In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van 2 november 2021, waarin de invorderingsbeschikking van 22 juni 2021 in stand is gelaten. De rechtbank heeft het beroep op 2 oktober 2023 op zitting behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo.
De zaak betreft een mondelinge bouwstop die op 4 maart 2021 aan eiser is opgelegd, omdat hij zonder de benodigde omgevingsvergunning aan de woning aan [adres C] in [plaats B] aan de voorzijde aan het uitbreiden was. De bouwstop werd op 10 maart 2021 bevestigd door het college, dat eiser een last onder dwangsom oplegde van € 1.000,- per overtreding, met een maximumbedrag van € 10.000,-. Tijdens een controle op 25 maart 2021 werd geconstateerd dat de bouwstop niet was nageleefd, wat leidde tot de invordering van de dwangsom.
Eiser betwistte de verbeurdverklaring van de dwangsom, stellende dat hij het besluit van 10 maart 2021 pas geruime tijd later had ontvangen en dat hij direct was gestopt met bouwen. De rechtbank oordeelde dat het besluit van 10 maart 2021 niet op de juiste wijze was bekendgemaakt, omdat het verkeerd geadresseerd was. Hierdoor was het besluit niet in werking getreden, wat betekende dat er geen dwangsommen waren verbeurd en dat het college ten onrechte had geconcludeerd dat het besluit in rechte vaststond.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 2 november 2021 en herstelde het besluit van 22 juni 2021. Tevens werd het college veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiser.