ECLI:NL:RBGEL:2023:7492

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
385321
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor studievertraging door tekort aan stageplaatsen bij HAN

In deze zaak vorderen studenten schadevergoeding van de Stichting Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) wegens studievertraging die zij hebben opgelopen door een tekort aan stageplaatsen. De rechtbank Gelderland heeft op 21 juni 2023 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin de studenten hun schade hebben onderbouwd met argumenten over de tekortkomingen van de HAN in haar zorgplicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de studenten in verschillende mate studievertraging hebben opgelopen, variërend van een half jaar tot tweeënhalf jaar, en heeft de schadevergoeding per student berekend. De HAN heeft betwist dat zij aansprakelijk is voor de studievertraging en heeft verzocht om matiging van de schadevergoeding, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft de HAN veroordeeld tot betaling van de schadevergoedingen aan de studenten, inclusief wettelijke rente, en heeft de proceskosten gecompenseerd. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van onderwijsinstellingen om zorg te dragen voor voldoende stageplaatsen en de gevolgen van tekortkomingen in deze zorgplicht voor studenten.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Vonnis van 21 juni 2023
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/05/385321 / HA ZA 21-144 / 546 / 560 van

1.[eiser 1]

wonende te [woonplaats]
2.
[eiser 2]
wonende te [woonplaats]
3.
[eiser 3]
wonende te [woonplaats]
4.
[eiser 4]
wonende te [woonplaats]
5.
[eiser 5]
wonende te [woonplaats]
6.
[eiser 6]
wonende te [woonplaats]
7.
[eiser 7]
wonende te [woonplaats]
8.
[eiser 8]
wonende te [woonplaats]
9.
[eiser 9]
wonende te [woonplaats]
10.
[eiser 10]
wonende te [woonplaats]
11.
[eiser 11]
wonende te [woonplaats]
12.
[eiser 12]
wonende te [woonplaats]
13.
[eiser 13]
wonende te [woonplaats]
14.
[eiser 14]
wonende te [woonplaats]
15.
[eiser 15]
wonende te [woonplaats]
16.
[eiser 16]
wonende te [woonplaats]
17.
[eiser 17]
wonende te [woonplaats]
18.
[eiser 18]
wonende te [woonplaats]
19.
[eiser 19]
wonende te [woonplaats]

20.[eiser 20]

wonende te [woonplaats]
21.
[eiser 21]
wonende te [woonplaats]
22.
[eiser 22]
wonende te [woonplaats]
23.
[eiser 23]
wonende te [woonplaats]
24.
[eiser 24]
wonende te [woonplaats]
25.
[eiser 25]
wonende te [woonplaats]
26.
[eiser 26]
wonende te [woonplaats]
27.
[eiser 27]
wonende te [woonplaats]
28.
[eiser 28]
wonende te [woonplaats]
29.
[eiser 29]
wonende te [woonplaats]
eisende partijen
hierna samen te noemen: de studenten
advocaat: mr. R.J.C. Bindels te Utrecht
tegen
de stichting
STICHTING HOGESCHOOL VAN ARNHEM EN NIJMEGEN
gevestigd te Arnhem
gedaagde partij
hierna te noemen: de HAN
advocaat: mr. J.M.H.W. Bindels te Arnhem
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/05/392297 / HA ZA 21-423 van
[eiser in de gevoegde zaak]
wonende te [woonplaats]
hierna mede aan te duiden met: de studenten
advocaat mr. R.J.C. Bindels te Utrecht
tegen
de stichting
STICHTING HOGESCHOOL VAN ARNHEM EN NIJMEGEN
gevestigd te Arnhem
hierna te noemen: de HAN
advocaat mr. J.M.H.W. Bindels te Arnhem

1.De procedures

1.1.
Het verloop van de beide procedures blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 september 2022,
- de akte uitlating schadeomvang II van de studenten,
- de antwoordakte van de HAN.
1.2.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

het tussenvonnis en de aktes
2.1.
In het tussenvonnis van 28 september 2022 heeft de rechtbank het volgende overwogen. De studenten vorderen vergoeding van schade die zij stellen te hebben geleden doordat zij studievertraging hebben opgelopen. Deze vorderingen zijn niet verjaard. De HAN is in beginsel tekortgeschoten in de nakoming van haar zorgplicht jegens de studenten doordat zij zich niet, voordat zij de studenten aannam, ervan heeft vergewist dat er voor hen voldoende mogelijkheden bestonden om het curriculum te volgen en voorts in de nakoming van haar verplichting om de studenten in aanmerking te laten komen voor de functies waarvoor de studie opleidt. Deze tekortkomingen kunnen aan de HAN worden toegerekend. Er is ook causaal verband tussen de tekortkomingen en de schade. De schade waarvan de studenten vergoeding vorderen, is mede het gevolg van een omstandigheid die aan hen kan worden toegerekend, namelijk dat zij de studievertraging hadden kunnen bekorten door na de brief van de HAN van 25 juni 2012 over te stappen naar de opleiding HBO-V. Dat zij dat niet of niet direct hebben gedaan, kan echter niet volledig aan hen worden toegerekend. De rechtbank heeft de mate van eigen schuld vastgesteld op 50%.
2.2.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank voorts het volgende overwogen. De studenten vorderen vergoeding van drie categorieën schade. De eerste categorie is schade die de studenten stellen te hebben geleden doordat zij de arbeidsmarkt later hebben betreden als gevolg van de studievertraging. Deze schade komt voor vergoeding in aanmerking. Voor de begroting ervan zoekt de rechtbank aansluiting bij de richtlijn studievertraging van de Letselschaderaad, zonder bedragen in mindering te brengen op de normbedragen uit die richtlijn. De rechtbank heeft de studenten in de gelegenheid gesteld om de bedragen in deze categorie toe te lichten. De tweede categorie is schade die de studenten stellen te hebben geleden doordat zij als gevolg van de studievertraging langer collegegeld hebben moeten betalen. Ook deze schade komt voor vergoeding in aanmerking en de rechtbank heeft de studenten in de gelegenheid gesteld ook de bedragen in deze categorie toe te lichten. De derde categorie schade waarvan de studenten vergoeding vorderen, is studiefinanciering die zij stellen te zijn misgelopen als gevolg van de studievertraging. Schade in deze categorie komt naar het oordeel van de rechtbank niet voor vergoeding in aanmerking.
2.3.
De studenten hebben zich bij akte uitgelaten. Zij verzoeken de rechtbank om terug te komen van haar oordeel over hun eigen schuld aan de schade. Voorts geven zij argumenten in het kader van het aangehouden oordeel over het beroep van de HAN op matiging. Ten slotte lichten zij hun schadevorderingen toe, eerst in het algemeen, dan per student. De HAN heeft op de akte gereageerd bij antwoordakte.
terugkomen van bindende eindbeslissingen
2.4.
De studenten menen dat de rechtbank haar oordeel dat zij voor een deel zelf schuld hebben aan de schade zou moeten heroverwegen dan wel nuanceren. Zij lichten dat als volgt toe. De studenten die in 2010 met de opleiding zijn begonnen, zouden hoe dan ook buiten hun schuld een jaar studievertraging hebben gehad, namelijk het studiejaar 2014 – 2015. Voorts miskent de rechtbank volgens de studenten dat op hen geen enkele rechtsplicht rustte om over te stappen naar de opleiding HBO-V. Zij betogen onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad onder meer dat het aan de HAN te verwijten is dat zij in een situatie zijn komen te verkeren die tot schadebeperking noodzaakt en dat er daarom weinig tot geen ruimte is om de vergoedingsplicht te verminderen. Voorts menen zij dat niet van hen kan worden verlangd dat zij overstappen naar een studie die opleidt tot andere beroepen dan de studie waarvoor zij aanvankelijk hadden gekozen, alleen om een BIG-registratie te kunnen krijgen. Zij wijzen verder op rov. 2.7 van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 juni 2022 in de zaak van [naam 1] en [naam 2] tegen de HAN, waaruit zij afleiden dat het hof oordeelt dat het juist goed voorstelbaar is dat studenten die al gestart zijn met de opleiding BMH niet ervoor zullen kiezen van studie te wisselen. Op deze gronden verzoeken de studenten de rechtbank om terug te komen van de bindende eindbeslissing in rov. 5.21 van het vonnis, die volgens hen onjuist is. [1]
2.5.
De HAN brengt hier het volgende tegen in. Er is volgens haar in deze fase van de procedure geen plaats meer voor een discussie over eigen schuld, ten eerste omdat de rechtbank de studenten in het tussenvonnis de gelegenheid heeft gegeven om zich uit te laten over de schade die ieder van hen heeft geleden en dus niet om de discussie over eigen schuld te heropenen, ten tweede omdat de vraag of de studenten zelf schuld hebben aan de schade van meet af aan onderdeel is geweest van het partijdebat. Het mag zo zijn dat de studenten zich niet kunnen vinden in het oordeel van de rechtbank over eigen schuld, maar de HAN is het niet eens over het oordeel van de rechtbank over de causaliteit. Als de rechtbank haar oordeel over de eigen schuld van de studenten zou heroverwegen, dan zou zij volgens de HAN ook haar oordeel over de causaliteit moeten heroverwegen. De HAN gaat ervan uit dat de discussie over beide onderwerpen in deze procedure is gesloten. Mocht dat anders zijn, dan ligt volgens de HAN een aparte schriftelijke ronde daarover in de rede.
2.6.
De eisen van een goede procesorde brengen mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. Een bindende eindbeslissing berust onder meer op een onjuiste feitelijke grondslag indien de rechter, na een dergelijke heroverweging, inziet dat zijn uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel was gegrond op een onhoudbare feitelijke lezing van een of meer gedingstukken, welke lezing, bij handhaving, zou leiden tot een einduitspraak waarvan de rechter overtuigd is dat die ondeugdelijk zou zijn. [2]
2.7.
De HAN is in de gelegenheid geweest om zich uit te laten over het verzoek van de studenten om van deze beslissing terug te komen en wel in haar antwoordakte van 18 januari 2023. Dat de HAN daarbij niet is ingegaan op het argument dat de studenten hebben aangevoerd, blijft voor risico van de HAN. [3] De rechtbank zal haar beslissing over eigen schuld daarom thans heroverwegen. Als de studenten die in 2010 met hun studie zijn begonnen naar aanleiding van de brief van 25 juni 2012 onmiddellijk zouden zijn overgestapt naar de studie HBO-V, dan zouden zij hoe dan ook een jaar studievertraging hebben opgelopen. Zij zouden hun studie dan immers niet voor de zomer van 2015 hebben kunnen voltooien. Aan deze vertraging hebben deze studenten geen eigen schuld. Daarom komt schade door dat jaar vertraging in aanmerking voor volledige vergoeding. Aan schade door langere vertraging doordat de studenten niet of niet direct zijn overgestapt, hebben deze studenten wel eigen schuld, en wel voor de helft. Dit geldt voor [eiser 1] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] , [eiser 6] en [eiser in de gevoegde zaak] . De rechtbank zal hun schade op die basis begroten. Zij komt in zoverre terug van het oordeel in het tussenvonnis van 28 september 2022 over eigen schuld.
2.8.
Voor het geval dat de rechtbank terugkomt van het oordeel over eigen schuld, verzoekt de HAN de rechtbank om ook terug te komen van het oordeel over causaliteit. [4] Zij meent dat de rechtbank heeft miskend dat waarschuwingen noch nieuwe studenten ervan hebben weerhouden de studie te gaan volgen, noch alle studenten die de studie al volgden ertoe hebben gebracht onmiddellijk over te stappen naar de studie HBO-V. Dit argument doet niet af aan het oordeel dat in het tussenvonnis is gegeven in rov. 5.18. De rechtbank zal daarom niet van dat oordeel terugkomen.
schade: categorieën
2.9.
De studenten lichten hun schadevorderingen toe. Zij gaan daarbij in op de schadecategorieën inkomensschade en collegegeld. De eerste categorie, inkomensschade, berekenen zij op basis van de normbedragen van de letselschaderichtlijn. De tweede post, collegegeld, baseren zij op het verschuldigde collegegeld op maandbasis, tenzij studenten de studie hebben afgerond in juni, juli of augustus, in welk geval zij uitgaan van het volledige verschuldigde collegegeld op jaarbasis omdat zij dan geen aanspraak hebben op gedeeltelijke terugbetaling. De derde categorie, misgelopen studiefinanciering, laten de studenten buiten beschouwing omdat de rechtbank in het tussenvonnis heeft geoordeeld dat die schade niet voor vergoeding in aanmerking komt.
