ECLI:NL:RBGEL:2023:4521

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
C/05/415419 / FZ RK 23-559
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van kinderalimentatie met maatwerk door de rechtbank in een complexe gezinssituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 29 juni 2023 een beschikking gegeven over de kinderalimentatie in een complexe gezinssituatie. De vrouw, die de verzoekster is, heeft verzocht om een hogere bijdrage in de kosten van de kinderen, [kind 1] en [kind 2], met ingang van 1 juli 2022. De man, de verweerder, heeft verweer gevoerd en stelde dat er geen gewijzigde omstandigheden waren die een hogere bijdrage rechtvaardigden. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen niet hebben samengewoond tijdens hun relatie, wat van invloed is op de berekening van de behoefte van de kinderen. De rechtbank heeft maatwerk geleverd, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van de vrouw, die ook kinderen heeft uit een eerdere relatie met een inmiddels overleden partner. De rechtbank heeft de draagkracht van beide ouders berekend en vastgesteld dat de man € 113 per kind per maand moet betalen, met een ingangsdatum van 1 januari 2023. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de man de alimentatie moet betalen, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw voor het overige afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/415419 / FZ RK 23-559
beschikking kinderalimentatie van 29 juni 2023
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H.J. Scholten in Doetinchem,
t e g e n
[verweerder],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. C.W.J. de Bont in Doetinchem.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
a. het verzoekschrift van de vrouw met bijlagen 1 tot en met 6, binnengekomen op
16 februari 2023;
het verweerschrift van de man met bijlagen 1 tot en met 6, binnengekomen op
7 april 2023;
het F9-formulier van de vrouw met bijlagen 1 tot en met 5, binnengekomen op
24 mei 2023.
1.2.
Van de vrouw is het F9-formulier met bijlagen 1 tot en met 5 binnengekomen op
24 mei 2023. Artikel 5.9 van het Procesreglement Alimentatie bepaalt dat een partij die tijdens de mondelinge behandeling nog een proceshandeling wenst te verrichten of stukken in het geding wenst te brengen, ervoor zorgt dat de rechtbank en iedere belanghebbende uiterlijk tien dagen voor de dag van de mondelinge behandeling een afschrift van het te nemen processtuk of de in het geding te brengen stukken hebben ontvangen. De rechtbank heeft het hiervoor vermelde F9-formulier na ontvangst retour gezonden aangezien dit formulier niet uiterlijk tien dagen voor de mondelinge behandeling is ingediend en de vrouw in het F9-formulier niet heeft toegelicht waarom dit formulier te laat is overgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man aangegeven dat hij wel heeft kennisgenomen van het F9-formulier met de bijlagen. De rechtbank acht het desondanks niet in strijd met de goede procesorde om het voormelde F9-formulier met bijlagen buiten beschouwing te laten.
1.3.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 1 juni 2023. Tijdens deze behandeling zijn de vrouw en de man gehoord, elk bijgestaan door haar/zijn advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van:
  • [kind 1], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] , hierna te noemen: [kind 1] , en
  • [kind 2], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] , hierna te noemen: [kind 2] .
2.2.
Beide ouders zijn met ingang van 4 december 2021 belast met het ouderlijk gezag over [kind 1] en [kind 2] , die staan ingeschreven op het adres van de vrouw.
2.3.
De vrouw is gehuwd geweest met de heer [naam] . De vrouw en de heer [naam] zijn de ouders van:
  • [kind 3], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] , hierna te noemen: [kind 3] , en
  • [kind 4], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] , hierna te noemen: [kind 4] .
De heer [naam] is in maart 2021 overleden. [kind 3] en [kind 4] staan ingeschreven op het adres van de vrouw.

3.De verzoeken

3.1.
De vrouw verzoekt - na wijziging - uitvoerbaar bij voorraad de door de man te betalen bijdrage in de kosten van [kind 1] en [kind 2] met ingang van 1 juli 2022 te bepalen op € 370 per kind per maand, dan wel op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht.
