ECLI:NL:RBGEL:2023:6210

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
AWB-21_5276
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar last onder dwangsom

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van 6 oktober 2021, waarin het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is verklaard en de last onder dwangsom van 2 juni 2021 in stand is gelaten. De rechtbank heeft het beroep op 2 oktober 2023 op zitting behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo. De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser had op 17 juni 2021 een brief gestuurd waarin hij reageerde op het besluit van 2 juni 2021, en deze brief bevatte voldoende gronden voor bezwaar. De rechtbank stelt vast dat eiser tijdig bezwaar heeft ingediend en dat het college niet mocht concluderen dat de brief van 17 juni 2021 geen bezwaar was. De rechtbank vernietigt de beslissing op bezwaar en draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het bezwaar inhoudelijk moet worden beoordeeld. Tevens moet het college het griffierecht en proceskosten aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/5276

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[Eiser A] , uit [plaats B] , eiser

(gemachtigde: mr. K.A. Luehof)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo, het college

(gemachtigden: mr. M. Huisman en mr. R.A. Oosterveer).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van 6 oktober 2021, waarin het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is verklaard en de last onder dwangsom van 2 juni 2021 in stand is gelaten.
De rechtbank heeft het beroep op 2 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het college.

Totstandkoming van het besluit

1. In het besluit van 2 juni 2021 heeft het college aan eiser een last onder dwangsom opgelegd. In dit besluit wordt eiser gelast om binnen zes weken de overtreding te beëindigen en beëindigd te houden, onder dreiging van een dwangsom van € 50.000,-. De overtreding bestaat uit het zonder omgevingsvergunning bouwen van een uitbreiding aan de voorzijde van de woning in strijd met het geldende bestemmingsplan aan [het adres C] in [plaats B] . [1]
1.1.
In de beslissing op bezwaar van 6 oktober 2021 heeft het college het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend en geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
1.2.
Op 16 november 2021 heeft het college besloten om de verbeurde dwangsom van €50.000,- te gaan invorderen.
1.3.
Op 17 juni 2022 heeft het college, gelet op artikel 5:39, eerste lid, van de algemene wet bestuursrecht (Awb), het bezwaarschrift tegen het invorderingsbesluit van 16 november 2021 aan de rechtbank doorgezonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep tegen de beslissing op bezwaar aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De voor de beoordeling van het beroep van belang zijnde wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
3. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard?
4. Eiser voert aan dat het college ten onrechte zijn bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser heeft met de brief met van 17 juni 2021 gereageerd op het besluit van 2 juni 2021 en daarom is deze brief een bezwaar tegen dit besluit. In deze brief heeft eiser expliciet het referentienummer en het zaaknummer van dat besluit genoemd. Daarbij heeft eiser ook benoemd dat hij geen financiële middelen heeft om de dwangsom te betalen, de uitbouw af te breken of om een juridisch conflict uit te vechten. Gelet hierop voldoet deze brief aan de vereisten van artikel 6:5, eerste lid, van de Awb en was eiser niet te laat met het indienen van het bezwaar.
4.1.
Het college voert hierover aan dat de brief van 17 juni 2021 geen bezwaar is tegen het besluit van 2 juni 2021 en daarom het bezwaar van 5 augustus 2021 terecht nietontvankelijk is verklaard. De brief van 17 juni 2021 betreft een hulpkreet en een verzoek om in gesprek te gaan met het college. Eiser heeft niet gereageerd op het verzoek van het college om duidelijkheid te geven over de bedoeling van de brief van 17 juni 2021.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser op 17 juni 2021 een brief aan het college heeft gestuurd met de titel ‘
Hulpkreet’. In deze brief heeft eiser de volgende passage opgenomen: ‘
Wij hebben niets verkeerd gedaan en toch bevinden we ons nu in een uiterst onwerkelijke situatie. We hebben niet de financiële middelen om de dwangsom te betalen of om de uitbouw weer af te laten breken of om een juridisch conflict uit te vechten. Regelgeving is mijns inziens bedoeld om een fijne woonomgeving voor iedereen te kunnen waarborgen en niet om een eenvoudig gezin dat geen fouten heeft gemaakt de afgrond in te duwen. Omdat het om een vergunningsvrije bouw gaat hebben we de plannen besproken met alle buren.’
4.3.
In artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, Awb is bepaald dat een bezwaarschrift de gronden van het bezwaar moet bevatten. In artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb is bepaald dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien niet is voldaan aan de vereisten van artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak worden in het algemeen geen hoge eisen gesteld aan de motivering van een bezwaar- of beroepschrift. [2] Dit brengt mee dat in de regel ook bij een in het bezwaarschrift gegeven summiere motivering van het bezwaar zal kunnen worden aangenomen dat daarmee is voldaan aan het vereiste van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Dit neemt echter niet weg dat het bezwaarschrift, hoe summier ook verwoord, een concrete bezwaargrond dient te bevatten. Een belanghebbende kan er dus niet mee volstaan mee te delen dat hij het niet eens met een bepaald besluit, maar hij dient tevens te vermelden op welk punt of welke punten en waarom hij het niet met dat besluit eens is. [3]
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat eiser met de brief van 17 juni 2021 tijdig bezwaar heeft ingediend tegen het besluit van 2 juni 2021. Met wat eiser in deze brief naar voren heeft gebracht, te weten dat hij geen financiële middelen heeft om de dwangsom te betalen, heeft eiser het college in kennis gesteld dat hij het niet eens met de hoogte van de dwangsom omdat hij deze niet kan betalen. Daarbij heeft eiser door te stellen dat het om een vergunningsvrije bouw gaat, gereageerd op de grondslag van oplegging van de last, namelijk dat zonder omgevingsvergunning een uitbreiding van de woning is gerealiseerd. Gelet hierop kan wat is aangevoerd in de brief van 17 juni 2021 worden aangemerkt als bezwaargronden als bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Dat het college kennelijk uit de brief heeft begrepen dat eiser liever geen juridische procedure wil voeren, maar hoopt in onderling overleg tot een oplossing te kunnen komen doet hier niet aan af. Eiser heeft immers op geen enkele wijze afstand gedaan van zijn recht om bezwaar te maken. Het college mag daarom niet het bezwaarschrift, dat aan alle wettelijke vereisten voldoet [4] en tijdig is ingediend, niet-ontvankelijk verklaren. De beroepsgrond slaagt.
5. Het beroep is gegrond, omdat het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank vernietigt daarom de beslissing op bezwaar. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar in stand te laten of zelf een beslissing te nemen over de vraag of de last onder dwangsom terecht is opgelegd en de vraag of de dwangsom te hoog is. Dit omdat het college het bezwaar alsnog inhoudelijk moet beoordelen.
5.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Invorderingsbesluit
6. Gelet op artikel 5:39, eerste lid, van de Awb heeft deze beroepsprocedure mede betrekking op het invorderingsbesluit van 16 november 2021. Via dit besluit is het college overgegaan tot invordering van de door eiser verbeurde dwangsom van € 50.000,-.
6.1.
Omdat het beroep tegen het besluit van 6 oktober 2021 gegrond is en het college een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen, acht de rechtbank het wenselijk dat het college ook een beslissing neemt over bezwaar dat is gericht tegen het invorderingsbesluit. Gelet hierop verwijst de rechtbank de beslissing op het bezwaar tegen het invorderingsbesluit van 16 november 2021, met toepassing van artikel 5:39, tweede lid, van de Awb, naar het college. [5]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 6 oktober 2021;
- draagt het college op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het college op om een besluit te nemen op het bezwaar tegen het invorderingsbesluit van 16 november 2021;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.C.M. van Wel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 5:39

1. Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder dwangsom heeft mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
2. De bestuursrechter kan de beslissing op het beroep of hoger beroep tegen de beschikking tot invordering echter verwijzen naar een ander orgaan, indien behandeling door dit orgaan gewenst is.

Artikel 6:5

1. Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht;
d. de gronden van het bezwaar of beroep.

Artikel 6:6

Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of
b. het bezwaar- of beroepschrift geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15,
mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

Artikel 8:72

4. De bestuursrechter kan, indien toepassing van het derde lid niet mogelijk is, het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij:
a. bepalen dat wettelijke voorschriften over de voorbereiding van het nieuwe besluit of de andere handeling geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven;
b. het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. (…);
b. (…);
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Bestemmingsplan ‘Kom Ermelo ’

Artikel 29 Wonen

29.2.4 Ter plaatse van de aanduiding wonen – wonen toegestaan

In afwijking van het bepaalde in artikel 29.2.2 en artikel 29.2.3 gelden ter plaatse van de aanduiding 'wonen - wonen toegestaan' de volgende regels:
a. (…);
b. (…);
c. de inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan de bestaande inhoud.

Voetnoten

1.Dit is in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 29.2.4, aanhef en onder c, van het bestemmingsplan ‘Kom Ermelo ’.
2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2056.
3.Zie bijvoorbeeld: Centrale Raad van Beroep 13 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2029, r.o. 4.4 en Centrale Raad van Beroep van 3 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2056, r.o. 4.2.
4.De brief voldoet aan de andere vereisten van artikel 6:5, eerste lid, van de Awb. Zo bevat de brief de naam en het adres van eiser, een dagtekening en een omschrijving van het besluit van 2 juni 2021.
5.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2617, r.o. 8.1.