uitspraak zou doen. De advocaat heeft aangegeven dat dan geen afzonderlijke beslissing over de schorsing nodig is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat nu in de bodemprocedure wordt beslist, verzoekster geen belang meer heeft bij het schorsingsverzoek. De rechtbank zal het schorsingsverzoek daarom niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart de klachten van verzoekster gegrond voor zover het betreft:
  • het niet nakomen door SPZ van de verplichting aan de advocaat het volledige zorgdossier ter beschikking te stellen en het belemmeren van het contact tussen verzoekster en haar advocaat;
  • de vorm van onvrijwillige zorg “aanbrengen van beperkingen het eigen leven in te richten” voor zover het gaat om het feit dat verzoekster alleen onder begeleiding van een medewerker van het [ locatie zorgaccommodatie] in contact mag zijn met [naam vriendin 2] ;
  • de vorm van onvrijwillige zorg “beperking in het gebruik van communicatiemiddelen”, voor zover het gaat om het feit dat verzoekster alleen de telefoon mag gebruiken als er begeleiders met haar meekijken, maar alleen voor de periode dat zij nog niet de beschikking had over een leentelefoon;
  • de vorm van onvrijwillige zorg “beperking van bewegingsvrijheid” waarbij verzoekster niet zonder begeleiding naar buiten mocht;
4.2.
vernietigt de bestreden beslissing in zoverre;
4.3.
bepaalt dat deze uitspraak tot zover in de plaats treedt van de vernietigde beslissing;
4.4.
verklaart de klachten van verzoekster voor het overige ongegrond;
4.5.
veroordeelt de zorgaanbieder Stichting Philadelphia Zorg tot betaling van een bedrag van € 4.020 aan
[naam verzoekster];
4.6.
verklaart het verzoek tot schorsing van de onvrijwillige zorginterventies niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2023 door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L. Weijsters, griffier.
Tegen de beslissing op de klacht staat cassatie open.
Tegen de schadevergoedingsbeslissing staat hoger beroep open op grond van artikel 358 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Tegen de beslissing op het verzoek om schorsing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 55 Wzd.
2.Hoge Raad 10 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:380.
3.Artikel 4b Wzd verwijst hiervoor naar artikel 38 Sv.
4.Artikel 4b Wzd en artikel 45 Sv.