ECLI:NL:RBGEL:2023:495

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
9957088
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.M.Th. Quaadvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van verzet tegen verstekvonnis in consumentenkredietzaak met betrekking tot cessie en verjaring van wettelijke rente

In deze zaak heeft de kantonrechter te Nijmegen op 20 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerder verstekvonnis van 10 februari 2012. De eiser in verzet, aangeduid als [eis. verzet], had een kredietovereenkomst met Santander Consumer Finance Benelux B.V. en werd door Hoist Kredit AB gedagvaard voor een vordering van € 3.748,37, inclusief een contractuele vertragingsvergoeding. Het verstekvonnis werd uitgesproken omdat [eis. verzet] niet was verschenen. In zijn verzet betwistte [eis. verzet] de ontvankelijkheid van de vordering, de cessie van de vordering aan Hoist, en de hoogte van de vordering. De kantonrechter oordeelde dat [eis. verzet] ontvankelijk was in zijn verzet, ondanks dat de dagvaarding niet aan de juiste partij was betekend, omdat Hoist Kredit AB inmiddels niet meer bestond en Hoist Finance AB de rechtsopvolger was. De rechter stelde vast dat de algemene voorwaarden van toepassing waren op de kredietovereenkomst en dat de cessie rechtsgeldig was. De vordering tot betaling van wettelijke rente werd afgewezen op grond van verjaring, aangezien de termijn van vijf jaar was verstreken. De kantonrechter vernietigde het eerdere vonnis voor zover het de veroordeling tot betaling van de contractuele vertragingsvergoeding betrof, maar bekrachtigde het verstekvonnis voor het overige, inclusief de proceskostenveroordeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 9957088 \ CV EXPL 22-1852 \ 610 \ 40141
uitspraak van 20 januari 2023
vonnis in verzet
in de zaak van
[eis. verzet]
wonende te [plaats]
eisende partij in verzet
gemachtigde mr. M. Çankaya
procederende krachtens toevoegingsnummer 2FS2959
tegen
de vennootschap naar vreemd recht Hoist Finance AB,
rechtsopvolger van Hoist Kredit AB
gevestigd te Stockholm (Zweden)
gedaagde partij in verzet
gemachtigde GGN Mastering Credit B.V.
Partijen worden hierna [eis. verzet] en Hoist genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de verzetdagvaarding van 4 februari 2022 met producties
- de conclusie van antwoord in verzet met producties tevens wijziging van eis
- de conclusie van repliek in verzet met producties.
1.2.
Het verzet richt zich tegen het door de kantonrechter op 10 februari 2012 tussen Hoist Kredit AB als eisende partij en [eis. verzet] als gedaagde partij bij verstek uitgesproken vonnis onder zaaknummer 800214 \ CV EXPL 12-853.

2.De feiten

2.1.
In november 2008 is [eis. verzet] met Santander Consumer Finance Benelux B.V. een overeenkomst doorlopend geldkrediet (Budget Card) aangegaan. Op grond van die overeenkomst gold een kredietlimiet € 2.499,-, maandrente van 1,389% en effectieve rente op jaarbasis van 18%.
2.2.
Op 17 januari 2012 heeft de rechtspersoon naar buitenlands recht Hoist Kredit AB [eis. verzet] gedagvaard om op 10 februari 2012 te verschijnen ter terechtzitting van de rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Nijmegen. Zij vorderde bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eis. verzet] te veroordelen om aan Hoist Kredit AB tegen kwijting te betalen aan bedrag van € 3.748,37, vermeerderd met primair de contractuele vertragingsvergoeding van 16% per jaar en subsidiair de wettelijke rente over € 2.757,38 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [eis. verzet] in de proceskosten.
2.3.
Op 10 februari 2012 heeft de rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Nijmegen, omdat [eis. verzet] niet verschenen was, een verstekvonnis gewezen waarin de vordering werd toegewezen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eis. verzet] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
I. [eis. verzet] wordt ontheven van de veroordeling tegen hem uitgesproken bij vonnis door de rechtbank te Nijmegen op 10 februari 2012 tussen Hoist Kredit als eiser en [eis. verzet] als gedaagde met zaaknummer 800214 \ CV EXPL 12-853;
II. de vorderingen van Hoist Kredit niet ontvankelijk zijn dan wel in zijn geheel worden afgewezen;
met veroordeling van Hoist in de kosten van het verzet.