2.10.
De normbedragen uit de letselschaderichtlijn zijn: [5]
jaar
normbedrag per jaar
normbedrag per maand
2014
€ 19.425,00
€ 1.618,75
2015
€ 19.575,00
€ 1.631,25
2016
€ 19.800,00
€ 1.650,00
2017
€ 20.200,00
€ 1.683,33
2018
€ 20.450,00
€ 1.704,17
2019
€ 20.875,00
€ 1.739,58
2.11.
De vorderingen tot vergoeding van collegegeld zijn gebaseerd op de volgende bedragen: [6]
studiejaar
collegegeld per jaar
collegegeld per maand
2014 – 2015
€ 1.906,00
€ 158,83
2015 – 2016
€ 1.951,00
€ 162,58
2016 – 2017
€ 1.984,00
€ 165,33
2017 – 2018
€ 2.006,00
€ 167,17
2018 – 2019
€ 2.060,00
€ 171,67
schade: scenario’s
2.12.
De studenten die met hun studie zijn begonnen in 2010 begroten hun schade in drie scenario’s. In scenario I wordt de schade van deze studenten volledig vergoed, dus zonder rekening te houden met hun eigen schuld. In scenario II wordt hun schade voor één vertragingsjaar volledig vergoed en voor de overige vertragingsjaren voor de helft, vanwege eigen schuld. In scenario III wordt de schade van deze studenten voor de helft vergoed, vanwege eigen schuld. De studenten die met hun studie zijn begonnen in 2011 begroten hun schade in twee scenario’s, overeenkomstig de scenario’s I en III zoals hierboven weergegeven. [7]
2.13.
De rechtbank zal vanaf rov. 2.17 de schade van de studenten begroten uitgaande van deze scenario’s.
schade: profileringsfonds en OV
2.14.
De HAN stelt bij conclusie van antwoord dat zij aan tien studenten reeds schadevergoedingen heeft betaald, namelijk aan [eiser 4] , [eiser 5] , [eiser 9] , [eiser 10] , [eiser 13] , [eiser 14] , [eiser 18] , [eiser 20] , [eiser 25] en [eiser 27] . [8] Deze studenten betwisten niet dat zij de bedragen hebben ontvangen die de HAN stelt aan hen te hebben betaald. Wel stellen negen van hen dat deze vergoedingen afkomstig zijn uit het ‘profileringsfonds’. [9] Zij menen dat deze daarom alleen kunnen worden verrekend met de schade die zij lijden doordat zij extra collegegeld hebben moeten betalen. [10] De HAN interpreteert dit zo dat de studenten erkennen dat deze bedragen in mindering strekken op enige toe te wijzen schadevergoeding, waarbij zij verwijst naar het standpunt dat [eiser 4] hierover heeft ingenomen. [11] Zij voert verder het volgende aan. Het profileringsfonds is ingesteld op grond van art. 7.51 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Studenten van de HAN die aanspraak hebben (gehad) op een prestatiebeurs, kunnen onder omstandigheden bij studievertraging een beroep doen op het profileringsfonds. De genoemde bedragen zijn langs deze weg betaald vanwege de opgelopen vertragingen. Daarom staan deze betalingen volgens de HAN in zo nauw verband met de schade waarvan de studenten vergoeding vorderen, dat deze bedragen in mindering behoren te strekken op de schadevergoeding. [12]
2.15.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. De studenten erkennen niet dat de betaalde bedragen in mindering strekken ‘op enige toe te wijzen schadevergoeding’. Zij (althans negen van hen) menen integendeel dat deze bedragen alleen in mindering strekken op de vergoeding voor extra betaald collegegeld. Naar het oordeel van de rechtbank strekken de betalingen in elk geval niet in mindering op de vergoedingen die de HAN verschuldigd is voor schade die de studenten lijden doordat zij de arbeidsmarkt later hebben betreden. Het profileringsfonds is immers niet bedoeld voor het vergoeden van schade van afgestudeerde studenten maar voor het bieden van financiële ondersteuning aan ingeschreven studenten (art. 7.51 WHW). De rechtbank zal de vergoedingen uit het profileringsfonds daarom niet in mindering brengen op de inkomensschade. Deze vergoedingen zullen wel in mindering worden gebracht op de vergoedingen voor extra collegegeld, omdat de studenten zich daar niet tegen verzetten.
2.16.
De HAN stelt bij conclusie van antwoord dat twee studenten zes respectievelijk vijf ‘maanden OV’ hebben ontvangen, namelijk [eiser 18] en [eiser 25] . [13] In reactie daarop voeren deze studenten aan dat het totaal onduidelijk is wat de HAN daarmee bedoelt. [14] De HAN gaat daar niet meer op in. De rechtbank gaat daarom aan deze stelling van de HAN voorbij.
schade: begroting per student
2.17.
De rechtbank gaat thans over tot begroting van de schade van ieder van de studenten op basis van de hiervoor genoemde normbedragen uit de letselschaderichtlijn en verschuldigde collegegelden.
[eiser 1]
2.18.
[eiser 1] stelt het volgende. [15] Zij is in september 2010 met de BMH-opleiding begonnen. Zij heeft in haar derde studiejaar een bestuursfunctie bij haar studentenvereniging vervuld. In februari 2015 is zij overgestapt naar de opleiding HBO-V. Zij heeft deze studie, waar vier jaar voor staat, in 2½ jaar voltooid. Zij heeft haar diploma gehaald in juli 2017. [eiser 1] concludeert dat zij 22 maanden studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het tekort aan stageplaatsen.
2.19.
[eiser 1] begroot de schade die zij heeft geleden doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden (in scenario I) op € 36.425,00. Dat bedrag is als volgt opgebouwd: [16]
2015: vier maanden × € 1.631,25 € 6.525,00 [17]
2016: (volledig) € 19.800,00
2017: zes maanden × € 1.683,33
€ 10.100,00 +
totaal € 36.425,00
2.20.
De schade die zij lijdt doordat zij extra collegegeld heeft moeten betalen, begroot [eiser 1] in scenario II op € 2.943,00, dat is € 1951,00 + de helft van €1.984,00.
2.21.
De HAN betwist niet dat de studie van [eiser 1] is gelopen zoals zij stelt. [18]
2.22.
Partijen zijn het er dus over eens dat [eiser 1] 22 maanden studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het gebrek aan stageplaatsen. Het eerste jaar komt in aanmerking voor volledige vergoeding, het restant voor de helft. De rechtbank begroot de schade die [eiser 1] lijdt doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden daarom op € 28.075,00, dat is € 19.725,00 (vier maanden in 2015 × € 1.631,25 en acht maanden in 2016 × € 1.650,00) vermeerderd met de helft van € 16.700,00 (vier maanden in 2016 × € 1.650,00 en zes maanden in 2017 × € 1.683,33). De schade die [eiser 1] lijdt doordat zij extra collegegeld heeft moeten betalen, begroot de rechtbank op € 2.943,00, dat is € 1.951,00 + de helft van € 1.984,00.
2.23.
De conclusie is dat € 31.018,00 voor vergoeding in aanmerking komt, dat is € 28.075,00 + € 2.943,00.
[eiser 3]
2.24.
[eiser 3] stelt het volgende. [19] Zij is in september 2010 met de BMH-opleiding begonnen. In haar vierde studiejaar heeft zij zes maanden moeten wachten op een stage. Zij heeft die pas in haar vijfde studiejaar kunnen lopen, waarna zij in januari 2015 haar BMH-diploma heeft gehaald. Omdat zij zich vervolgens niet kon laten inschrijven in het BIG-register, was het vrijwel onmogelijk om een baan te vinden op HBO-niveau. Daarom is [eiser 3] op aanraden van de HAN in februari 2015 de opleiding HBO-V gaan volgen. Het diploma voor die opleiding heeft zij gehaald in juni 2017. [eiser 3] concludeert dat zij minimaal vijf en maximaal 34 maanden studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het tekort aan stageplaatsen (namelijk tot januari 2015 dan wel tot juni 2017).
2.25.
[eiser 3] begroot de schade die zij heeft geleden doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden (in scenario I) op € 55.950,00. Dat bedrag is als volgt opgebouwd: [20]
2014: vier maanden × € 1.618,75 € 6.475,00
2015: (volledig) € 19.575,00
2016: (volledig) € 19.800,00
2017: zes maanden × € 1.683,33
€ 10.100,00 +
totaal € 55.950,00
2.26.
[eiser 3] vordert voorts betaling van een bedrag dat zij berekent op € 5.510,30 op de grond dat zij 34 maanden extra collegegeld heeft moeten betalen over de studiejaren 2014 – 2015, 2015 – 2016 en 2016 – 2017 van respectievelijk € 1.906,00, € 1.951,00 en € 1.984,00. [21]
2.27.
De HAN erkent dat [eiser 3] vijf maanden studievertraging heeft opgelopen, maar zij betwist dat zij 34 maanden studievertraging heeft opgelopen. Het verschil is niet gebaseerd op het tekort aan stageplaatsen maar op het verwijt van [eiser 3] dat het BMH-diploma haar geen toegang gaf tot een baan op HBO-niveau. Volgens de HAN was het BMH-diploma niet waardeloos, wat volgens haar daaruit blijkt dat anderen met dit diploma wel passend werk hebben gevonden. Verder betwist de HAN dat [eiser 3] genoodzaakt was de opleiding HBO-V te gaan volgen nadat zij de opleiding BMH had voltooid. Volgens de HAN heeft [eiser 3] wel gesteld maar niet toegelicht dat zij daadwerkelijk heeft gesolliciteerd als medisch hulpverlener en dat zij is afgewezen omdat haar BMH-diploma niet zou voldoen. [22]
2.28.
In reactie hierop beroept [eiser 3] zich op het hof Arnhem-Leeuwarden, dat in zijn arrest van 12 oktober 2021 heeft geoordeeld dat vertraging als gevolg van een overstap naar de opleiding HBO-V wegens het ontbreken van een inbedding in de wet BIG voor vergoeding in aanmerking komt. [23]
2.29.
Zoals hiervoor overwogen, oordeelt de rechtbank in navolging van het oordeel dat het hof Arnhem-Leeuwarden heeft gegeven in het arrest waarop [eiser 3] zich beroept, dat de HAN is tekortgeschoten doordat zij de studenten de indruk heeft gegeven en de studenten redelijkerwijs hebben mogen verwachten dat zij na hun afstuderen bevoegd zouden zijn om het vak uit te oefenen waarvoor zij waren opgeleid, maar dat zij daartoe niet bevoegd waren omdat zij zich niet als medisch hulpverlener konden laten registreren in het BIG-register. [eiser 3] heeft echter wel gesteld dat zij genoodzaakt was de opleiding HBO-V te gaan volgen om de reden dat zij met haar BMH-diploma geen baan op HBO-niveau kon krijgen, in het bijzonder omdat zij zich met dat diploma niet kon laten inschrijven in het BIG-register, maar zij heeft dat niet toegelicht. Zij heeft niet gesteld hoe vaak zij heeft gesolliciteerd en bij welke instellingen zij dat heeft gedaan en zij is niet specifiek ingegaan op de gronden waarop deze instellingen haar niet hebben aangenomen, laat staan dat zij dergelijke stellingen heeft gestaafd door bijvoorbeeld afwijzingsbrieven in het geding te brengen. Dat had gezien het verweer van de HAN wel op haar weg gelegen. Omdat zij haar stelling dat zij genoodzaakt was de opleiding HBO-V te volgen aldus niet voldoende heeft toegelicht, zal zij niet tot bewijs worden toegelaten. Daarom kan niet worden geoordeeld dat de vertraging gedurende de periode van januari 2015 tot juni 2017 het gevolg is van deze tekortkoming van de HAN. De vordering die met die vertraging samenhangt, zal daarom worden afgewezen.
2.30.