De vrouw heeft aangegeven dat de man vanaf 15 oktober 2021 een bedrag van
€ 225 per maand voor beide kinderen samen voldoet. Zij is van mening dat de man de door haar verzochte hogere bijdrage kan betalen.
3.2.
De man voert verweer en vraagt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • (primair): de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek omdat er geen gewijzigde omstandigheden zijn;
  • (subsidiair): het verzoek van de vrouw af te wijzen omdat er geen gewijzigde omstandigheden zijn;
  • (meer subsidiair): te bepalen dat de man met ingang van een door de rechtbank te bepalen datum, een door de rechtbank te bepalen bijdrage dient te voldoen.
De man is van mening dat de ouders zijn overeengekomen dat hij vanaf oktober 2021 een bedrag van € 225 per maand voor beide kinderen zou betalen. Volgens de man komt dit bedrag ook overeen met de wettelijke maatstaven. De man vindt dat de omstandigheden na het maken van de afspraak niet zijn gewijzigd. Hij is ook van mening dat de door de vrouw berekende bedragen niet juist zijn. Hij heeft draagkracht om maximaal € 119 per kind per maand te voldoen. Dit is vergelijkbaar met de huidige door hem betaalde alimentatie.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank gaat hierna in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
ontvankelijkheid: wel of geen gemaakte afspraak
4.2.
De man heeft zich beroepen op een mondelinge afspraak. Volgens hem is er geen wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. Daarom zou de rechtbank het verzoek niet moeten behandelen. De vrouw heeft betwist dat partijen een afspraak hebben gemaakt. Het klopt wel dat de man vanaf oktober 2021 een bijdrage aan haar betaalt van in totaal € 225 per maand.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat partijen het eens zijn geworden over een bedrag van € 225 per maand voor beide kinderen samen. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de vrouw de man heeft gevraagd om een bedrag van € 400 per maand. De man heeft daarop in eerste instantie een bedrag van € 200 aangeboden en uiteindelijk € 225 per maand voorgesteld. Hij heeft daarbij te kennen gegeven dat er niet meer inzat. De vrouw heeft hierop gereageerd met het antwoord dat de man in dat geval vaker voor de kinderen zou kunnen zorgen, naar de rechtbank begrijpt: omdat dit voor de vrouw kosten zou besparen. Dat de vrouw zonder meer het bedrag van € 225 per maand heeft geaccepteerd, is daarom niet gebleken. De vrouw kan daarom worden ontvangen in haar verzoek tot het vaststellen van kinderalimentatie. De rechtbank zal de hoogte van deze kinderalimentatie berekenen.
behoefte
4.4.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de behoefte van het kind genoemd. De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij uitgeven aan hun kinderen.
4.5.
De wijze van berekening van de behoefte van de kinderen is onder meer afhankelijk van het feit of de ouders al dan niet hebben samengewoond tijdens hun relatie. Partijen zijn het daar niet over eens. De vrouw stelt dat zij sinds de geboorte van [kind 1] samenwoonden. Tot na de geboorte van [kind 2] was de man dag en nacht bij de vrouw. Partijen hadden wel ieder hun eigen woning, maar zij deden samen de huishouding, aldus de vrouw. De man heeft gesteld dat partijen nooit hebben samengewoond. Ieder van hen had een eigen woning met een eigen huishouding. De relatie was turbulent in die zin dat deze meerdere malen is beëindigd en weer werd gestart. Volgens de man waren er geen gezamenlijke lasten. Als de man vaker bij de vrouw verbleef, hadden partijen afgesproken dat hij per maand € 200 betaalde als bijdrage in de kosten van de vrouw.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat partijen hebben samengewoond tijdens hun relatie. Vaststaat dat partijen ieder hun eigen woning en (woon)lasten te dragen hadden en financieel hoofdzakelijk gescheiden leefden. Dat de man gedurende enige tijd een bijdrage heeft betaald aan de vrouw vanwege de extra kosten van zijn verblijf bij haar maakt in dat opzicht geen verschil.
