Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
C/05/417478 FA RK 23-1067 (verdeling)
1.Het procesverloop
2.De feiten
[de minderjarige 1]geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] . [de minderjarige 1] woont bij haar grootouders vaderzijde (hierna: de grootouders).
3.Het verzoek, het verweer tevens zelfstandig verzoek en het verweer daarop
na wijziging)de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans de verzoeken af te wijzen. De man verzoekt, bij wijze van aanvullend verzoek (lees: zelfstandig verzoek), de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
woning, hypotheek en geldlening bij de vader van de mante bepalen dat de woning aan [adres] voor de actuele WOZ-waarde, althans een door de rechtbank in redelijkheid vast te stellen waarde, aan de man wordt toegedeeld, onder voorbehoud van financiering, waarbij:
2. een eventuele door de man aan de vrouw te betalen overwaarde berekend wordt door de actuele WOZ-waarde te verminderen met de actuele stand van de geldleningen en te delen door twee, waarbij een correctie wordt aangebracht, zodat de door de man na de peildatum betaalde lasten enkel ten goede van hem komen;
auto en geldleningte bepalen dat de personenauto met kenteken [kentekennummer] voor € 12.900,- aan de vrouw wordt toegedeeld, onder uitbetaling van de helft van de waarde aan de man, waarbij de vrouw de helft van de nog openstaande schuld die bij de vader van de man is aangegaan ter financiering van de auto, voor haar rekening en risico dient te nemen onder vrijwaring van de man dienaangaande;
bankrekeningen en beleggingente bepalen dat de saldi op 1 augustus 2022, zijnde het moment voordat de vrouw het gehele spaarsaldo van partijen heeft opgenomen, dienen te worden gedeeld waarbij degene die de bankrekening behoudt de helft van het saldo aan de ander zal uitkeren.
4.De beoordeling
aanhechten ouderschapsplan
De man verwacht dat hij in de toekomst in staat is om 33 declarabele uren per week te werken tegen een (door hem tijdens de mondelinge behandeling genoemd) uurtarief van € 55,- x 47 werkweken. Dit vindt de rechtbank redelijk gelet op zijn toenemende zorgtaken. Ook is voldoende aannemelijk dat de man niet declarabele uren maakt zoals reistijd, het lezen van stukken en het doen van zijn administratie. Zijn omzet berekent de rechtbank daarom op € 85.305,- per jaar. Hierop moeten de bedrijfskosten nog in mindering worden gebracht. De rechtbank heeft op basis van de afgelopen jaren (2019 – 2022) berekend dat de man jaarlijks gemiddeld 14% aan bedrijfskosten heeft gemaakt. Dit percentage aan kosten zal de rechtbank ook hanteren voor de te verwachten kosten in de toekomst. Bij de berekening van dit percentage heeft de rechtbank de kosten voor “juridisch advies” in mindering gebracht op het totaal aan kosten in 2022. Tijdens de mondelinge behandeling is immers gebleken dat de kosten voor “juridisch advies” zijn gemaakt in het kader van deze echtscheidingsprocedure. Met deze kosten houdt de rechtbank geen rekening voor de te verwachten kosten in de toekomst, omdat deze eenmalig zijn. Rekening houdend met een bedrijfskostenpercentage van 14% ten laste van de omzet van € 85.305,- per jaar, berekent de rechtbank de winst uit onderneming op € 73.362,- per jaar. Hiermee zal de rechtbank rekenen als in redelijkheid te verwerven inkomen aan de zijde van de man.
II2014/15, 3 4231, 3, p. 22) blijkt dat lid 4 van 1:157 BW geldt voor de situatie dat de alimentatiegerechtigde de zorg heeft voor jonge kinderen van de echtgenoten. De rechtbank neemt aan dat bedoeld zal zijn zodanige zorg dat die geacht wordt in de weg te staan aan het volledig benutten van het vermogen om met arbeid inkomen te verwerven. Dat zal zich met name voordoen als die zorg hoofdzakelijk bij de alimentatiegerechtigde berust. Deze situatie doet zich hier niet voor. [de minderjarige 1] verblijft al sinds zij ongeveer een week oud is bij de grootouders en de vrouw neemt op dit moment geen enkele zorgtaken voor haar rekening. Het ligt ook niet in de lijn der verwachting dat dit op korte termijn zal veranderen. De kinderrechter heeft in de beschikking van 6 juni 2023 overwogen dat in het komende jaar van de ondertoezichtstelling perspectiefonderzoek moet plaatsvinden, maar dit zal met name gericht zijn op de vraag of [de minderjarige 1] in de toekomst bij de man kan gaan wonen. De zorg voor [de minderjarige 1] berust in de komende periode hoofdzakelijk bij de grootouders en de man en de geringe zorgtaken die de vrouw voor haar rekening neemt gaan niet ten koste van haar mogelijkheden om zelf in haar behoefte te voorzien. Dat betekent dat de vrouw geen beroep op lid 4 toekomt zodat het verzoek van de man wordt toegewezen. Voor de vrouw geldt de hoofdregel van art.1:157 lid 1 BW en zij heeft dus tot maximaal een termijn gelijk aan de helft van de duur van het huwelijk recht op een bijdrage van de man.
“
Beste [naam 2] en [naam 3] ,In de bijlage de voorstellen zoals besproken t.b.v. de notaris. Echter, jullie moeten zelf besluiten want dat kan ik niet voor jullie inzake de documenten voor de notaris.”De stelling van de man dat hij door zijn dyslexie de schriftelijke stukken niet (geheel) heeft gelezen en niet (volledig) heeft begrepen, wordt door deze gang van zaken weersproken. In ieder geval staat vast dat hij de stukken met de vrouw en zijn vader heeft besproken. De rechtbank gaat hieraan dan ook voorbij.
“
Op uw verzoek heb ik het ontwerp van uw huwelijkse voorwaarden aangepast. Alleen de tekst op bladzijde 1 onder 4 gedachtestreepje 5 heb ik iets anders geformuleerd dan u hebt voorgesteld (voornamelijk omdat de verwijzing naar de gemeenschap van goederen al blijkt uit punt 5 op bladzijde 2).Ik hoop dat u met de wijzigingen akkoord bent. In dat geval verzoek ik u telefonisch contact met ons op te nemen voor een afspraak voor de ondertekening.”
Naast deze brief hebben partijen (zoals gezegd) een aangepast ontwerp ontvangen van de huwelijkse voorwaarden. Daarop is namens partijen gereageerd op 1 september 2020 per mail. In die mail, gericht aan de notaris, staat: “
Bedankt voor de wijziging. Wij zullen morgen bellen voor een afspraak voor ondertekening.”
“mede gelet op de bijdrage van de vrouw aan de financiering van de woning aan de [adres] (welke formeel in eigendom toebehoort aan de man), beschouwen partijen deze woning als hun gemeenschappelijk eigendom”. De man stelt dat partijen - door middel van de email van zijn vader van 17 augustus 2020 - als tekstvoorstel hadden gestuurd:
De beslissing
[de minderjarige 1]geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , bij de man zal zijn;
€ 1.052,-per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
woning, hypotheek en lening ouders man