Omdat de HAN niet betwist dat [eiser 3] vijf maanden studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het tekort aan stageplaatsen, zal de vordering tot vergoeding van schade als gevolg daarvan worden toegewezen. De rechtbank begroot de schade die [eiser 3] lijdt doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden op € 8.106,25 (vier maanden in 2014 × € 1.618,75 + één maand in 2015 × € 1.631,25) en de schade die zij lijdt doordat zij extra collegegeld heeft moeten betalen op € 794,17 (vijf maanden in het studiejaar 2014 – 2015 × € 158,83). De HAN zal worden veroordeeld het bedrag van € 8.900,42 (€ 8.106,25 + € 794,17) volledig te vergoeden.
2.31.
In het staatje dat de HAN opneemt in haar antwoordakte onder 21 staat dat zij erkent dat [eiser 3] 24 maanden studievertraging heeft opgelopen. De HAN licht die periode niet anders toe dan door te verwijzen naar de conclusie van antwoord, [24] waarin zij slechts vijf maanden studievertraging erkent, zoals hiervoor overwogen. Het valt ook niet in te zien met welke gedachte de HAN thans zou erkennen dat [eiser 3] 24 maanden studievertraging heeft opgelopen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat dit erkende aantal van 24 maanden berust op een vergissing.
[eiser 4]
2.32.
[eiser 4] stelt het volgende. [25] Hij is in september 2010 met de BMH-opleiding begonnen. In het begin van de studie heeft hij vertraging opgelopen die niet aan de HAN is te wijten. Nadat hij in zijn derde jaar in plaats van stage te lopen de resterende onderdelen van zijn studie had afgerond en in zijn vierde jaar zes maanden vergeefs op een stageplaats had gewacht, heeft hij in overleg met de HAN besloten per februari 2015 over te stappen naar de opleiding HBO-V. Deze opleiding, waar vier jaar voor staat, heeft hij in 2½ jaar voltooid. Hij heeft zijn diploma gehaald in juli 2017. [eiser 4] concludeert dat hij 22 maanden studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het tekort aan stageplaatsen.
2.33.
[eiser 4] begroot de schade die hij heeft geleden doordat hij de arbeidsmarkt later heeft betreden (in scenario I) op € 36.425,00. Dat bedrag is als volgt opgebouwd: [26]
2015: vier maanden × € 1.631,25 € 6.525,00 [27]
2016: (volledig) € 19.800,00
2017: zes maanden × € 1.683,33
€ 10.100,00 +
totaal € 36.425,00
2.34.
Voorts vordert [eiser 4] vergoeding van schade die hij lijdt doordat hij collegegeld heeft moeten betalen over de studiejaren 2015 – 2016 en 2016 – 2017. [eiser 4] berekent deze schadepost in de dagvaarding (expliciet) en in de laatste akte (impliciet) op € 3.604,30 [28] , dat is het volledige collegegeld over het studiejaar 2015 – 2016 (€ 1.951,00) en 10/12 van het collegegeld over het studiejaar 2016 – 2017 (€ 1.653,33). Anderzijds maakt [eiser 4] aanspraak op vergoeding van het volledige collegegeld over de studiejaren 2015 – 2016 en 2016 – 2017, in de laatste akte opgenomen als ‘1951 + 1984’, wat aansluit op zijn stellingen dat hij is afgestudeerd in juli en dat studenten geen recht hebben op terugbetaling van collegegeld naar rato in gevallen waarin zij zijn afgestudeerd in juni, juli of augustus. [29] De rechtbank begrijpt op grond van deze laatste onbetwist gebleven stellingen de vordering van [eiser 4] zo dat hij vergoeding vordert niet van € 3.604,30 maar van € 3.935,00, dat is het volledige collegegeld over de genoemde studiejaren.
2.35.
De HAN betwist de stellingen van [eiser 4] . Volgens haar heeft [eiser 4] wel degelijk een stageplaats gekregen, maar heeft hij de stage niet gehaald. Hij heeft een herkansing gekregen waarop hij even heeft moeten wachten, maar ook daarvoor is hij gezakt. Toen is hij overgestapt naar de opleiding HBO-V. [30]
2.36.
[eiser 4] erkent dat hij stage heeft gelopen en wel op de AOA (Acute Opname-Afdeling) van het Laurentiusziekenhuis te Roermond, maar de HAN heeft deze stage stopgezet omdat de competenties die tijdens deze stage dienden te worden afgetekend niet binnen dat ziekenhuis konden worden behaald. De HAN heeft deze stage niet als ‘kans’ voor [eiser 4] beschouwd, omdat het niet aan [eiser 4] kon worden verweten dat hij de stage niet kon afmaken. Zeven maanden nadat deze stage was stopgezet, heeft [eiser 4] een nieuwe stageplaats gekregen. Hij heeft deze stage niet gehaald. Dat verwijt hij de HAN, omdat het alweer twee jaar geleden was dat hij onderwijs had gevolgd toen hij deze stage ging lopen. In de periode van de vertraging heeft de HAN geen onderwijs aangeboden. Daardoor was zijn kennis niet bij. [31]
2.37.
De HAN is in haar laatste akte op de studievertraging van [eiser 4] ingegaan door te verwijzen naar haar conclusie van antwoord onder 111 – 113. [32] Daarmee heeft zij het standpunt dat [eiser 4] na de conclusie van antwoord bij akte heeft ingenomen en waarmee hij is ingegaan op het verweer van de HAN, niet voldoende betwist. Het verweer van de HAN faalt daarom.
2.38.
De HAN stelt dat zij [eiser 4] een bedrag van € 1.674,84 heeft betaald en dat dit bedrag in mindering strekt op de schade. [33] [eiser 4] betwist niet dat hij het bedrag heeft ontvangen. Hij stelt (impliciet) dat dit een vergoeding is uit het profileringsfonds, dat deze ziet op studiekosten dan wel collegegeld en dat deze daarom alleen kan worden verrekend met de schade die hij lijdt doordat hij extra collegegeld heeft moeten betalen. [34]
2.39.
De rechtbank oordeelt op grond van het voorgaande dat [eiser 4] aanspraak kan maken op vergoeding voor schade die hij lijdt doordat hij de arbeidsmarkt later heeft betreden van € 28.075,00, dat is het totaal van € 19.725,00 (vier maanden in 2015 × € 1.631,25 + acht maanden in 2016 × € 1.650,00) en € 8.350,00 (de helft van het totaal van vier maanden in 2016 × € 1.650,00 en zes maanden in 2017 × € 1.683,33). Voorts kan hij aanspraak maken op vergoeding van extra collegegeld van € 2.943,00, dat is het totaal van € 1.951,00 (collegegeld over het studiejaar 2015 – 2016) en € 992,00 (de helft van het collegegeld over het studiejaar 2016 – 2017), verminderd met € 1.674,84 wegens de vergoeding uit het profileringsfonds.
2.40.
De conclusie is dat een bedrag van € 29.343,16 voor vergoeding in aanmerking komt, dat is € 28.075,00 + € 2.943,00 -/- € 1.674,84.
[eiser 5]
2.41.
[eiser 5] stelt het volgende. [35] Zij is in september 2010 met de BMH-opleiding begonnen. Zij heeft aan het einde van haar derde studiejaar tot februari 2015 moeten wachten op een afstudeerstage. Zij had hierdoor nooit eerder kunnen afstuderen dan in de zomer van 2015. [eiser 5] concludeert dat zij een jaar studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het tekort aan stageplaatsen.
2.42.
[eiser 5] begroot de schade die zij heeft geleden doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden (in scenario I) op € 19.525,00. Dat bedrag is als volgt opgebouwd: [36]
2014: vier maanden × € 1.618,75 € 6.475,00
2015: acht maanden × € 1.631,25
€ 13.050,00 +
totaal € 19.525,00
2.43.
Voorts vordert [eiser 5] betaling van € 1.906,00 op de grond dat zij een jaar extra collegegeld heeft moeten betalen over het studiejaar 2014 – 2015.
2.44.
De HAN brengt hiertegen in dat een half jaar van de gestelde vertraging is veroorzaakt doordat [eiser 5] onderdelen van haar BPV-2 stage nog moest afronden voordat zij haar BPV-3 stage kon doen. Voor die laatste stage is [eiser 5] vervolgens gezakt. Volgens de HAN kan daarom hooguit een half jaar van de studievertraging aan haar worden verweten. [37]
2.45.
[eiser 5] stelt dat zij haar BPV-2 stage in januari 2013 heeft voltooid en betwist dat er daarna nog onderdelen moesten worden afgerond. Zij betwist niet dat zij de BPV-3 stage niet heeft behaald, maar zij voert aan dat zij de vertraging die daardoor is ontstaan niet aan de HAN toerekent. [38]
2.46.
Het had op de weg van [eiser 5] gelegen om naar aanleiding van het verweer van de HAN toe te lichten dat de vertraging bij haar BPV-3 stage er niet aan was te wijten dat zij nog onderdelen van haar BPV-2 stage moest afronden. Dat had zij kunnen doen door te stellen welke onderdelen zij op welke momenten had afgerond. Die stellingen had zij kunnen staven door enig document in het geding te brengen waaruit had kunnen blijken wanneer haar BPV-2 stage definitief was voltooid. Door dat niet te doen, heeft [eiser 5] haar stelling dat zij in verband met de BPV-3 stage een half jaar studievertraging heeft opgelopen als gevolg van een tekort aan stageplaatsen onvoldoende toegelicht. Zij zal daarom niet worden toegelaten om dat te bewijzen. Dat deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
2.47.
Schade als gevolg van het andere halve jaar vertraging zal wel worden toegewezen omdat de HAN erkent dat [eiser 5] een half jaar studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het gebrek aan stageplaatsen. [39] De rechtbank begroot de schade doordat [eiser 5] daardoor de arbeidsmarkt later heeft betreden op € 9.737,50 (vier maanden in 2014 × € 1.618,75 en twee maanden in 2015 × € 1.631,25).
2.48.
Als vergoeding voor het collegegeld over het studiejaar 2014 – 2015 komt een bedrag van € 953,00 in aanmerking, dat is de helft van het collegegeld voor het studiejaar 2014 – 2015. De HAN stelt dat zij [eiser 5] een bedrag van € 3.714,81 heeft betaald en dat dit bedrag in mindering strekt op de schade. [40] Zoals hiervoor overwogen, strekt dit bedrag in mindering op de vergoeding voor de schade die [eiser 5] lijdt doordat zij extra collegegeld heeft moeten betalen. Na de vermindering met de vergoeding uit het profileringsfonds, blijft er van de vergoeding voor schade die [eiser 5] lijdt doordat zij extra collegegeld heeft moeten betalen, niets over.
2.49.
De conclusie is dat € 9.737,50 voor vergoeding in aanmerking komt.
[eiser 6]
2.50.
[eiser 6] stelt het volgende. [41] Hij is in september 2010 met de BMH-opleiding begonnen. Aan het einde van 2015 is hij binnen die opleiding overgestapt van de differentiatie spoedeisende hulp naar cardiodiagnostiek in de hoop dat daar een stage beschikbaar zou komen. Nadat hij in zijn zevende studiejaar, vanaf september 2016, twee stages had gelopen, heeft hij zijn diploma gehaald in juli 2017. [eiser 6] concludeert dat hij anderhalf jaar studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het tekort aan stageplaatsen.
2.51.
[eiser 6] begroot de schade die hij heeft geleden doordat hij de arbeidsmarkt later heeft betreden (in scenario I) op € 29.933,33. Dat bedrag is als volgt opgebouwd: [42]
2016: elf maanden × € 1.650,00 € 18.150,00
2017: zeven maanden × € 1.683,33
€ 11.783,33 +
totaal € 29.933,33
2.52.
Voorts vordert [eiser 6] betaling van een bedrag dat hij berekent op € 3.122,06 op de grond dat hij ruim anderhalf jaar extra collegegeld heeft moeten betalen, namelijk over de studiejaren 2015 – 2016 (7/12) en 2016 – 2017 (volledig).
2.53.
Volgens de HAN is een deel van de anderhalf jaar studievertraging veroorzaakt doordat [eiser 6] niet tot een stage kon worden toegelaten omdat hij achterstand had in andere studieonderdelen. Voorts heeft hij een dubbele specialisatie gevolgd, waarvoor hij dus langer moest studeren. Een vertraging van een jaar als gevolg van een tekort aan stageplaatsen komt de HAN niet onjuist voor. [43]
2.54.
