ECLI:NL:RBGEL:2023:4953

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 september 2023
Publicatiedatum
1 september 2023
Zaaknummer
410859
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale rechtsmacht en erkenning van Marokkaanse alimentatiebeschikking in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 4 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over de erkenning van een Marokkaanse alimentatiebeschikking. De man, die zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit bezit, verzocht de rechtbank om te verklaren dat de Marokkaanse rechter niet bevoegd was om de kinderalimentatie vast te stellen en dat de alimentatiebeschikking niet in Nederland erkend kon worden. De vrouw, die ook de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft, verzocht de rechtbank om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op basis van de Alimentatieverordening, omdat de vrouw en de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. De rechtbank oordeelde dat de man geen rechtstreeks belang had bij zijn verzoek om een verklaring voor recht, omdat de vrouw haar verzoek tot erkenning van de Marokkaanse beslissing had ingetrokken. De rechtbank heeft de voorwaarden voor erkenning van de Marokkaanse beslissing getoetst aan de Nederlandse wetgeving en concludeerde dat de beslissing van de rechtbank in Salé, Marokko, erkend kan worden in Nederland.

De rechtbank heeft ook het subsidiaire verzoek van de man om wijziging van de kinderalimentatie beoordeeld. De man stelde dat de Marokkaanse beslissing niet voldeed aan de Nederlandse wettelijke maatstaven, maar de rechtbank oordeelde dat hij dit onvoldoende had onderbouwd. De rechtbank heeft de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om voor recht te verklaren dat de Marokkaanse rechter niet bevoegd was en heeft de overige verzoeken afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/410859 FA RK 22-3368
Datum uitspraak: 4 september 2023
beschikking
in de zaak van:
[de man],
wonende in [woonplaats 1],
verder te noemen de man,
en
[A] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats],
in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van de man,
advocaat: mr. M. Kaouass in Amsterdam,
t e g e n
[de vrouw],
wonende in [woonplaats 2],
verweerster, verder te noemen de vrouw,
advocaat: mr. E.N. Mulder in Nijkerk.

1.Het procesverloop

1.1.
Dit verloop blijkt uit:
het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 27 oktober 2022;
het verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op 19 december 2022;
het journaalbericht met bijlage van mr. Mulder van 20 december 2022;
het verweerschrift tegen zelfstandig verzoek tevens voorwaardelijk aanvullend verzoek, ingekomen op 13 januari 2023;
het verweerschrift tegen het voorwaardelijke aanvullende verzoek, ingekomen op 6 februari 2023;
de brief met bijlage van mr. Kaouass van 27 februari 2023.
1.2.
Gehoord ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 21 augustus 2023 zijn beide partijen, bijgestaan door hun advocaten en een tolk Arabisch-Marokkaans voor de man.

2.De feiten

2.1.
Beide partijen bezitten de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit. Zij zijn op [datum 1] in [plaats 1], Marokko met elkaar gehuwd. Dit huwelijk hebben partijen niet laten registreren in Nederland.
2.2.
Zij zijn de ouders van:
  • [kind 1], geboren op [datum 2] in [plaats 2],
  • [kind 2], geboren op [datum 3] in [plaats 2], en
  • [kind 3], geboren op [datum 4] in [plaats 2].
2.3.
Omdat het huwelijk niet in Nederland stond ingeschreven, ontstond het vaderschap van de man niet van rechtswege. Hij heeft de kinderen met toestemming van de vrouw naar Nederlands recht erkend, maar is volgens het gezagsregister niet belast met het ouderlijk gezag.
2.4.
De rechtbank in Salé, Marokko (afdeling familierechtspraak) heeft, voor zover hier van belang, op 5 juli 2021 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, de zorg voor de kinderen aan de vrouw toegewezen, de man veroordeeld tot betaling aan de vrouw van de huisvesting tijdens de wachtperiode van 3000 dirham, en bepaald dat de man diverse bijdragen aan de vrouw dient te voldoen, te weten een alimentatiebijdrage van 800 dirham per kind per maand, een zorgvergoeding van 100 dirham per maand, een vergoeding voor de huisvesting van 800 dirham per maand, een vergoeding voor feesten van 800 dirham jaarlijks bij aanvang van het Suikerfeest en 1200 dirham jaarlijks bij aanvang van het Offerfeest.

3.De verzoeken en verweren

3.1.
De man verzoekt de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat de Marokkaanse rechter niet bevoegd was om de kinderalimentatie vast te stellen;
primairvoor recht te verklaren dat de alimentatiebeschikking van de rechtbank in Salé van 5 juli 2021 niet in Nederland zal worden erkend;
subsidiairde beschikking 5 juli 2021 te wijzigen en te bepalen dat de man € 17 per kind per maand zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
3.2.
De vrouw verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primairde man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken en
subsidiairde verzoeken van de man af te wijzen, met veroordeling van de man in de proceskosten van deze procedure. Het zelfstandige verzoek dat de vrouw had gedaan heeft zij tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van belang, hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

rechtsmacht

4.1.
De zaak heeft een internationaal karakter, zodat eerst de vraag beantwoord dient te
worden of aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
4.2.
De Nederlandse rechter heeft in deze zaak rechtsmacht op grond van artikel 3, aanhef en onder a en b, van de Alimentatieverordening, [1] omdat de vrouw (verweerster) en de kinderen (de onderhoudsgerechtigden) hun gewone verblijfplaats hebben in Nederland.
erkenning van de Marokkaanse beslissing
4.3.
De vrouw heeft haar zelfstandige verzoek met betrekking tot de erkenning van de Marokkaanse beslissing tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken. De rechtbank hoeft daarom alleen nog te beslissen op de verzoeken van de man.
4.4.
De man verzoekt de rechtbank voor recht te verklaren dat de Marokkaanse rechter niet bevoegd was om de kinderalimentatie vast te stellen en voor recht te verklaren dat de alimentatiebeschikking niet zal worden erkend in Nederland. Hij verwijst daarbij naar de Alimentatieverordening. Anders dan de man is de vrouw van mening dat de Marokkaanse onderhoudsbeslissing wel moet worden erkend. Zij verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar artikel 431 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) en een arrest van de Hoge Raad van 26 september 2014. [2]
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat de man geen rechtstreeks belang (meer) heeft bij zijn verzoek om een verklaring voor recht, omdat de vrouw haar verzoek tot erkenning c.q. verlof tot tenuitvoerlegging van de Marokkaanse beslissing heeft ingetrokken. Zolang de vrouw dit verlof niet vraagt, kan de beslissing in Nederland niet ten uitvoer gelegd worden en heeft een verklaring voor recht over het kunnen erkennen daarvan op zichzelf geen waarde. De man heeft wel een indirect belang bij een antwoord op de vraag, omdat hij ook een verzoek heeft gedaan de kinderalimentatie vast te stellen op € 17,- per kind per maand. Als de Marokkaanse beslissing niet kan worden erkend, is sprake van een eerste vaststelling. Als de Marokkaanse beslissing wel kan worden erkend, is sprake van een wijzigingsverzoek. De criteria hiervoor zijn verschillend. Daarom zal de rechtbank toch op dit punt ingaan, maar het verzoek van de man moet in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.6.
De mogelijkheid tot erkenning en tenuitvoerlegging van een Marokkaanse beslissing over een onderhoudsbijdrage wordt beheerst door artikel 431 Rv. Op grond van het eerste lid van dat artikel kan een beslissing die is gegeven door de rechter van een vreemde staat niet in Nederland ten uitvoer worden gelegd, tenzij deze tenuitvoerlegging haar grondslag vindt in een verdrag of in en wettelijke bepaling, zoals bedoeld in artikel 985 of artikel 993 Rv. Tussen Marokko en Nederland bestaat geen verdrag op het punt van de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing over een onderhoudsbijdrage.
4.7.
In het arrest van de Hoge Raad van 26 september 2014 waar de vrouw naar heeft verwezen, heeft de Hoge Raad de voorwaarden voor de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen naar commuun internationaal privaatrecht volgens artikel 431 Rv uiteengezet. Een buitenlandse beslissing moet in beginsel worden erkend als is voldaan aan de volgende voorwaarden:
de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is;
de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging;
de erkenning van de buitenlandse beslissing is niet in strijd met de Nederlandse openbare orde en
e buitenlandse beslissing is niet onverenigbaar met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.
4.8.
De rechtbank zal hierna de beslissing van de rechtbank in Salé toetsen aan de hiervoor genoemde voorwaarden.
a) de bevoegdheid van de rechter
4.9.
De bevoegdheidsgronden die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar zijn, zijn kenbaar uit internationale verdragen. Omdat partijen beiden ook ten tijde van de echtscheiding in Marokko mede de Nederlandse nationaliteit hadden, kan de rechtbank ook de uitgangspunten van de Alimentatieverordening in de beoordeling betrekken. Ook die bevat algemeen erkende uitgangspunten waaraan een bredere gelding kan worden toegekend. De Marokkaanse rechter heeft zich bij de onderhavige beslissing bevoegd kunnen achten, omdat het alimentatieverzoek een nevenverzoek was in de echtscheidingsprocedure. Bovendien is de man in de procedure verschenen zonder de bevoegdheid van de Marokkaanse rechter te betwisten, ook niet ter zake van de kinderalimentatie [3] . De man heeft tijdens de mondelinge behandeling weliswaar aangevoerd dat hij zijn Marokkaanse advocaat heeft geïnstrueerd om de bevoegdheid van de Marokkaanse rechter wel te betwisten, maar uit de beslissing van de rechtbank in Salé blijkt op geen enkele wijze dat er verweer is gevoerd tegen de bevoegdheid van de Marokkaanse rechter.
4.10.
De man heeft daarbij nog aangevoerd dat de rechtbank in Salé zich voor de echtscheiding bevoegd kon achten op grond van de gemeenschappelijke Marokkaanse nationaliteit van partijen en dat in zoverre de bevoegdheid ook niet betwist kon worden. Naar de rechtbank begrijpt doelt de man hiermee op artikel 3, letter c, van de Alimentatieverordening: als de bevoegdheid ter zake van de echtscheiding uitsluitend op de nationaliteit van partijen is gebaseerd, creëert dit geen bevoegdheid voor een alimentatieverzoek als nevenverzoek. Uit de beslissing van de rechtbank in Salé volgt echter niet dat die rechtbank zich louter bevoegd heeft geacht op grond van de gemeenschappelijke Marokkaanse nationaliteit van partijen. In de beslissing is een adres van de vrouw en een adres van de man in Marokko genoemd. De man heeft niet bestreden dat het echtscheidingsverzoek op het vermelde adres is betekend en dat hij er op die manier kennis van heeft genomen. Dat feitelijk op dat adres zijn ouders woonden, is in zoverre niet van belang dat zij kennelijk het stuk voor de man in ontvangst hebben genomen. De (Nederlandse) rechtbank treedt daar op dit punt verder niet in, maar hiermee kan niet gezegd worden dat de rechtbank in Salé haar bevoegdheid enkel heeft gebaseerd op de Marokkaanse nationaliteit van partijen.
b) de buitenlandse procedure
4.11.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor de conclusie dat de rechtspleging in Marokko met onvoldoende waarborgen was omkleed. De man is naar behoren opgeroepen. Dat leidt de rechtbank af uit het feit dat hij in de procedure is verschenen. De man is weliswaar niet in persoon aanwezig geweest tijdens de zitting, maar uit de Marokkaanse beslissing blijkt dat beide partijen tijdens de mondelinge behandeling vertegenwoordigd werden door een advocaat. Verder blijkt uit de uitspraak dat de Marokkaanse rechter rekening heeft gehouden met de standpunten van de vrouw met betrekking tot het inkomen en het vermogen van de man, maar ook met het standpunt van de man dat zijn inkomen een stuk lager is dan de vrouw stelde. Rekening houdend met de stellingen van partijen, heeft de Marokkaanse rechter de bijdrage in het levensonderhoud van de kinderen vastgesteld. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de rechtspleging in Marokko met voldoende waarborgen was omkleed.
c) de Nederlandse openbare orde
4.12.