4.7.
De behoefte van een kind van wie de ouders nooit in gezinsverband hebben samengeleefd wordt bepaald door het gemiddelde te nemen van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de ene ouder en de behoefte op basis van het inkomen van de andere ouder. De inkomens worden dus niet bij elkaar opgeteld. Daarbij maakt de rechtbank gebruik van de behoeftetabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld. Deze behoeftetabellen zijn gebaseerd op onderzoek van het CBS waaruit volgt dat ouders een bepaald percentage van hun inkomen besteden aan de kinderen, dat alleen afhankelijk is van het aantal kinderen dat zij hebben. Bij meer kinderen wordt het totale aandeel van de kosten van de kinderen hoger, maar het aandeel per kind lager. Als sprake is van één kind, wordt in de regel 17% van het gezinsinkomen aan het kind besteed, bij twee kinderen is dat 26% (dus 13% per kind), bij drie kinderen 33% (dus 11% per kind) en bij vier kinderen 40% (dus 10% per kind). Het percentage verandert niet als het inkomen hoger of lager wordt. Kinderen profiteren dus in gelijke mate mee van een inkomenstoename en leveren ook evenredig in als het inkomen omlaag gaat. De reden dat in de rechtspraak niet gewoon wordt uitgegaan van de percentages, maar deze tabellen worden gebruikt, is dat het CBS alle geldstromen als inkomen beschouwt, dus ook bijvoorbeeld de kinderbijslag. Bij de bepaling van de kinderalimentatie gaat het echter om de vraag welk bedrag de ouders uit eigen middelen, na aftrek van de kinderbijslag, moeten betalen. In de rechtspraak wordt ervan uitgegaan dat de kinderbijslag volledig aan de kinderen wordt besteed. Daarom rekent het Nibud de bedragen om naar de tabelbedragen en komen die bedragen niet precies overeen met de hiervoor gegeven percentages.
4.8.
De situatie van partijen is niet helemaal vergelijkbaar met de standaard uitgangspunten. Daarom zal de rechtbank maatwerk leveren. Daarbij zijn verschillende aanvliegroutes denkbaar.
4.9.
De relatie tussen partijen is definitief geëindigd voordat de heer [naam] overleed. Op het moment van uiteengaan van partijen was de situatie zo dat [kind 3] en [kind 4] de helft van de tijd bij de vrouw verbleven. De verblijfskosten voor die tijd kwamen in de verhouding met de heer [naam] voor rekening van de vrouw. Feitelijk heeft ook de man daar wel aan bijgedragen, maar die bijdrage zou dan weer in mindering komen op zijn eigen inkomen, waardoor dit per saldo voor de uitkomst geen verschil maakt. Daarnaast betaalde de vrouw € 200 per maand op een kindrekening voor grote uitgaven.
4.10.
Omdat [kind 3] en [kind 4] slechts de helft van de tijd bij de vrouw verbleven en de vrouw feitelijk de helft van de kosten droeg, kiest de rechtbank ervoor hen beiden voor 50% mee te tellen. Omdat hun behoefte gebaseerd is geweest op een gezin van twee kinderen en het erop lijkt dat de indertijd tussen de vrouw en de heer [naam] gemaakte afspraken daarop zijn gebaseerd, gaat het dan om 50% van 13% per kind, dus tweemaal 6½% (tabel voor twee kinderen). Bij de behoefte van [kind 1] en [kind 2] is van belang dat zij altijd zijn opgegroeid in de aanwezigheid van nog twee kinderen. Daarom zou hun behoefte als uitgangspunt moeten worden gebaseerd op de tabel voor vier kinderen. Hun aandeel is dus elk 10%. Optelling van de aandelen van de vier kinderen levert 2x 6½% + 2x 10% = 33% op. Dat komt precies overeen met de tabel voor drie kinderen. Omdat de man niet onderhoudsplichtig is voor [kind 3] en [kind 4] , geldt voor hem de tabel voor twee kinderen.