[eiser 6] stelt hier tegenover dat hij de studieonderdelen die hij moest halen voordat hij kon beginnen aan een stage al had gehaald in het studiejaar 2014 – 2015 en dat hij daarna nog twee jaar moest wachten en stage lopen voordat hij zijn diploma kreeg. Hij is van differentiatie veranderd juist om verdere vertraging te voorkomen. Hij heeft eerst zes maanden gewacht op een stage bij spoedeisende hulp en vervolgens zes maanden op een stage bij cardiodiagnostiek. Hij maakt slechts aanspraak op vergoeding van vertraging als gevolg van een van deze twee wachtperiodes. [44]
2.55.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Het had op de weg van [eiser 6] gelegen om naar aanleiding van het verweer van de HAN niet alleen te stellen maar ook toe te lichten dat hij de studieonderdelen die hij moest halen voordat hij kon beginnen aan een stage al had gehaald in het studiejaar 2014 – 2015. Dat had hij kunnen doen door enig document in het geding te brengen waaruit dat had kunnen blijken. Door dat niet te doen, heeft [eiser 6] onvoldoende toegelicht dat hij in verband met zijn tweede stage een half jaar studievertraging heeft opgelopen als gevolg van een tekort aan stageplaatsen. Hij zal daarom niet worden toegelaten om dat te bewijzen.
2.56.
Schade als gevolg van een jaar studievertraging zal wel worden toegewezen omdat de HAN die studievertraging erkent. [45] De rechtbank begroot de schade doordat [eiser 6] de arbeidsmarkt later heeft betreden op € 19.833,33 (elf maanden in 2016 × € 1.650,00 + één maand in 2017 × € 1.683,33). Als vergoeding voor het collegegeld komt een bedrag in aanmerking van € 1.995,00, dat is zes maanden collegegeld over het studiejaar 2016 – 2017 (€ 992,00) en zes maanden collegegeld over het studiejaar 2017 – 2018 (€ 1.003,00). De conclusie is dat voor vergoeding een bedrag in aanmerking komt van € 21.828,33, dat is het totaal van € 19.833,33 en € 1.995,00.
[eiser 7]
2.57.
[eiser 7] stelt het volgende. [46] Zij is in september 2011 met de BMH-opleiding begonnen. In haar derde jaar was er voor [eiser 7] geen stageplaats beschikbaar. Zij is daarom begonnen aan haar scriptie. Toen die in januari 2014 af was, had zij nog steeds geen uitzicht op een stageplaats. Vervolgens heeft [eiser 7] zelf een buitenlandse minor en een buitenlandse stage geregeld. Deze stage is door de HAN niet goedgekeurd. Nadat [eiser 7] in januari 2015 haar minor had voltooid, was er weer geen stageplaats beschikbaar. Per september 2015 is [eiser 7] daarom overgestapt naar de opleiding HBO-V. Deze studie heeft zij in 2½ jaar doorlopen, waarna zij haar diploma heeft ontvangen in februari 2018. [eiser 7] concludeert dat zij 30 maanden studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het tekort aan stageplaatsen.
2.58.
[eiser 7] begroot de schade die zij heeft geleden doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden op € 49.933,34. Dat bedrag is als volgt opgebouwd: [47]
2015: vier maanden × € 1.631,25 € 6.525,00
2016: (volledig) € 19.800,00
2017: (volledig) € 20.200,00
2018: twee maanden × € 1.704,17
€ 3.408,34 +
totaal € 49.933,34
2.59.
[eiser 7] vordert voorts betaling van een bedrag dat zij berekent op € 4.938,00 op de grond dat zij 30 maanden extra collegegeld heeft moeten betalen over de studiejaren 2015 – 2016, 2016 – 2017 en 2017 – 2018.
2.60.
De HAN stelt hier tegenover dat [eiser 7] vanaf februari 2015 een half jaar uitgeschreven was. Die tijd kan volgens de HAN niet worden aangemerkt als vertraging als gevolg van een tekortkoming van de HAN. Volgens de HAN kon [eiser 7] gedurende deze periode niet voor een stageplaats in aanmerking komen. De maximale vertraging is daarom volgens haar 24 maanden. [48]
2.61.
[eiser 7] stelt in reactie hierop dat zij zich op advies van de HAN zes maanden heeft uitgeschreven om haar schade te beperken. Zij heeft toen geen collegegeld hoeven betalen. De schadepost ‘collegegeld’ kan daarom volgens haar in die zin worden aangepast van 30 naar 24 maanden. Dat zij zich een half jaar heeft uitgeschreven, neemt volgens [eiser 7] niet weg dat zij gedurende deze periode studievertraging heeft opgelopen als gevolg van de tekortkoming van de HAN. Zij stelt dat zij gedurende deze periode beschikbaar was om stage te lopen. Volgens haar was het de praktijk onder studenten om zich gedurende de tijd dat zij op een stageplaats wachtten, uit te schrijven om zo collegegeld te besparen. Zij werden dan niet van de wachtlijst voor stageplaatsen gehaald. [49]
2.62.
De HAN is hier niet meer op ingegaan, hoewel zij daartoe wel voldoende gelegenheid heeft gehad. Het verweer dat het halve jaar vanaf februari 2015 niet kan worden aangemerkt als vertraging als gevolg van een tekortkoming van de HAN, wordt daarom verworpen. Daarom zal de schade van [eiser 7] doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden, worden begroot op basis van een vertraging van 30 maanden. [eiser 7] heeft de aanpassing van haar vordering tot vergoeding van collegegeld, anders dan zij heeft aangekondigd in haar akte uitlating verjaring en omvang schade, niet in haar laatste akte verwerkt.
2.63.
De conclusie is dat een bedrag van € 26.959,17 voor vergoeding in aanmerking komt, dat is de helft van het totaal van € 49.933,34 en € 3.985,00.
[eiser 9]
2.64.
[eiser 9] stelt het volgende. [50] Zij is in september 2011 met de BMH-opleiding begonnen. In het derde en het vierde studiejaar waren er voor haar geen stageplaatsen beschikbaar. Zij heeft mede op advies van de HAN besloten om in januari 2015 over te stappen naar de opleiding HBO-V. Die opleiding heeft zij in 2½ jaar voltooid. Zij heeft haar diploma in juli 2017 ontvangen. [eiser 9] concludeert dat zij 23 maanden studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het tekort aan stageplaatsen.
2.65.
[eiser 9] begroot de schade die zij heeft geleden doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden op € 38.108,33. Dat bedrag is als volgt opgebouwd: [51]
2015: vier maanden × € 1.631,25 € 6.525,00
2016: (volledig) € 19.800,00
2017: zeven maanden × € 1.683,33
€ 11.783,33 +
totaal € 38.108,33
2.66.
Voorts vordert [eiser 9] vergoeding van € 3.935,00 op de grond dat zij twee jaar extra collegegeld heeft moeten betalen over de studiejaren 2015 – 2016 en 2016 – 2017.
2.67.
Volgens de HAN heeft [eiser 9] geen vertraging opgelopen door het tekort aan stageplaatsen, maar door het afbreken van haar KWZ-project. Wel heeft haar overstap naar HBO-V tot studievertraging geleid. Een vertraging van anderhalf jaar als gevolg van de overstap naar HBO-V komt de HAN niet onjuist voor. [52]
2.68.
[eiser 9] brengt hier het volgende tegen in. Zij is in februari 2014 met haar scriptie (het KWZ-project) begonnen omdat er geen stageplaats beschikbaar was. Zij erkent dat het werk aan haar scriptie in de periode van april 2014 tot september 2014 is stopgezet. Uiteindelijk heeft zij deze scriptie in februari 2015 voltooid. Omdat er ook toen geen zicht was op een stageplaats, is [eiser 9] toen overgestapt naar de opleiding HBO-V. [eiser 9] betwist dat de vertraging van haar scriptie de reden was voor de studievertraging, omdat zij gedurende de gehele periode beschikbaar was voor een stage, die maar niet kwam. [53]
2.69.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. De HAN heeft het verweer dat [eiser 9] vertraging heeft opgelopen in verband met haar scriptie en niet als gevolg van het gebrek aan stageplaatsen onvoldoende toegelicht. De HAN erkent immers dat [eiser 9] is overgestapt naar de opleiding HBO-V en in de context van deze procedure is duidelijk dat zij dit heeft gedaan omdat er geen stageplaatsen beschikbaar waren voor studenten van de opleiding BMH. De stelling van de HAN dat [eiser 9] langer heeft gedaan over haar scriptie dan ervoor stond, is dan onvoldoende voor de conclusie dat haar studievertraging daardoor is veroorzaakt. De HAN is ook niet meer ingegaan op hetgeen [eiser 9] hierover bij akte uitlating verjaring en omvang schade nader heeft gesteld. Dit verweer van de HAN zal daarom worden verworpen.
2.70.
De HAN stelt dat [eiser 9] al een schadevergoeding van € 1.716,90 heeft ontvangen. [54] Dat bedrag strekt in mindering op de vergoeding van schade die [eiser 9] lijdt doordat zij extra collegegeld heeft moeten betalen.
2.71.
De conclusie is dat een bedrag van € 19.304,77 voor vergoeding in aanmerking komt, dat is de helft van € 38.108,33 vermeerderd met de helft van € 3.935,00, waarop in mindering strekt € 1.716,90.
[eiser 10]
2.72.
[eiser 10] stelt het volgende. [55] Zij is in september 2011 met de BMH-opleiding begonnen. Er was pas een stageplaats voor haar beschikbaar in februari 2015. Haar afstudeerstage heeft zij in het vijfde studiejaar doorlopen. Zij heeft haar diploma gehaald in april 2016. [eiser 10] concludeert dat zij acht maanden studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het tekort aan stageplaatsen.
2.73.
[eiser 10] begroot de schade die zij heeft geleden doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden op € 13.125,00. Dat bedrag is als volgt opgebouwd: [56]
2015: vier maanden × € 1.631,25 € 6.525,00
2016: vier maanden × € 1.650,00
€ 6.600,00 +
totaal € 13.125,00
2.74.
[eiser 10] vordert voorts vergoeding van € 1.300,64 op de grond dat zij acht maanden extra collegegeld heeft moeten betalen over het studiejaar 2015 – 2016.
2.75.
Het komt de HAN niet onjuist voor dat [eiser 10] zes maanden vertraging heeft opgelopen als gevolg van het tekort aan stageplaatsen. Zij betwist hetgeen [eiser 10] meer of anders stelt. [57]
2.76.
De HAN erkent aldus zes van de gestelde acht maanden vertraging en zij betwist er twee. Zij licht niet toe op welke grond zij die twee maanden vertraging betwist. De rechtbank gaat daarom aan die betwisting voorbij. Dat leidt tot het oordeel dat [eiser 10] acht maanden studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het gebrek aan stageplaatsen. De schadevergoedingsplicht van de HAN wordt met de helft verminderd, zoals hiervoor overwogen.
2.77.
De HAN stelt dat [eiser 10] reeds € 2.208,45 heeft ontvangen als vergoeding voor schade door studievertraging. [58] [eiser 10] betwist dat niet. Dit bedrag strekt in mindering op de vergoeding van schade die [eiser 10] lijdt doordat zij extra collegegeld heeft moeten betalen. Na die vermindering blijft er van de vergoeding voor schade die [eiser 10] lijdt doordat zij extra collegegeld heeft moeten betalen, niets over.
2.78.
De conclusie is dat € 6.562,50 voor vergoeding in aanmerking komt, dat is helft van € 13.125,00.
2.79.
[eiser 10] stelt voorts het volgende. Nadat zij haar diploma had gehaald, heeft zij enkele maanden moedeloos gesolliciteerd. Het is haar gebleken dat haar diploma geen toegang gaf tot een baan op niveau. In juni 2016 is [eiser 10] aangenomen als stagiaire anesthesiemedewerker. Op 1 september 2016 is zij aangenomen voor een tweejarig traineeship tot anesthesiemedewerker. Pas in juli 2018 is [eiser 10] in aanmerking gekomen voor een baan op HBO-niveau. Zij had daarvoor eigenlijk direct na haar afstuderen in aanmerking moeten komen. [eiser 10] maakt (na aanpassing van haar vordering) aanspraak op vergoeding van € 18.396,65, dat is het verschil tussen het salaris dat zij in de periode van juni 2016 tot en met juni 2018 heeft verdiend (€ 27.914,60) en het salaris dat zij in die periode volgens haar had moeten verdienen (€ 46.311,25). [59]
2.80.