3.2.
Aan zijn vordering legt [eis. verzet] ten grondslag dat de dagvaarding van 17 januari 2012 en het verstekvonnis van 10 februari 2012 niet in persoon aan hem zijn betekend. Pas op 7 januari 2022 heeft [eis. verzet] een brief van de door Hoist ingeschakelde deurwaarder ontvangen met het verzoek een bedrag te betalen. Op 17 januari 2022 heeft hij vervolgens het verstekvonnis ontvangen en is hij dus bekend geworden met het vonnis en de tenuitvoerlegging daarvan. Binnen vier weken daarna heeft hij de verzetdagvaarding laten betekenen bij (de gemachtigde van) Hoist. Hij betwist dat hij een kredietovereenkomst is aangegaan met RBS, dat de vordering aan Hoist is gecedeerd en dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming. Daarnaast betwist hij ook de hoogte van de vordering van Hoist en dat een vertragingsvergoeding is overeengekomen.
3.3.
Hoist heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd [eis. verzet] bij vonnis niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, althans, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de kantonrechter te Nijmegen van 10 februari 2012 te bekrachtigen, althans, opnieuw rechtdoende, haar vordering, na wijziging van eis, opnieuw toe te wijzen met veroordeling van [eis. verzet] in de proceskosten. Als meest verstrekkende verweer heeft Hoist aangevoerd dat [eis. verzet] niet ontvankelijk is in zijn verzet, omdat de verzetdagvaarding van 4 februari 2022 niet aan Hoist Finance AB is betekend, maar aan Hoist Kredit AB en Hoist Kredit AB al geruime tijd niet meer bestaat. Hoist Finance AB is namelijk door fusie rechtsopvolger van Hoist Kredit AB geworden. Op 16 maart 2022 is het verzet pas aan Hoist Finance AB betekend en dat is gezien de vier weken termijn te laat.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
Volgens vaste jurisprudentie moet een procedure in een volgende instantie in beginsel plaatsvinden tussen de partijen uit de vorige instantie. In dit geval zijn dat [eis. verzet] en Hoist Kredit AB. Het kan voorkomen dat een vergissing in de partijaanduiding is begaan of een partijwisseling heeft plaatsgevonden. Dat is in de onderhavige situatie het geval. Hoist Kredit AB is opgehouden te bestaan. Hoist Finance AB had gedagvaard moeten worden. Dit leidt echter, anders dan Hoist Finance AB meent, niet tot niet ontvankelijk verklaring. Voor niet ontvankelijk verklaring is namelijk nodig dat Hoist Finance AB door herstel van de aanduiding van de procespartij onredelijk in haar belangen wordt geschaad (vergelijk HR 13 december 2012, ECLI:NL:HR:2013:1881 en Hoge Raad 11 december 2020 ECLI:NL:HR:2020:2009). Hoist Finance AB heeft weliswaar gesteld dat dit het geval is, nu jurisprudentie en toetsing van vorderingen in 2012 volledig anders waren dan in 2022, maar dit betoog gaat niet op. De vordering van Hoist Finance AB wordt, indien het verzet ontvankelijk is, weliswaar strenger getoetst, maar dit is het gevolg van het tijdstip van hervatting van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van 10 februari 2012 door Hoist en niet vanwege het tijdstip van de betekening van de verzetdagvaarding, laat staan dat dit het gevolg is van een onjuiste partijaanduiding door [eis. verzet] .
4.2.
Gelet op het voorgaande is [eis. verzet] ontvankelijk in zijn verzet en zal de zaak inhoudelijk worden behandeld. In dit vonnis is de partijnaam gerectificeerd. Hoist Finance AB moet in deze procedure, in plaats van Hoist Kredit AB, vanaf het begin worden beschouwd als materiële procespartij. Hoist Finance AB heeft begrepen dat tegen haar geprocedeerd werd en heeft haar inhoudelijke verweer daarop ook afgestemd.
Overeenkomst, algemene voorwaarden en cessie
4.3.