Van strijd met de openbare orde is pas sprake als het buitenlandse rechtsfeit in strijd is met materieelrechtelijke beginselen van juridische, sociale en morele aard, die in de Nederlandse rechtsgemeenschap voor fundamenteel worden gehouden. Het enkele feit dat het in het buitenland toegepaste recht afwijkt of niet identiek is aan het Nederlandse recht is daartoe onvoldoende. Er is een beslissing gegeven die erop neerkomt dat de man onderhoudsplichtig is
voor zijn kinderen. Een dergelijke beslissing is als zodanig niet in strijd met de Nederlandse openbare orde.
d) een afwijkende beslissing van de Nederlandse rechter of een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter
4.13.
Tussen partijen is niet eerder over de kinderalimentatie beslist. Daarom kan van strijdigheid met een eerdere alimentatiebeslissing geen sprake zijn.
4.14.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat aan de voorwaarden van erkenning is voldaan, zodat de beslissing van de rechtbank in Salé in Nederland kan worden erkend.
wijziging van de kinderalimentatie
4.15.
Daarmee komt de rechtbank toe aan het subsidiaire verzoek van de man en moet de rechtbank onderzoeken of de beslissing kan en moet worden gewijzigd.
ontvankelijkheid in verband met bewindvoering
4.16.
Bij beschikking van 12 maart 2019 is het vermogen van de man onder bewind gesteld. De vrouw heeft dit ook opgemerkt en zij heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat de man niet-ontvankelijk is in deze procedure. Volgens de vrouw had het verzoekschrift namens de bewindvoerder ingediend moeten worden en niet namens de man. De man heeft daarop gereageerd met de stelling dat hij er belang bij heeft dat hij procespartij blijft, omdat hij vreest dat de vrouw de Marokkaanse beslissing in Marokko ten uitvoer zal leggen met lijfsdwang. Dit wil hij voorkomen door - na deze procedure - een gerechtelijke procedure te starten waarbij gevorderd wordt dat de vrouw nalaat om de beslissing ten uitvoer te leggen. Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat de verzoeken door de bewindvoerder hadden moeten worden ingediend, heeft de advocaat van de man aangegeven dat de bewindvoerder op de hoogte is van de procedure en hem toestemming heeft gegeven voor het voeren van deze procedure. Daarbij heeft hij een email overgelegd van de bewindvoerder, waarin deze heeft aangegeven dat indien de rechtbank dit nodig acht, hij zich kan voegen in de procedure en het proces van de man overnemen.
4.17.
De rechtbank overweegt het volgende. Tijdens het bewind komen het beheer en de beschikking over de onder bewind staande goederen niet toe aan de rechthebbende, maar aan de bewindvoerder, met inachtneming van de in de wet vermelde voorwaarden. [4] De bewindvoerder vertegenwoordigt de rechthebbende tijdens het bewind bij de vervulling van zijn taak in en buiten rechte. De bewindvoerder treedt in een geding over een onder bewind gesteld goed op als formele procespartij ten behoeve van de rechthebbende. [5] Het voeren van een alimentatieprocedure valt onder het beheren en beschikken over de onder bewind staande goederen, nu een dergelijke procedure betrekking heeft op het inkomen en de financiële positie van de man en de uitkomst van de procedure daar ook gevolgen voor kan hebben. Gelet hierop is de man procesonbevoegd en had zijn bewindvoerder als formele procespartij het verzoek moeten indienen. Het is voor een bewindvoerder mogelijk om het verzoek lopende de procedure over te nemen als formele procespartij. In dit geval is gebleken dat de bewindvoerder op de hoogte is van de procedure en de inhoud daarvan. De bewindvoerder heeft bij de advocaat van de man aangegeven akkoord te zijn met de inhoud van de procedure. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om de man ontvankelijk te achten in zijn verzoek. [6] Wel zal de rechtbank de bewindvoerder aanmerken als formele procespartij ter zake van het verzoek tot wijzing van de kinderalimentatie.
toepasselijk recht
4.18.