De HAN brengt hiertegen in dat [eiser 10] haar stellingen niet feitelijk onderbouwt. Bovendien meent de HAN dat zij niet aansprakelijk is voor schade die haar voormalige studenten lijden doordat zij geen baan vinden. [60]
2.81.
Zoals in het tussenvonnis overwogen, [61] heeft de HAN de studenten de indruk gegeven en hebben de studenten redelijkerwijs mogen verwachten dat zij na hun afstuderen bevoegd zouden zijn om het vak uit te oefenen waarvoor de HAN hen zou opleiden. Zij waren daartoe echter niet bevoegd omdat zij zich niet als medisch hulpverlener konden laten registreren in het BIG-register. Daarmee is de HAN tekortgeschoten in de op haar rustende verplichting om studenten in aanmerking te laten komen voor de functies waarvoor de studie opleidt. Als [eiser 10] schade lijdt doordat zij niet of niet direct na haar afstuderen het vak kon gaan uitoefenen waarvoor de HAN haar had opgeleid omdat zij zich niet in het BIG-register kon laten registreren, dan komt die schade voor vergoeding in aanmerking. Het had op de weg van [eiser 10] gelegen om in reactie op het verweer van de HAN dat zij haar stellingen niet feitelijk heeft onderbouwd toe te lichten en met bewijsstukken te staven dat zij heeft gesolliciteerd, hoe vaak en bij welke instellingen, en dat deze instellingen haar hebben afgewezen op de grond dat zij zich niet kon laten registeren in het BIG-register. Dat heeft zij niet gedaan. [62] Door dat niet te doen heeft zij haar stelling dat haar diploma geen toegang bleek te geven tot passend werk onvoldoende toegelicht. Zij zal daarom niet worden toegelaten tot bewijslevering. De vordering tot betaling van het bedrag van € 18.396,65 zal daarom worden afgewezen.
[eiser 12]
2.82.
[eiser 12] stelt het volgende. [63] Zij is in september 2011 met de BMH-opleiding begonnen. In het derde studiejaar was er geen stageplaats beschikbaar. [eiser 12] heeft toen de resterende theorievakken afgerond. Het hele vierde jaar heeft [eiser 12] gewacht op een stage. Die kwam pas beschikbaar in het vijfde jaar. Deze stage heeft [eiser 12] in de zomer van 2016 afgerond. [eiser 12] concludeert dat zij een jaar studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het tekort aan stageplaatsen.
2.83.
[eiser 12] begroot de schade die zij heeft geleden doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden op € 19.725,00. Dat bedrag is als volgt opgebouwd: [64]
2015: vier maanden × € 1.631,25 € 6.525,00
2016: acht maanden × € 1.650,00
€ 13.200,00 +
totaal € 19.725,00
2.84.
[eiser 12] vordert voorts vergoeding van € 1.951,00 op de grond dat zij een jaar extra collegegeld heeft moeten betalen, namelijk over het studiejaar 2015 – 2016.
2.85.
Volgens de HAN heeft [eiser 12] zich tussentijds twee keer uitgeschreven en heeft zij haar BPV-3 stage moeten herkansen omdat zij die de eerste keer niet heeft gehaald. [eiser 12] stelt niet wat zij heeft gedaan in de periodes waarin zij was uitgeschreven. De HAN concludeert dat het onduidelijk is welke studievertraging [eiser 12] heeft opgelopen en in hoeverre die studievertraging is veroorzaakt door het tekort aan stageplaatsen. [65]
2.86.
[eiser 12] voert aan dat zij zich heeft laten uitschrijven om haar schade te beperken en dat zij gedurende de periodes waarin zij was uitgeschreven steeds beschikbaar was om stage te lopen. Zij licht nader toe dat zij de eerste twee jaren van haar studie het normale curriculum heeft gevolgd, dat zij in het derde jaar haar minor en afstudeeronderzoek heeft afgerond, dat zij in het vierde jaar heeft gewacht op een stage, dat zij in het vijfde jaar haar BPV-2 stage heeft gelopen van september 2015 tot en met januari 2016 en haar BPV-3 stage van februari 2016 tot en met juli 2016. Haar BPV-3 stage heeft zij niet gehaald als gevolg van een conflict tussen de HAN en het Radboudziekenhuis, waar zij haar stage liep. Als zij deze stage zou hebben gehaald, dan zou zij een jaar studievertraging hebben opgelopen. [66]
2.87.
De HAN volstaat in reactie hierop met een verwijzing naar de conclusie van antwoord. [67]
2.88.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser 12] het verweer van de HAN afdoende weerlegd. Dat verweer faalt daarom. De rechtbank zal de HAN daarom veroordelen tot vergoeding aan [eiser 12] van € 10.838,00, dat is de helft van € 21.676,00, het totaal van € 19.725,00, het bedrag dat [eiser 12] vordert als vergoeding van schade doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden en van € 1.951,00, het bedrag dat [eiser 12] vordert als vergoeding voor collegegeld.
[eiser 13]
2.89.
[eiser 13] stelt het volgende. [68] Zij is in september 2011 begonnen met de BMH-opleiding. In haar derde jaar bleek er geen stageplaats beschikbaar te zijn. De HAN heeft [eiser 13] vervolgens geadviseerd over te stappen naar de opleiding HBO-V. Zij wilde dat doen per februari 2014 maar het kon pas in september 2014. Zij heeft deze opleiding binnen drie jaar voltooid zodat zij in de zomer van 2017 is afgestudeerd. [eiser 13] concludeert dat zij twee jaar studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het tekort aan stageplaatsen.
2.90.
[eiser 13] begroot de schade die zij heeft geleden doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden op € 39.791,67. Dat bedrag is als volgt opgebouwd: [69]
2015: vier maanden × € 1.631,25 € 6.525,00
2016: (volledig) € 19.800,00
2017: acht maanden × € 1.683,33
€ 13.466,67 +
totaal € 39.791,67
2.91.
Voorts vordert [eiser 13] vergoeding van € 3.609,80 op de grond dat zij 22 maanden extra collegegeld heeft moeten betalen in de studiejaren 2015 – 2016 en 2016 – 2017.
2.92.
De HAN voert aan dat [eiser 13] per 31 januari 2014 een half jaar uitgeschreven is geweest en dat zij ( [eiser 13] ) niet stelt wat zij gedurende die tijd heeft gedaan. Volgens de HAN kan [eiser 13] geen aanspraak maken op schadevergoeding over de periode waarin zij niet stond ingeschreven. Verder voert de HAN aan dat [eiser 13] niet heeft toegelicht waarom zij over de opleiding HBO-V drie jaar heeft gedaan terwijl andere studenten die opleiding hebben voltooid in 2½ jaar. Volgens de HAN kan [eiser 13] in geen geval meer dan 1½ jaar studievertraging hebben opgelopen. [70]
2.93.
[eiser 13] brengt hiertegen in dat zij zich heeft laten uitschrijven om haar schade te beperken en dat zij gedurende de periodes waarin zij was uitgeschreven steeds beschikbaar was om stage te lopen. Zij heeft drie jaar gedaan over de opleiding HBO-V, waar vier jaar voor staat, op basis van vrijstellingen. Het zogenaamde ‘TOP traject’ waarin deze opleiding in 2½ jaar kon worden voltooid, is stopgezet voordat [eiser 13] aan deze opleiding begon. [71]
2.94.
De HAN is hier niet meer op ingegaan, hoewel zij daartoe wel voldoende gelegenheid heeft gehad. Het verweer dat [eiser 13] geen aanspraak kan maken op schadevergoeding over de periode waarin zij niet stond ingeschreven, wordt daarom verworpen. Daarom zal de schade van [eiser 13] doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden, worden begroot op basis van een vertraging van twee jaar.
2.95.
De HAN stelt dat [eiser 13] reeds een vergoeding heeft ontvangen van € 2.593,86 die in mindering strekt op haar schade. [72] [eiser 13] betwist dat niet. Dit bedrag strekt in mindering op de vergoeding van schade die [eiser 13] lijdt doordat zij extra collegegeld heeft moeten betalen, te weten € 1.804,90, de helft van € 3.609,80. Na die vermindering blijft er van de vergoeding voor schade die [eiser 13] lijdt doordat zij extra collegegeld heeft moeten betalen, niets over.
2.96.
De conclusie is dat € 19.895,84 voor vergoeding in aanmerking komt, dat is helft van € 39.791,67.
[eiser 14]
2.97.
[eiser 14] stelt het volgende. [73] Zij is in september 2011 begonnen met de opleiding BMH. In het derde studiejaar was er geen stage beschikbaar. [eiser 14] heeft toen de resterende onderdelen van haar studie gedaan. In haar vierde jaar heeft zij haar derdejaars stage in Suriname gelopen. Er was geen vierdejaars stage beschikbaar en ook in het begin van het vijfde jaar was er geen stage. Uiteindelijk heeft [eiser 14] een stage weten te bemachtigen. Eind mei 2016 heeft zij de opleiding BMH voltooid. [eiser 14] concludeert dat zij negen maanden studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het tekort aan stageplaatsen.
2.98.
[eiser 14] begroot de schade die zij heeft geleden doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden op € 14.775,00. Dat bedrag is als volgt opgebouwd: [74]
2015: vier maanden × € 1.631,25 € 6.525,00
2016: vijf maanden × € 1.650,00
€ 8.250,00 +
totaal € 14.775,00
2.99.
Voorts vordert [eiser 14] vergoeding van € 1.463,22 op de grond dat zij negen maanden extra collegegeld heeft moeten betalen in het studiejaar 2015 – 2016.
2.100. Een studievertraging van negen maanden komt de HAN niet onjuist voor. [75] Wel stelt zij dat [eiser 14] reeds een vergoeding heeft ontvangen van € 1.130,47 die in mindering strekt op haar aanspraak. [76]
2.101. Na vermindering met de vergoeding uit het profileringsfonds blijft er van de vergoeding voor schade die [eiser 14] lijdt doordat zij extra collegegeld heeft moeten betalen (te weten € 731,61, de helft van € 1.463,22), niets over.
2.102. De conclusie is dat € 7.387,50 voor vergoeding in aanmerking komt, dat is helft van € 14.775,00.
[eiser 15]
2.103. [eiser 15] stelt het volgende. [77] Zij is in september 2011 begonnen met de opleiding BMH. In het tweede en derde jaar was er geen stageplaats beschikbaar. [eiser 15] heeft toen haar andere vakken gedaan. In het vierde jaar was er ook geen stageplaats beschikbaar. [eiser 15] heeft toen haar minor gehaald. Toen er daarna nog steeds geen stageplaats beschikbaar was, heeft de HAN [eiser 15] de optie geboden over te stappen naar de opleiding HBO-V. Dat heeft [eiser 15] gedaan in september 2015. [eiser 15] heeft deze opleiding voltooid in 2½ jaar. Zij heeft haar diploma gehaald in de zomer van 2018. [eiser 15] heeft zich een half jaar uitgeschreven om te reizen. Deze vertraging komt niet voor rekening van de HAN. [eiser 15] concludeert dat zij 2½ jaar vertraging heeft opgelopen als gevolg van het tekort aan stageplaatsen.
2.104. [eiser 15] begroot de schade die zij heeft geleden doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden op € 49.933,34. Dat bedrag is als volgt opgebouwd: [78]
2015: vier maanden × € 1.631,25 € 6.525,00
2016: (volledig) € 19.800,00
2017: (volledig) € 20.200,00
2018: twee maanden × € 1.704,17
€ 3.408,33 +
totaal € 49.933,34
2.105. Voorts vordert [eiser 15] vergoeding van € 4.938,00 op de grond dat zij 30 maanden extra collegegeld heeft moeten betalen in de studiejaren 2015 – 2016 (volledig), 2016 – 2017 (volledig) en 2017 – 2018 (zes maanden).