In haar dagvaarding had Hoist gesteld dat [eis. verzet] een kredietovereenkomst met RBS (RD Europe) B.V. was aangegaan. Nadat [eis. verzet] dit had betwist, heeft Hoist haar eis gewijzigd. Ze stelt nu dat de overeenkomst is aangegaan met Santander en heeft de overeenkomst ook overgelegd. [eis. verzet] heeft daar geen verweer (meer) tegen gevoerd, zodat van de overgelegde overeenkomst zal worden uitgegaan.
4.4.
[eis. verzet] heeft eveneens betwist dat op de overeenkomst algemene voorwaarden van toepassing zijn verklaard. De kantonrechter gaat hier niet in mee. In de overeenkomst staat bij “Kredietvoorwaarden” dat op de kredietovereenkomst de Algemene Voorwaarden van toepassing zijn en dat ze onlosmakelijk onderdeel zijn van de kredietovereenkomst. Daarnaast heeft [eis. verzet] , door ondertekening van de overeenkomst, zo staat bij “Verklaring” onder B, verklaard een exemplaar te hebben ontvangen van de Algemene voorwaarden die een onlosmakelijk onderdeel uitmaken van de overeenkomst en met de inhoud daarvan in te stemmen. [eis. verzet] kan tegen deze achtergrond niet volstaan met een blote ontkenning van de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden. De voorwaarden zijn aldus op de overeenkomst van toepassing.
4.5.
De overeenkomst is in 2008 aangegaan en op de overgelegde algemene voorwaarden is als kenmerk SANT-AV_0808-01 opgenomen en is de datum 18-09-08 te zien. Dat de algemene voorwaarden die Hoist heeft overgelegd dus niet de juiste algemene voorwaarden zijn, zoals [eis. verzet] stelt, is in het licht daarvan niet onderbouwd, zodat van de toepasselijkheid van de overgelegde voorwaarden uit zal worden gegaan.
4.6.
[eis. verzet] heeft ook betwist dat een eventuele vordering van Santander op hem aan Hoist gecedeerd is. Zo heeft hij daarover geen brieven ontvangen, aldus [eis. verzet] . Wat hier ook van zij, de cessie is in ieder geval bij conclusie van antwoord in oppositie (opnieuw) aan [eis. verzet] medegedeeld en Hoist heeft op dat moment ook de cessieakte overgelegd. Hoist is aldus bevoegd de gestelde vordering te incasseren.
Ingebrekestelling en vervroegde opeising
4.7.
In art. 3.9, getiteld “Vervroegde opeisbaarheid” van de algemene voorwaarden staat het volgende:

Het door Kredietnemer verschuldigde is vervroegd opeisbaar indien:
a. Kredietnemer gedurende ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijn bedrag en na daartoe in gebreke te zijn gesteld nalatig blijft in de nakoming van de betalingsverplichtingen;
(…)
Hoist heeft gesteld dat [eis. verzet] gedurende ten minste twee maanden achterstallig was in de betaling van een vervallen termijn bedrag en dat Santander [eis. verzet] daarom op 16 juni 2009 in gebreke heeft gesteld. Deze stelling heeft zij onderbouwd met een financieel overzicht en een brief. Daarnaast heeft Hoist gesteld dat de overeenkomst tussen partijen op of rond 28 augustus 2009 is ontbonden. De achterstand bedroeg op dat moment € 2.757,38. [eis. verzet] heeft deze stellingen van Hoist onvoldoende betwist, zodat ze zijn komen vast te staan. [eis. verzet] heeft enkel weersproken dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de kredietovereenkomst, maar geen betalingsoverzichten overgelegd of ander bewijs (aangeboden) van haar stelling dat er geen of een te geringe achterstand was.
4.8.
Op grond van art. 3.9 van de algemene voorwaarden, in combinatie met art. 33 sub c Wck was Santander gerechtigd de achterstand vervroegd op te eisen. Dat betekent dat [eis. verzet] het bedrag van € 2.757,38 verschuldigd is.
Rente
4.9.
Hoist heeft, naast de hoofdsom van € 2.757,38, vertragingsvergoeding van 16% per jaar gevorderd. Zij heeft niet onderbouwd op welke grondslag zij dit bedrag vordert. In de overeenkomst is opgenomen dat de kredietvergoeding 18% per jaar bedraagt. Hoist heeft gesteld dat (ook) een vertragingsvergoeding van 16% contractueel is overeengekomen, maar die stelling heeft ze onvoldoende onderbouwd. Nu [eis. verzet] betwist dat een vertragingsvergoeding verschuldigd is en deze ook niet in de overeenkomst of algemene voorwaarden is opgenomen, is het gevorderde bedrag van € 990,99 aan verschuldigde contractuele (vertragings)rente tot 12 januari 2012 niet toewijsbaar.