4.11.
Over de hoogte van het netto besteedbaar gezinsinkomen zijn partijen het niet helemaal eens. Zij zijn het wel eens over het inkomen van de man in 2020, namelijk € 2.178 netto per maand, te verhogen met € 386 kindgebonden budget [1] . De vrouw stelt dat haar inkomen € 1.833 was, de man gaat uit van € 1.665. De rechtbank volgt de man hierin. De vrouw heeft namelijk bovenop het inkomen volgens de jaaropgave nog een keer vakantietoeslag geteld. Dat is een dubbeltelling. Bij het inkomen moet echter wel nog het kindgebonden budget worden opgeteld. Volgens de (niet aangehechte) berekening van de rechtbank komt dit uit op € 5.677 per jaar [2] , afgerond € 473 per maand. Dan is het totale inkomen van de vrouw € 2.138 netto per maand.
4.12.
Op basis van de tabel voor twee kinderen met acht kinderbijslagpunten is de behoefte van de kinderen op basis van het inkomen van de man (cijfers 2020) € 531, geïndexeerd per 1 januari 2023 is dat € 576, dus € 288 per kind per maand. Bij drie kinderen en tien kinderbijslagpunten [3] is de behoefte op basis van het inkomen van de vrouw € 450 per maand [4] , geïndexeerd per 1 januari 2023 is dat € 488, afgerond € 163 per kind per maand.
4.13.
Op basis van het gemiddelde van deze twee berekeningen komt de behoefte van [kind 1] en [kind 2] uit op € 226 per kind per maand in 2023.
draagkracht van de ouders
4.14.
Vervolgens moet worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de draagkracht van de ouders genoemd.
4.15.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatienormen heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI. Na aftrek van die posten van het NBI blijft de draagkrachtruimte over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. In dit geval ziet die berekening er als volgt uit: 70% x (NBI - 0,3 NBI - € 1.175).
draagkracht van de man
4.16.
Tussen partijen is in geschil of er bij de berekening van de draagkracht van de man wel of geen rekening gehouden moet worden met de inhouding op zijn bruto loon van wegens ouderschapsverlof. Vaststaat dat het ouderschapsverlof van de man op 2 januari 2024 afloopt. De vrouw stelt dat geen rekening behoort te worden gehouden met deze inhouding of, als er wel rekening mee wordt gehouden, dit tot 1 januari 2024 moet worden toegepast. Volgens de vrouw heeft de man geen zorgtaken waarvoor het ouderschapsverlof nodig zou zijn; er is slechts wekelijks een paar uren contact tussen de man en de kinderen. De man heeft gesteld dat er wel rekening moet worden gehouden met de inhouding en dus met het lagere loon. Partijen hebben in januari 2019 afgesproken dat de man ouderschapsverlof zou opnemen. De huidige psychische gesteldheid van de man maakt dat hij niet meer inkomen kan genereren dan thans het geval is. Het is niet ondenkbaar volgens de man dat hij op korte termijn (tijdelijk) arbeidsongeschikt zal zijn. Ook dit maakt het niet waarschijnlijk dat zijn huidige inkomen zal stijgen.
4.17.
De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van een zorgregeling op basis waarvan de kinderen de man structureel zien. Gebleken is dat de man eigenlijk het ouderschapsverlof voor zichzelf nodig heeft. In feite heeft de man geen zorgtaken voor de kinderen omdat hij aangeeft met psychische problemen te kampen. De rechtbank acht het niettemin aangewezen om met de inhouding rekening te houden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man zijn problematiek voldoende onderbouwd en is ook gebleken dat hij met het aan hem toegekende ouderschapsverlof goed overeind blijft. Dat de man een hogere verdiencapaciteit zou hebben, acht de rechtbank niet aannemelijk. De kans is aanwezig dat de man zonder het verlof uiteindelijk zou worden overvraagd en daardoor op termijn juist minder kan werken.
4.18.