2.106. De HAN brengt hiertegen in dat [eiser 15] ook nog een half jaar studievertraging heeft opgelopen doordat zij niet had voldaan aan de toelatingseisen voor deelname aan de BPV-1 stage. Daarom bedraagt de studievertraging die het gevolg is van een tekort aan stageplaatsen volgens de HAN hooguit twee jaar. [79]
2.107. [eiser 15] betwist dat zij niet voldeed aan de toelatingseisen voor deelname aan de BPV-1 stage. Er is haar een stage aangeboden in de neurologie en niet in de anesthesie, op de ambulance of op de spoedeisende hulp. Deze stage was daarom niet van belang voor [eiser 15] , zodat zij hem niet hoefde te aanvaarden. [eiser 15] heeft deze stage daarom afgewezen. [80]
2.108. De HAN is hier niet meer op ingegaan, hoewel zij daartoe wel voldoende gelegenheid heeft gehad. Het verweer dat een half jaar van de studievertraging van [eiser 15] is veroorzaakt doordat zij niet had voldaan aan de toelatingseisen voor deelname aan de BPV-1 stage, wordt daarom verworpen. Daarom zal de schade van [eiser 15] doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden, worden begroot op basis van een vertraging van 2½ jaar.
2.109. De conclusie is dat € 27.435,67 voor vergoeding in aanmerking komt, dat is de helft van € 49.933,34 vermeerderd met de helft van € 4.938,00.
[eiser 16]
2.110. [eiser 16] stelt het volgende. [81] Zij is in september 2011 begonnen met de opleiding BMH. In het tweede jaar is voor [eiser 16] duidelijk geworden dat voor haar geen stageplaatsen beschikbaar zijn. Op aanraden van de HAN is zij in september 2013 overgestapt naar de opleiding HBO-V. Zij heeft die opleiding in drie jaar voltooid en haar diploma gekregen in de zomer van 2016. [eiser 16] concludeert dat zij een jaar studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het tekort aan stageplaatsen.
2.111. [eiser 16] begroot de schade die zij heeft geleden doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden op € 19.725,00. Dat bedrag is als volgt opgebouwd: [82]
2015: vier maanden × € 1.631,25 € 6.525,00
2016: acht maanden × € 1.650,00
€ 13.200,00 +
totaal € 19.725,00
2.112. Voorts vordert [eiser 16] vergoeding van € 1.951,00 op de grond dat zij een jaar extra collegegeld heeft moeten betalen in het studiejaar 2015 – 2016.
2.113. De HAN betwist dat [eiser 16] vertraging heeft opgelopen binnen de opleiding BMH. [83]
2.114. [eiser 16] erkent dat zij geen vertraging heeft opgelopen binnen de opleiding BMH. Zij meent echter dat het een direct gevolg is van het tekort aan stageplaatsen en het advies van de HAN dat zij in september 2013 is overgestapt naar de opleiding HBO-V. [84]
2.115. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Dat [eiser 16] geen vertraging heeft opgelopen binnen de opleiding BMH, neemt niet weg dat zij niet in de zomer van 2015 maar pas in de zomer van 2016 een diploma heeft ontvangen voor de opleiding HBO-V en dat dit het gevolg is van het tekort aan stageplaatsen. De HAN is daarvoor aansprakelijk. Overigens erkent zij in haar antwoordakte de studievertraging van [eiser 16] van een jaar. [85]
2.116. De conclusie is dat € 10.838,00 voor vergoeding in aanmerking komt, dat is de helft van € 19.725,00 vermeerderd met de helft van € 1.951,00.
[eiser 18]
2.117. [eiser 18] stelt het volgende. [86] Zij is in september 2011 begonnen met de opleiding BMH. De eerste drie jaar van haar studie zijn vrijwel zonder problemen verlopen. In het vierde jaar was er geen afstudeerstage voor haar beschikbaar. Dat was pas het geval in september 2015. Zij heeft die stage gelopen en is eind februari 2016 afgestudeerd. [eiser 18] concludeert dat zij een half jaar studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het tekort aan stageplaatsen.
2.118. [eiser 18] begroot de schade die zij heeft geleden doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden op € 9.825,00. Dat bedrag is als volgt opgebouwd: [87]
2015: vier maanden × € 1.631,25 € 6.525,00
2016: twee maanden × € 1.650,00
€ 3.300,00 +
totaal € 9.825,00
2.119. Voorts vordert [eiser 18] vergoeding van € 975,50 op de grond dat zij een half jaar extra collegegeld heeft moeten betalen in het studiejaar 2015 – 2016.
2.120. Het gestelde halve jaar vertraging komt de HAN niet onjuist voor. [88] De schade die [eiser 18] lijdt doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden, zal daarom worden begroot op basis van een vertraging van een half jaar.
2.121. De HAN stelt dat [eiser 18] al een vergoeding heeft ontvangen van € 2.769,06. [89] Het bedrag van € 2.769,06 strekt in mindering op de vergoeding van schade die [eiser 18] leidt doordat zij extra collegegeld heeft moeten betalen. Na die vermindering blijft er van de vergoeding voor schade die [eiser 18] lijdt doordat zij extra collegegeld heeft moeten betalen, niets over.
2.122. De HAN stelt voorts dat [eiser 18] zes maanden OV heeft ontvangen die in mindering strekt op haar aanspraak. [90] Aan deze stelling gaat de rechtbank voorbij, zoals hiervoor overwogen.
2.123. De conclusie is dat € 4.912,50 voor vergoeding in aanmerking komt, dat is de helft van € 9.825,00.
[eiser 19]
2.124. [eiser 19] stelt het volgende. [91] Zij is in september 2011 begonnen met de opleiding BMH, aanvankelijk binnen de afstudeerrichting spoedeisende hulp. In het derde jaar van haar studie ondervond zij de gevolgen van het tekort aan stageplaatsen. Delen van haar derde, vierde en vijfde jaar heeft zij moeten wachten op een stageplaats binnen die afstudeerrichting. Omdat zij ook aan het eind van haar vijfde jaar geen uitzicht had op een stageplaats, heeft [eiser 19] op advies van de HAN gekozen voor de afstudeerrichting anesthesie. Uiteindelijk is zij afgestudeerd in de zomer van 2017. [eiser 19] concludeert dat zij twee jaar studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het tekort aan stageplaatsen.
2.125. [eiser 19] begroot de schade die zij lijdt doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden op € 39.791,67. Dat bedrag is als volgt opgebouwd: [92]
2015: vier maanden × € 1.631,25 € 6.525,00
2016: (volledig) € 19.800,00
2017: acht maanden × € 1.683,33
€ 13.466,67 +
totaal € 39.791,67
2.126. Voorts vordert [eiser 19] vergoeding van € 3.935,00 op de grond dat zij twee jaar extra collegegeld heeft moeten betalen in de studiejaren 2015 – 2016 en 2016 – 2017.
2.127. Volgens de HAN heeft [eiser 19] vertraging opgelopen door herkansingen en doordat zij niet voldeed aan de vereisten om de stages te lopen. Voorts heeft zij een half jaar vertraging opgelopen doordat zij haar scriptie moest herkansen. Het komt de HAN niet onjuist voor dat [eiser 19] een vertraging heeft opgelopen van een half jaar als gevolg van het tekort aan stageplaatsen. [93]
2.128. [eiser 19] brengt hier het volgende tegen in. [94] Zij erkent dat zij in het eerste semester van het studiejaar 2013 – 2014 niet voldeed aan de vereisten om stage te lopen en daardoor een half jaar studievertraging heeft opgelopen dat niet kan worden toegerekend aan de HAN. Vanaf het studiejaar 2014 – 2015 voldeed zij evenwel aan alle vereisten. [eiser 19] erkent dat zij haar scriptie niet in één keer heeft gehaald, maar volgens haar heeft dat niet tot vertraging geleid omdat zij haar scriptie niet af hoefde te hebben om stage te kunnen lopen en zij gedurende de tijd dat zij met haar scriptie bezig was, voor een stage beschikbaar was. Zij meent dat zij aldus niet twee jaar en niet een half jaar maar anderhalf jaar studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het gebrek aan stageplaatsen. Zij heeft dit standpunt niet verwerkt in de berekening van haar schade.
2.129. De HAN is hier niet meer op ingegaan, hoewel zij daartoe wel de gelegenheid heeft gehad. Daarom faalt het verweer dat [eiser 19] vertraging heeft opgelopen door herkansingen. De rechtbank zal de schade die [eiser 19] lijdt doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden daarom begroten op basis van een vertraging van anderhalf jaar, zoals door [eiser 19] nader gesteld. De schade bedraagt € 32.909,67, dat is 10 maanden × € 1.650,00 + 8 maanden × € 1.683,33 vermeerderd met € 1.951,00 + de helft van € 1.984,00 aan collegegeld. Van dit totaal komt de helft voor vergoeding in aanmerking, dat is € 16.454,83.
[eiser 20]
2.130. [eiser 20] stelt het volgende. [95] Zij is in september 2011 begonnen met de opleiding BMH. De eerste twee jaar van de opleiding zijn zonder problemen verlopen. In haar derde jaar was er geen stageplaats voor haar beschikbaar en heeft zij haar minor en haar afstudeeronderzoek afgerond. In het vierde jaar was er een derdejaars stage beschikbaar, maar geen vierdejaars stage. Daarop heeft [eiser 20] vanaf februari 2015 gewacht. Toen zij ook in haar vijfde jaar geen uitzicht op een stageplaats had, heeft zij besloten tijdelijk met de opleiding te stoppen. In de periode van september 2016 tot en met augustus 2018 is zij niet beschikbaar geweest voor een stage. In september 2018 heeft zij haar opleiding hervat en deze zonder verdere vertraging voltooid. Zij heeft eind februari 2019 haar diploma gekregen. [eiser 20] concludeert dat zij anderhalf jaar studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het tekort aan stageplaatsen.
2.131. [eiser 20] begroot de schade die zij lijdt doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden op € 30.020,84. Dat bedrag is als volgt opgebouwd: [96]
2015: vier maanden × € 1.631,25 € 6.525,00
2016: acht maanden × € 1.650,00 € 13.200,00
2018: vier maanden × € 1.704,17 € 6.816,67
2019: twee maanden × € 1.739,58
€ 3.479,17 +
totaal € 30.020,84
2.132. Voorts vordert [eiser 20] vergoeding van € 2.981,00 op de grond dat zij anderhalf jaar extra collegegeld heeft moeten betalen in de studiejaren 2015 – 2016 en 2018 – 2019.
2.133. Een vertraging van twee keer een half jaar komt de HAN niet onjuist voor. De overige tijd die [eiser 20] als vertraging claimt, is volgens de HAN echter tijd waarin zij er zelf voor heeft gekozen niet in aanmerking te komen voor mogelijke stageplaatsen. [97]
2.134. In reactie hierop erkent [eiser 20] dat zij zes maanden niet beschikbaar was voor een stage, stelt zij vast dat de HAN erkent dat zij twaalf maanden studievertraging heeft opgelopen en concludeert zij dat deze twaalf maanden voor vergoeding in aanmerking komen. [98] [eiser 20] weerspreekt aldus het verweer van de HAN niet. Dat slaagt daarom. [eiser 20] heeft haar standpunt niet verwerkt in de berekening van haar schade.
2.135. De HAN stelt dat [eiser 20] reeds een vergoeding van € 616,62 heeft ontvangen en dat deze in mindering strekt op haar aanspraak. [99] [eiser 20] betwist niet dat zij het bedrag heeft ontvangen. Het bedrag zal in mindering worden gebracht op de vergoeding voor het extra betaalde collegegeld.
2.136. De rechtbank zal de schade van [eiser 20] begroten op € 10.221,38, dat is de helft van het totaal van € 6.525,00 en € 13.200,00 (€ 9.862,50) vermeerderd met het verschil tussen de helft van € 1.951,00 en € 616,62 (€ 358,88).
[eiser 22]
2.137. [eiser 22] stelt het volgende. [100] Zij is in september 2011 begonnen met de opleiding BMH. Aan het eind van haar tweede studiejaar had [eiser 22] geen concreet uitzicht op een derdejaars stage. Op advies van de HAN is zij per 1 september 2013 overgestapt naar de opleiding HBO-V. Zij heeft die opleiding voltooid in 3½ jaar. Gedurende die opleiding heeft [eiser 22] een half jaar vertraging opgelopen dat niet is toe te rekenen aan de HAN. In februari 2017 is [eiser 22] afgestudeerd. [eiser 22] concludeert dat zij een jaar studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het tekort aan stageplaatsen.