4.10.
Hoist heeft subsidiair wettelijke rente gevorderd over het bedrag van € 2.757,38 vanaf 17 januari 2012 (datum dagvaarding). Het meest verstrekkende verweer van [eis. verzet] hiertegen is dat deze vordering op grond van art. 3:324 lid 3 BW is verjaard. Er geldt namelijk een verjaringstermijn van vijf jaar, aldus [eis. verzet] , en die is, zelfs als ervan wordt uitgegaan dat [eis. verzet] stuitingsbrieven van Hoist ontvangen heeft (wat volgens [eis. verzet] niet zo is), verstreken.
4.11.
Anders dan [eis. verzet] meent verjaart de vordering tot betaling van wettelijke rente niet op grond van art. 3:324 BW maar op grond van art. 3:308 BW. De wettelijke rente vordering is namelijk in het verstekvonnis van 10 februari 2012 niet toegewezen, zodat het gaat om verjaring van een rechtsvordering en niet om verjaring van een bedrag dat op basis van een vonnis verschuldigd was.
4.12.
Ook bij toepassing van art. 3:308 BW geldt een verjaringstermijn van vijf jaar. De korte verjaringstermijn is er om te voorkomen dat niet betaalde termijnen oplopen tot een zware schuld ten gevolge waarvan de huishouding van een schuldenaar kan worden ontregeld. Het verjaringsverweer slaagt en daarom zal de gevorderde wettelijke rente over € 2.757,38 vanaf 17 januari 2012 niet worden toegewezen. Er is immers meer dan vijf jaar verstreken na 17 januari 2012. Zelfs als wordt uitgegaan van verzending van de door Hoist overgelegde (stuitings)brieven uit 2012, 2013 en 2015, geldt dat de laatste brief op 28 juli 2015 verzonden is. Ook in dat geval is de vordering verjaard, namelijk in 2020. De wettelijke rente zal derhalve worden toegewezen vanaf de datum van dit vonnis.
Afgeloste bedrag en proceskosten
4.13.
[eis. verzet] heeft gesteld dat hij meer betalingen aan Hoist heeft gedaan dan uit het door Hoist overgelegde overzicht blijkt. Hij heeft, zo stelt hij, minimaal € 1.500,- op de hoofdsom afgelost, maar kan dit niet meer onderbouwen omdat er inmiddels veel tijd is verstreken en bankafschriften maar acht jaar bewaard worden. Op deze wijze heeft [eis. verzet] onvoldoende onderbouwd dat en welke betalingen hij heeft verricht. Nog daargelaten dat hij er vanuit gaat dat enkel het netto kredietbedrag van € 2.499,- door hem moest worden terugbetaald, terwijl, in elk geval zolang de kredietovereenkomst liep, ook kredietvergoeding verschuldigd was.
4.14.
[eis. verzet] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
vernietigt het door de rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Nijmegen op 10 februari 2012 tussen Hoist Kredit AB als eisende partij en [eis. verzet] als gedaagde partij bij verstek uitgesproken vonnis onder zaaknummer 800214 \ CV EXPL 12-853 voor zover [eis. verzet] daarbij is veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 990,99 aan verschuldigde rente tot 12-01-2012 en tot betaling van de contractuele vertragingsvergoeding ad. 16% per jaar over het bedrag van € 3.748,37 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
en, in zoverre, opnieuw rechtdoende:
5.2.
veroordeelt [eis. verzet] tot betaling aan Hoist van de wettelijke rente over € 2.757,38 vanaf de datum van dit vonnis, tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
bekrachtigt voormeld verstekvonnis voor het overige, inclusief de daarin opgenomen proceskostenveroordeling;
5.4.
veroordeelt [eis. verzet] in de proceskosten van de onderhavige verzetprocedure, tot deze uitspraak aan de kant van Hoist vastgesteld op € 218,- aan salaris voor de gemachtigde;
5.5.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. F.M.Th. Quaadvliet en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2023