Op grond van artikel 15 van de Alimentatieverordening en artikel 3 van het Haags Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, is Nederlands recht van toepassing op het verzoek. Onderhoudsverplichtingen worden namelijk op basis van de hoofdregel beheerst door het recht van de staat waar de onderhoudsgerechtigden (de kinderen) hun gewone verblijfplaats hebben.
inhoudelijke beoordeling kinderalimentatie
4.19.
Aangezien er een rechterlijke beslissing over de kinderalimentatie is, moet de rechtbank onderzoeken of deze kan worden gewijzigd. De man heeft zich in dat kader alleen op het standpunt gesteld dat de beschikking van de rechtbank in Salé van meet af aan niet aan de Nederlandse wettelijke maatstaven heeft voldaan. De man heeft ter toelichting op zijn standpunt aangevoerd dat de rechtbank in Salé Nederlands recht had moeten toepassen, omdat de onderhoudsgerechtigden (de kinderen) ook ten tijde van de echtscheidingsprocedure in Nederland woonden.
4.20.
De rechtbank overweegt het volgende. Partijen bezitten zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit. Zowel partijen als de kinderen hadden ten tijde van de echtscheiding hun gewone verblijfplaats in Nederland. In zoverre is er geen aanknopingspunt voor toepassing van Marokkaans recht. Omdat partijen ook op dat moment al de Nederlandse nationaliteit hadden, kan worden aangeknoopt bij de regeling in de Alimentatieverordening. Het lag bovendien - ook los van de regels van IPR - voor de hand dat de Marokkaanse rechter het Nederlandse recht zou toepassen op het verzoek van de vrouw. De behoefte van de kinderen van partijen in Nederland is immers ook anders dan hun behoefte volgens de Marokkaanse standaard. De Marokkaanse rechter heeft zich in het geheel niet uitgelaten over het toepasselijke recht met betrekking tot de kinderalimentatie en heeft simpelweg Marokkaans recht toegepast op het verzoek. Daarmee is geen grondslag gegeven voor de toepassing van het Marokkaanse recht en de vrouw heeft ook niet onderbouwd op welke grond de rechtbank in Salé naar internationaal aanvaarde maatstaven Marokkaans recht kon toepassen.
4.21.
Het enkele feit dat de rechtbank in Salé Marokkaans recht heeft toegepast maakt op zich nog niet dat de Nederlandse maatstaven zijn miskend. Daarvoor moet de uitkomst worden vergeleken met de uitkomst als Nederlands recht was toegepast. In Nederland wordt kinderalimentatie berekend op basis van de geldende wettelijke maatstaven behoefte (van het kind) en draagkracht (van de ouders). Deze begrippen kunnen op verschillende manieren worden ingevuld. De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de Marokkaanse beslissing hier niet aan voldoet, maar de man heeft dat standpunt onvoldoende onderbouwd. Zo heeft de man niet gesteld of onderbouwd dat de opgelegde kinderalimentatie hoger is dan de behoefte van de kinderen. Hij heeft zich enkel op het standpunt gesteld dat de opgelegde kinderalimentatie hoger is dan zijn draagkracht, maar daartegen heeft de vrouw verweer gevoerd. Zij heeft aangevoerd dat de man vermogen in Marokko heeft. Zij heeft daarbij verwezen naar de Marokkaanse beslissing, waarin staat: [7]
“De rechtbank, met inachtneming van dit alles en leunend op wat de eiseres ter onderzoekszitting heeft verklaard over dat de verweerder werkzaam is bij een bedrijf in Nederland met een maandelijks inkomen van tussen de 1600 en 1800 euro, en in bezit is van een woning bestaande uit twee verdiepingen, voor de helft met zijn broer, en een stuk grond waarvan de oppervlakte onbekend is, en hetgeen vervat is in de reactie van de verweerder dat zijn inkomen € 1013,46 bedraagt, is van mening het levensonderhoud van de kinderen vast te moeten stellen zoals in het dictum staat.”