2.138. [eiser 22] begroot de schade die zij lijdt doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden op € 19.725,00. Dat bedrag is als volgt opgebouwd: [101]
2015: vier maanden × € 1.631,25 € 6.525,00
2016: acht maanden × € 1.650,00
€ 13.200,00 +
totaal € 19.725,00
2.139. Voorts vordert [eiser 22] vergoeding van € 1.951,00 op de grond dat zij een jaar extra collegegeld heeft moeten betalen in het studiejaar 2015 – 2016.
2.140. De HAN betwist dat [eiser 22] vertraging heeft opgelopen binnen de opleiding BMH. De gestelde vertraging van een jaar als gevolg van hetgeen de HAN wordt verweten komt de HAN niet onjuist voor. [102]
2.141. [eiser 22] erkent dat zij geen vertraging heeft opgelopen binnen de opleiding BMH. Zij meent echter dat het een direct gevolg is van het tekort aan stageplaatsen en het advies van de HAN dat zij in september 2013 is overgestapt naar de opleiding HBO-V.
2.142. Voor zover de HAN met de betwisting dat [eiser 22] vertraging heeft opgelopen binnen de opleiding BMH verweer heeft willen voeren tegen de schadevordering, overweegt de rechtbank als volgt. Dat [eiser 22] geen vertraging heeft opgelopen binnen de opleiding BMH, neemt niet weg dat de studievertraging die zij heeft opgelopen het gevolg is van het tekort aan stageplaatsen. De HAN is daarvoor aansprakelijk.
2.143. De conclusie is dat € 10.838,00 voor vergoeding in aanmerking komt, dat is de helft van € 19.725,00 vermeerderd met de helft van € 1.951,00.
[eiser 25]
2.144. [eiser 25] stelt het volgende. [103] Zij is in september 2011 begonnen met de opleiding BMH. De eerste twee studiejaren verliepen zonder problemen. In het derde jaar was er geen stageplaats beschikbaar. [eiser 25] heeft toen haar minor en haar scriptie voltooid. In het vierde jaar was er een derdejaars stage beschikbaar maar geen afstudeerstage. In dat jaar heeft [eiser 25] alle theorie van de afstudeerstage afgerond. Haar afstudeerstage heeft zij in de eerste helft van het vijfde studiejaar gelopen. In februari 2016 heeft [eiser 25] de studie voltooid. [eiser 25] concludeert dat zij een half jaar studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het tekort aan stageplaatsen.
2.145. [eiser 25] begroot de schade die zij lijdt doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden op € 9.825,00. Dat bedrag is als volgt opgebouwd: [104]
2015: vier maanden × € 1.631,25 € 6.525,00
2016: twee maanden × € 1.650,00
€ 3.300,00 +
totaal € 9.825,00
2.146. Voorts vordert [eiser 25] vergoeding van € 975,50 op de grond dat zij een half jaar extra collegegeld heeft moeten betalen in het studiejaar 2015 – 2016.
2.147. Een studievertraging van een half jaar komt de HAN niet onjuist voor. [105]
2.148. Partijen zijn het er dus over eens dat [eiser 25] een half jaar studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het gebrek aan stageplaatsen. De HAN is aansprakelijk voor de schade die zij daardoor lijdt.
2.149. De HAN stelt dat [eiser 25] reeds € 501,25 heeft ontvangen als vergoeding voor schade door studievertraging. [106] [eiser 25] betwist dat niet. Dit bedrag strekt in mindering op de vergoeding van schade die [eiser 25] lijdt doordat zij extra collegegeld heeft moeten betalen (te weten € 487,75, de helft van € 975,50). Na deze vermindering blijft er van de vergoeding voor schade die [eiser 25] lijdt doordat zij extra collegegeld heeft moeten betalen niets over.
2.150. De HAN stelt verder dat [eiser 25] een vergoeding heeft ontvangen van vijf maanden OV. Zoals hiervoor overwogen, gaat de rechtbank aan deze stelling voorbij.
2.151. De conclusie is dat € 4.912,50 voor vergoeding in aanmerking komt, dat is helft van € 9.825,00.
[eiser 27]
2.152. [eiser 27] stelt het volgende. [107] Zij is in september 2011 begonnen met de opleiding BMH. Er was voor haar geen derde- en vierdejaars stage beschikbaar. Zij heeft in totaal een jaar gewacht op een stageplaats. Zij is afgestudeerd in de zomer van 2016. Zij maakt aanspraak op vergoeding van schade als gevolg van de studievertraging van een jaar.
2.153. [eiser 27] begroot de schade die zij lijdt doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden op € 19.725,00. Dat bedrag is als volgt opgebouwd: [108]
2015: vier maanden × € 1.631,25 € 6.525,00
2016: acht maanden × € 1.650,00
€ 13.200,00 +
totaal € 19.725,00
2.154. Voorts vordert [eiser 27] vergoeding van € 1.951,00 op de grond dat zij een jaar extra collegegeld heeft moeten betalen in het studiejaar 2015 – 2016.
2.155. Een studievertraging van een jaar komt de HAN niet onjuist voor. [109]
2.156. Partijen zijn het er dus over eens dat [eiser 27] een jaar studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het gebrek aan stageplaatsen. De HAN is aansprakelijk voor de schade die zij daardoor lijdt.
2.157. De HAN stelt dat [eiser 27] reeds € 3.235,98 heeft ontvangen als vergoeding voor schade door studievertraging. [110] [eiser 27] betwist dat niet. Dit bedrag strekt in mindering op de vergoeding van schade die [eiser 27] lijdt doordat zij extra collegegeld heeft moeten betalen (te weten € 975,50, de helft van € 1.951,00). Na deze vermindering blijft er van de vergoeding voor schade die [eiser 27] lijdt doordat zij extra collegegeld heeft moeten betalen niets over.
2.158. De conclusie is dat € 9.862,50 voor vergoeding in aanmerking komt, dat is helft van € 19.725,00.
[eiser 28]
2.159. [eiser 28] stelt het volgende. [111] Zij is in september 2011 begonnen met haar opleiding BMH. In haar derde jaar was er geen stageplaats beschikbaar en ook in haar vierde jaar was daarop geen concreet uitzicht. In februari 2015 is [eiser 28] overgestapt naar de opleiding HBO-V. [eiser 28] heeft deze opleiding, waar vier jaar voor staat, voltooid in 2½ jaar. In juli 2017 is zij afgestudeerd. [eiser 28] concludeert dat zij twee jaar studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het tekort aan stageplaatsen.
2.160. [eiser 28] begroot de schade die zij heeft geleden doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden op € 39.791,67. Dat bedrag is als volgt opgebouwd: [112]
2015: vier maanden × € 1.631,25 € 6.525,00
2016: (volledig) € 19.800,00
2017: acht maanden × € 1.683,33
€ 13.466,67 +
totaal € 39.791,67
2.161. Voorts vordert [eiser 28] vergoeding van € 3.935,00 op de grond dat zij twee jaar extra collegegeld heeft moeten betalen in de studiejaren 2015 – 2016 en 2016 – 2017.
2.162. Volgens de HAN heeft [eiser 28] binnen de opleiding BMH een half jaar vertraging opgelopen vanwege een afgebroken KWZ-traject en dus niet vanwege het tekort aan stageplaatsen. Een vertraging van 1½ jaar als gevolg van het tekort aan stageplaatsen komt de HAN niet onjuist voor. [113]
2.163. [eiser 28] brengt hier het volgende tegen in. [114] Zij erkent dat het KWZ-traject, dat is haar scriptie, vijf maanden is stopgezet. Dat is echter niet de oorzaak van de vertraging. [eiser 28] is aan haar scriptie gaan werken om de tijd waarin er geen stage beschikbaar was nuttig te besteden. Zij zou stage zijn gaan lopen zodra dat had gekund. Ook als zij haar scriptie al in juli 2014 zou hebben afgerond, dus zonder vertraging, dan zou zij nog een studievertraging van twee jaar hebben opgelopen als gevolg van het tekort aan stageplaatsen.
2.164. De HAN is hier niet meer op ingegaan maar volstaat ermee te verwijzen naar de conclusie van antwoord. [115]
2.165. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. De HAN stelt niet dat [eiser 28] stage had kunnen gaan lopen als zij haar scriptie eerder af had gehad. Daarom faalt het verweer dat een half jaar van de studievertraging van [eiser 28] niet het gevolg is van het tekort aan stageplaatsen.
2.166. De schade waarvan [eiser 28] vergoeding vordert, zal daarom worden begroot op basis van een studievertraging van twee jaar. Dat leidt tot de conclusie dat een bedrag voor vergoeding in aanmerking komt van € 21.863,34, dat is de helft van het totaal van € 39.791,67 en € 3.935,00.
[eiser in de gevoegde zaak] (rolnummer 21-423)
2.167. [eiser in de gevoegde zaak] stelt het volgende. [116] Zij is in september 2010 begonnen met de opleiding BMH met de differentiatie spoedeisende hulp. Zij heeft enige studievertraging opgelopen door persoonlijke omstandigheden. Zij heeft de studie hervat in het studiejaar 2014 – 2015. Zij is toen ook gaan solliciteren. Het werd toen duidelijk dat zij geen passende baan kon krijgen omdat zij zich niet kon laten registreren in het BIG-register. [eiser in de gevoegde zaak] is daarom in februari 2015 overgestapt naar de opleiding HBO-V. Die opleiding heeft zij voltooid in 2½ jaar. Zij heeft uiteindelijk zowel de opleiding BMH als HBO-V afgerond. In juli 2017 kon zij, met BIG-registratie, gaan werken. [eiser in de gevoegde zaak] concludeert dat zij dertig maanden studievertraging heeft opgelopen die het gevolg zijn van de BIG-problematiek rond de opleiding BMH.
2.168. [eiser in de gevoegde zaak] begroot de schade die zij hierdoor lijdt (in scenario I) op € 49.527,06. Dat bedrag is als volgt opgebouwd: [117]
2015: elf maanden × € 1.631,25 € 17.943,75
2016: (volledig) € 19.800,00
2017: zeven maanden × € 1.683,33
€ 11.783,31 +
totaal € 49.527,06
2.169. Voorts vordert [eiser in de gevoegde zaak] vergoeding van € 5.046,81 op de grond dat zij twee jaar en zeven maanden extra collegegeld heeft moeten betalen in de studiejaren 2014 – 2015, 2015 – 2016 en 2016 – 2017.
2.170. De HAN leidt uit de stellingen van [eiser in de gevoegde zaak] af dat zij de opleiding BMH heeft kunnen voltooien binnen de tijd die ervoor stond en dat zij met die opleiding alleen vertraging heeft opgelopen als gevolg van persoonlijke omstandigheden. De HAN betwist dat het noodzakelijk was dat [eiser in de gevoegde zaak] aansluitend aan de opleiding BMH de opleiding HBO-V is gaan volgen. De HAN betwist ook dat het diploma van de opleiding BMH waardeloos is. Zij stelt dat anderen wel aan het werk zijn gegaan met dat diploma. [118]
2.171. In reactie hierop herhaalt [eiser in de gevoegde zaak] haar stelling dat zij met haar BMH-diploma geen baan op niveau kon krijgen. [119]
2.172. Hiervoor heeft de rechtbank het volgende overwogen. De HAN heeft de studenten de indruk gegeven en de studenten hebben redelijkerwijs mogen verwachten dat zij na hun afstuderen bevoegd zouden zijn om het vak uit te oefenen waarvoor zij waren opgeleid. Zij waren daartoe echter niet bevoegd omdat zij zich niet als medisch hulpverlener konden laten registreren in het BIG-register. Daarmee is de HAN tekortgeschoten in de op haar rustende verplichting om studenten in aanmerking te laten komen voor de functies waarvoor de studie opleidt. Als [eiser in de gevoegde zaak] schade lijdt doordat zij niet of niet direct na haar afstuderen het vak kon gaan uitoefenen waarvoor de HAN haar had opgeleid omdat zij zich niet in het BIG-register kon laten registreren, komt die schade voor vergoeding in aanmerking. Het had op de weg van [eiser in de gevoegde zaak] gelegen om in reactie op het verweer van de HAN dat er geen noodzaak bestond om in aansluiting op de opleiding BMH de opleiding HBO-V te volgen die noodzaak toe te lichten door te stellen en met bewijsstukken te staven dat zij heeft gesolliciteerd, hoe vaak en bij welke instellingen en dat deze instellingen haar hebben afgewezen op de grond dat zij zich niet kon laten registeren in het BIG-register. Dat heeft zij niet gedaan. Door dat niet te doen heeft zij haar stelling dat zij met haar BMH-diploma geen passende baan kon krijgen omdat zij zich niet in het BIG-register kon laten registreren onvoldoende toegelicht. Zij zal daarom niet worden toegelaten die stelling te bewijzen. Haar vordering zal daarom worden afgewezen.