Voor het bepalen van de draagkracht van de man rekent de rechtbank op basis van de overlegde loonstrook van februari 2023, waarin een bruto inkomen van € 3.665,41 minus de inhouding wegens het ouderschapsverlof van € 733,09 staat genoemd, zodat een bruto loon van € 2.932,32 per maand resteert. De rechtbank houdt voorts rekening met de ingehouden premie WIA-werknemersverzekering en pensioenpremie PMT van in totaal € 249,79. Ook houdt de rechtbank rekening met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensheffing. Het NBI is dan € 2.447. [5] Volgens de hiervoor vermelde formule heeft de man een draagkracht van € 376 per maand [6] .
draagkracht van de vrouw
4.19.
Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat partijen het erover eens zijn dat voor het bepalen van de draagkracht van de vrouw niet moet worden gerekend met een nabestaandenuitkering in verband met het overlijden van de heer [naam] , omdat zij daar geen aanspraak op kan maken. Ook voor [kind 3] en [kind 4] zal zij geen Anw-uitkering ontvangen, aangezien de vrouw nog leeft.
4.20.
Voor het bepalen van de draagkracht van de vrouw rekent de rechtbank op basis van de overlegde loonstroken van maart 2023 en april 2023, waarin een bruto inkomen van
€ 1.899,60 per maand staat genoemd en een eindejaarsuitkering van 8,33%. Ook rekent de rechtbank met de ingehouden pensioenpremie van € 116,53 per maand en de premie AOP van € 2,95 per maand. Tevens rekent de rechtbank met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het kindgebonden budget. Het NBI is dan € 2.932. [7] Volgens de hiervoor vermelde formule heeft de vrouw een draagkracht van € 614 per maand [8] .
4.21.
De vrouw is onderhoudsplichtig ten opzichte van vier kinderen. De man heeft gesteld dat de draagkracht van de vrouw volledig verdeeld dient te worden over [kind 1] en [kind 2] , omdat de kosten van [kind 3] en [kind 4] volledig zijn afgedekt uit de middelen die de vrouw ter beschikking staan uit de nalatenschap van de heer [naam] en eventuele nabestaandenuitkeringen die door de vrouw worden ontvangen. De vrouw heeft deze stelling betwist.
4.22.
Zoals hiervoor overwogen ziet de rechtbank geen grond om ervan uit te gaan dat de vrouw nabestaandenuitkeringen ontvangt waarmee zij (deels) in de kosten van [kind 3] en [kind 4] kan voorzien. Voor wat betreft de nalatenschap van de heer [naam] waar [kind 3] en [kind 4] aanspraak op kunnen maken, acht de rechtbank het een redelijke keuze van de vrouw dat zij uit haar inkomen de kosten van [kind 3] en [kind 4] wenst te voldoen en de nalatenschap in beginsel niet wil aanspreken.. De rechtbank concludeert dan dat de draagkracht van de vrouw van € 614 per maand verdeeld dient te worden tussen alle vier de kinderen. De rechtbank zal deze draagkracht wel in redelijkheid gelijk verdelen tussen de kinderen. De behoefte van [kind 3] en [kind 4] is mogelijk hoger, maar voor zover dat het geval is, acht de rechtbank het niet redelijk om de draagkracht van de vrouw evenredig naar de behoefte te verdelen. Voor zover sprake is van een hogere behoefte, wordt dit veroorzaakt door het voormalige inkomen van de heer [naam] , dat er nu niet meer is. Voor zover de vrouw [kind 3] en [kind 4] meer zou gunnen dan zij op basis van haar eigen inkomen kan bieden, ligt het wel op haar weg de mogelijkheden te onderzoeken hiervoor de nalatenschap aan te spreken. Dit dient hoe dan ook niet ten koste van [kind 1] en [kind 2] te gaan. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat de vrouw voor [kind 1] en [kind 2] € 307 per maand beschikbaar heeft.
verdeling kosten
4.23.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
4.24.