4.22.
De man heeft aangevoerd dat hieruit niet volgt dat hij vermogen heeft, omdat de rechtbank in Salé enkel de verklaring van de vrouw overneemt. Net als de vrouw is de rechtbank echter van oordeel dat uit de overweging van de rechtbank in Salé volgt dat de man onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat hij vermogen heeft in Marokko in de vorm van een woning. Hij heeft kennelijk alleen de hoogte van zijn inkomen betwist. In een vergelijkbare situatie zou ook de Nederlandse rechter rekening kunnen houden met het aanwezige vermogen, waaruit mogelijk ook inkomsten kunnen worden gegenereerd (bijvoorbeeld uit verhuur).
4.23.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling in de onderhavige procedure weliswaar aangegeven dat de bedoelde woning in het bezit is van zijn ouders, maar dit standpunt heeft hij op geen enkele wijze onderbouwd. Doordat de man zowel tijdens de procedure in Marokko als tijdens de procedure in Nederland geen onderbouwing heeft gegeven van zijn aanwezige vermogen in Marokko, kan de rechtbank niet beoordelen of de beslissing van de Marokkaanse rechter van meet af aan niet aan de Nederlandse wettelijke maatstaven heeft voldaan. De rechtbank zal het verzoek van de man daarom als onvoldoende onderbouwd afwijzen.
proceskostenveroordeling
4.24.
De vrouw verzoekt de rechtbank om de man te veroordelen in de proceskosten, omdat hij geen juridische grondslag dan wel onderbouwing heeft gegeven van zijn standpunten. Hij heeft geen inzage in zijn vermogen en inkomsten in Marokko gegeven en op grond van artikel 21 Rv handelt hij daarmee in strijd met de wet. Daarom is de vrouw van mening dat hij misbruik maakt van het Nederlandse procesrecht waardoor zij bovendien onnodig juridische kosten heeft moeten maken. De man heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw.
4.25.
De rechtbank overweegt het volgende. In familierechtelijke zaken is veelal het uitgangspunt dat proceskosten worden gecompenseerd. Er kunnen zich gevallen voordoen waarbij dat in strijd met de redelijkheid en billijkheid is. Wil sprake zijn van een dergelijke situatie dan dient evident sprake te zijn van het nodeloos in rechte betrekken van de wederpartij. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan niet echt sprake. De man had belang bij een oordeel over de geldigheid van de Marokkaanse beslissing en de mogelijkheid hiervan wijziging te krijgen. Dat hij uiteindelijk zijn verzoek onvoldoende heeft onderbouwd is geen reden om hem in de kosten te veroordelen. De rechtbank zal dan ook de kosten zodanig compenseren dat ieder zijn eigen kosten draagt en het verzoek van de vrouw tot proceskostenveroordeling van de man afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek om voor recht te verklaren dat de Marokkaanse rechter niet bevoegd was om de kinderalimentatie vast te stellen en voor recht te verklaren dat de alimentatiebeschikking niet zal worden erkend in Nederland;
5.2.
compenseert de kosten van dit geding aldus, dat zowel de man als de vrouw met de eigen kosten belast blijft;
5.3.
wijst de overige verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.P. van der Meer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2023.
de griffier is buiten staat deze beschikking
te ondertekenen
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 4/2009 van 18 december 2008.
2.Hoge Raad 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838.
3.Vergelijk Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 februari 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:1045.
4.Artikel 1:438. leden 1 en 2, BW. Zie ook artikel 1:441 BW.
5.Hoge Raad 7 maart 2014, ECLI:HR:2014:525.
6.In dezelfde lijn: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 januari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:545.
7.Om discussie te vermijden neemt de rechtbank hier de vertaling over die de man heeft overgelegd; de vertaling die de vrouw heeft overgelegd is op hoofdlijnen gelijk.