De gezamenlijke draagkracht van partijen is € 683 per maand, terwijl de kosten van de kinderen € 452 per maand zijn. Partijen dienen evenredig aan hun draagkracht in de behoefte te voorzien. Dit betekent dat de man een deel van 376/683 x € 452 = € 249 per maand moet dragen en de moeder een deel van 307/683 oftewel € 203 per maand.
zorgkorting
4.25.
De man zou op de dagen dat de kinderen bij hem verblijven kosten maken voor eten en drinken, energielasten en dergelijke: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de man - deels - aan zijn onderhoudsverplichting. De rechtbank verlaagt de bijdrage daarom in beginsel met een percentage van de behoefte van het kind. Dat heet de zorgkorting.
4.26.
In geschil is of er wel of geen zorgkorting moet worden toegepast. De ouders zijn het erover eens dat de kinderen naar de man gaan voor omgang en dat de omgang niet bij de vrouw thuis plaatsvindt. De omgang vindt nu wekelijks plaats gedurende een aantal uren. De rechtbank vindt het belangrijk om te stimuleren dat de man met een concreet voorstel komt om structureel in de zorg van de kinderen bij te dragen. Nu valt nog niet concreet te overzien of de kinderen al dan niet overnachten bij de man. Daarom acht de rechtbank het aangewezen een zorgkorting van 5% van de behoefte, afgerond € 23 per maand, te hanteren. Dit bedrag komt in mindering op de bijdrage van de man aan de vrouw. Hij moet daarom aan de vrouw in totaal € 226 betalen, oftewel € 113 per kind per maand.
ingangsdatum
4.27.
De wet laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. In dit geval zal de rechtbank kiezen voor 1 januari 2023. De bijdrage sluit zo nauw aan op het bedrag dat de man feitelijk heeft betaald, dat er geen bezwaar bestaat tegen terugwerkende kracht. Gelet op de indexering van de behoefte acht de rechtbank het aannemelijk dat bij een eerdere ingangsdatum het bedrag iets lager zou worden dan wat de man feitelijk heeft betaald, maar de man heeft dit vrijwillig betaald. Daarom zal de rechtbank de verplichting pas laten ingaan op het moment dat die hoger is dan de betaling. De man had al vanaf medio 2022 moeten begrijpen dat de vrouw een hoger bedrag wenste. Gelet op het zeer minimale verschil tussen wat de man heeft betaald en op basis van deze beschikking moet betalen verwacht de rechtbank niet dat er een betalingsprobleem voor de man ontstaat, terwijl wel sprake is van een behoefte bij de kinderen.
alimentatie vooruitbetalen
4.28.
De man moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
uitvoerbaar bij voorraad
4.29.
De rechtbank verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook als er hoger beroep zou worden ingesteld.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat de man met ingang van 1 januari 2023 een bedrag van € 113 per kind per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen:
[kind 1], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] ;
[kind 2], geboren in [geboorteplaats] op
[geboortedatum] ;
5.2.
bepaalt dat de man deze alimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. V. Stroink als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlagen:
Berekening NBI man;
Berekening NBI vrouw.
Bijlage 1: berekening NBI man
Bijlage 2: berekening NBI vrouw

Voetnoten

1.Omdat de man daar recht op zou hebben gehad als de kinderen bij hem hadden gewoond.
2.Artikel 2 lid 2 en lid 6 Wet op het kindgebonden budget (tekst 2020): € 2.487 voor drie kinderen plus € 3.190 alleenstaande ouderkop.
3.Naar de rechtbank heeft begrepen, stond een van de dochters van de vrouw en de heer [naam] bij de vrouw ingeschreven, zodat de vrouw voor haar de kinderbijslag heeft ontvangen. Zij levert twee punten op, [kind 1] en [kind 2] elk vier punten.
4.Eveneens op basis van de tabel voor 2020.
5.Bijlage 1: berekening NBI van de man.
6.70% van (€ 2.447 - € 734 - € 1.175).
7.Bijlage 2: berekening NBI van de vrouw.
8.70% van (€ 2.932 - € 880 - € 1.175).