matiging
2.173. Voor het geval dat de HAN wordt veroordeeld tot schadevergoeding aan de studenten, verzoekt zij de verplichting daartoe te matigen (art. 6:109 BW). Het oordeel daarover is in het tussenvonnis aangehouden. [120]
2.174. Volgens de HAN zou toewijzing van een aanzienlijk bedrag aan schadevergoeding leiden tot onaanvaardbare gevolgen. Zij licht dat als volgt toe. Voordat zij ertoe is overgegaan de opleiding aan te bieden, heeft zij zich gedegen voorbereid. Zij heeft verschillende onderzoeken laten uitvoeren en ondertekende intentieverklaringen van gerenommeerde zorginstellingen verkregen. Dat het aantal stageplaatsen in de praktijk tegenviel, is in elk geval gedeeltelijk veroorzaakt door omstandigheden die de HAN niet heeft kunnen voorzien. Als haar al een verwijt kan worden gemaakt, dan is dat volgens haar gering. De schadevergoedingen die de afzonderlijke studenten vorderen, variëren sterk, maar dat neemt niet weg dat de HAN mogelijk zal worden veroordeeld in totaal een groot bedrag te betalen. Toewijzing van vorderingen tot schadevergoeding zullen er bovendien toe kunnen leiden dat meer studenten vorderingen zullen instellen. Deze schade wordt niet door enige verzekering gedekt. De HAN wijst er verder op dat zij geen onderneming is, maar een onderwijsstichting. Als zij wordt veroordeeld om schadevergoeding te betalen, dan gaat dat ten koste van het onderwijs dat zij aanbiedt en daarmee van de huidige en toekomstige studenten aan de HAN. Dat is volgens haar onwenselijk. De HAN meent verder dat er een wanverhouding is tussen het collegegeld dat de studenten hebben moeten betalen en de schadevergoedingen die zij vorderen. Zij verzoekt de rechtbank de verplichting tot schadevergoeding te matigen en zo te voorkomen dat de financiële gevolgen van de studievertraging die de studenten hebben opgelopen volledig ten laste komen van de HAN en daarmee van haar huidige en toekomstige studenten. [121]
2.175. De studenten menen dat de verplichting tot schadevergoeding niet moet worden gematigd. Zij wijzen erop dat de HAN aansprakelijk is op grond van schuld en dat zij forse bedragen hebben betaald voor het genoten onderwijs. De draagkracht van de HAN is bovendien aanzienlijk. Dat blijkt er volgens hen uit dat de HAN, in plaats van zich neer te leggen bij de juridische werkelijkheid, verweer voert tegen de vorderingen van de studenten en dus in staat is de juridische kosten daarvan te dragen. Bovendien is er veel geld beschikbaar gesteld aan het BMH-fonds, waaraan ook de HAN deelneemt, om deze kwestie af te wikkelen. [122]
2.176. De HAN brengt hiertegen in dat de studenten die zijn gaan studeren in 2010 en 2011 aanspraak hadden op een basisbeurs, die voorzag in de betaling van collegegeld, verder dat zij niet zonder grond verweer voert, dat zij al het geld dat zij heeft, besteedt aan onderwijs en dat de schadevergoedingen waartoe zij mocht worden veroordeeld ten koste daarvan gaan en ten slotte dat er geen speciaal BMH-fonds is (wel het profileringsfonds). [123]
2.177. Voor matiging van de verplichting tot schadevergoeding is alleen plaats als in de gegeven omstandigheden, waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht, volledige schadevergoeding tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Of de verplichting tot schadevergoeding moet worden gematigd, moet worden beoordeeld door afweging van de wederzijdse belangen. De rechtbank dient bij de beoordeling van het beroep op matiging terughoudend te zijn. [124]
2.178. De HAN is gehouden schade van de studenten te vergoeden omdat zij is tekortgeschoten in de zorgplicht die zij als opleidingsinstituut had jegens de studenten die zich bij haar hadden ingeschreven en die aan haar collegegeld hadden betaald om bij haar een opleiding te volgen. Matiging van een dergelijke verplichting om schade te vergoeden ligt niet in de rede. Dat de schade niet is verzekerd of niet of slechts beperkt is gedekt is op zichzelf geen reden om te matigen. Anders dan de HAN betoogt volgt dat ook niet uit het bepaalde in artikel 6:109 lid 2 BW. Immers, in artikel 6:109 lid 2 BW is alleen bepaald dat niet gematigd wordt tot onder het bedrag waarvoor de verzekeraar dekking biedt. De HAN heeft verder niet gesteld dat zij niet in staat is de volledige schadevergoedingen te betalen. Wel heeft de HAN in algemene zin gesteld dat de schadevergoedingen waartoe zij mocht worden veroordeeld ten koste gaan van haar huidige en toekomstige opleidingen, maar zij heeft niet uitgewerkt welke effecten concreet zijn te verwachten. Bovendien is ook dat een omstandigheid die in de verhouding tussen de HAN en de studenten niet mag werken ten nadele van de studenten jegens wie de HAN in haar zorgplicht is tekortgeschoten. Op grond van het voorgaande leidt toekenning van een volledige schadevergoeding naar het oordeel van de rechtbank niet tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen. Het beroep op matiging wordt daarom verworpen.
conclusie, rente en kosten
2.179. Hieronder volgt een overzicht van de consequenties van de oordelen per student.
gevorderd bij dagvaarding
toe te wijzen
af te wijzen
ingetrokken
1
[eiser 1]
€ 42.566,08
€ 31.018,00
2
[eiser 2]
€ 24.780,68
×
3
[eiser 3]
€ 70.951,06
€ 8.900,42
4
[eiser 4]
€ 46.170,36
€ 29.343,16
5
[eiser 5]
€ 22.634,00
€ 9.737,50
6
[eiser 6]
€ 37.950,69
€ 21.828,33
7
[eiser 7]
€ 62.245,54
€ 26.959,17
8
[eiser 8]
€ 13.314,75
×
9
[eiser 9]
€ 48.298,18
€ 19.304,77
10
[eiser 10]
€ 44.511,72
€ 6.562,50
11
[eiser 11]
€ 20.842,23
×
12
[eiser 12]
€ 22.879,00
€ 21.676,00
13
[eiser 13]
€ 53.540,75
€ 19.895,84
14
[eiser 14]
€ 17.590,47
€ 7.387,50
15
[eiser 15]
€ 57.878,84
€ 27.435,67
16
[eiser 16]
€ 25.025,68
€ 10.838,00
17
[eiser 17]
€ 25.025,68
×
18
[eiser 18]
€ 12.475,34
€ 4.912,50
19
[eiser 19]
€ 50.426,00
€ 16.454,83
20
[eiser 20]
€ 34.806,34
€ 10.221,38
21
[eiser 21]
€ 63.245,54
×
22
[eiser 22]
€ 22.879,00
€ 10.838,00
23
[eiser 23]
€ 22.879,00
×
24
[eiser 24]
€ 22.879,00
×
25
[eiser 25]
€ 12.475,34
€ 4.912,50
26
[eiser 26]
€ 46.132,64
×
27
[eiser 27]
€ 28.147,96
€ 9.862,50
28
[eiser 28]
€ 50.426,00
€ 21.863,34
29
[eiser 29]
€ 22.879,00
×
30
[eiser in de gevoegde zaak]
€ 62.782,75
×
2.180. De studenten vorderen de veroordeling van de HAN tot vergoeding van wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening. De HAN voert geen afzonderlijk verweer tegen die vordering. Deze zal worden toegewezen.
2.181. Uit het hiervoor opgenomen overzicht blijkt dat de partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk worden gesteld. De proceskosten zullen daarom worden gecompenseerd.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt de HAN tot betaling aan de afzonderlijke studenten van de schadevergoedingen die zijn opgenomen in de kolom ‘toe te wijzen’ in het overzicht in rov. 2.179,
3.2.
veroordeelt de HAN tot vergoeding aan de afzonderlijke studenten van de wettelijke rente over de te betalen schadevergoedingen vanaf 9 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening,
3.3.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
compenseert de proceskosten zo dat partijen de eigen kosten dragen,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman en in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. Meijer op 21 juni 2023.

Voetnoten

1.akte uitlating schadeomvang II blz. 3 – 7
2.Hoge Raad 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800 en Hoge Raad 26 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN8521
3.antwoordakte 14
4.antwoordakte 4, 14
5.akte uitlating schadeomvang II blz. 9
6.akte uitlating schadeomvang II blz. 10; zie ook het tussenvonnis van 28 september 2022 rov. 5.30
7.akte uitlating schadeomvang II blz. 10
8.conclusie van antwoord 113, 116, 124, 126, 136, 138, 145, 148, 159 en 163
9.[eiser 9] niet: zie akte uitlating verjaring en omvang schade 27 – 29
10.akte uitlating verjaring en omvang schade 20, 22, 31, 40, 42, 49, 52, 62 en 65
11.antwoordakte 22
12.antwoordakte 32 – 34
13.conclusie van antwoord 145 en 159
14.akte uitlating verjaring en omvang schade 49 en 62
15.dagvaarding 41
16.akte uitlating schadeomvang II blz. 11
17.in de akte uitlating schadeomvang II (blz. 11) noemt [eiser 1] kennelijk per abuis voor 2015 het normbedrag van 2014, maar zij rekent op basis van het juiste normbedrag
18.conclusie van antwoord 105 – 106, antwoordakte 20
19.dagvaarding 43
20.akte uitlating schadeomvang II blz. 11
21.[eiser 3] is in haar berekening kennelijk uitgegaan van een vergoeding van tien van de twaalf maanden collegegeld over het studiejaar 2016 – 2017
22.conclusie van antwoord 108 – 110
23.akte uitlating verjaring en omvang schade 16
24.antwoordakte 20
25.dagvaarding 44
26.akte uitlating schadeomvang II blz. 11
27.in de akte uitlating schadeomvang II (blz. 11) noemt [eiser 4] kennelijk per abuis voor 2015 het normbedrag van 2014, maar hij rekent op basis van het juiste normbedrag
28.dagvaarding 44, akte uitlating schadeomvang II blz. 11
29.akte uitlating schadeomvang II blz. 9
30.conclusie van antwoord 111
31.akte uitlating verjaring en omvang schade 17 – 20
32.antwoordakte 21
33.conclusie van antwoord 113, antwoordakte 21
34.akte uitlating verjaring en omvang schade 20
35.dagvaarding 45, akte uitlating schadeomvang II blz. 12
36.akte uitlating schadeomvang II blz. 12
37.conclusie van antwoord 114 – 116, antwoordakte 21
38.akte uitlating verjaring en omvang schade 21 – 22
39.antwoordakte 21
40.conclusie van antwoord 116, antwoordakte 21
41.dagvaarding 46
42.akte uitlating schadeomvang II blz. 12
43.conclusie van antwoord 117, antwoordakte 21
44.akte uitlating verjaring en omvang schade 23 – 24
45.antwoordakte 21
46.dagvaarding 47
47.akte uitlating schadeomvang II blz. 12
48.conclusie van antwoord 118 – 119, antwoordakte 21
49.akte uitlating verjaring en omvang schade 25
50.dagvaarding 49
51.akte uitlating schadeomvang II blz. 12
52.conclusie van antwoord 123, antwoordakte 21
53.akte uitlating verjaring en omvang schade 27 – 29
54.conclusie van antwoord 124
55.dagvaarding 50
56.akte uitlating schadeomvang II blz. 13
57.conclusie van antwoord 125, antwoordakte 21
58.conclusie van antwoord 126
59.dagvaarding 50 en akte uitlating verjaring en omvang schade 33
60.conclusie van antwoord 127
61.vonnis van 28 september 2022, rov. 5.13
62.akte uitlating verjaring en omvang schade 30 – 33 (in het bijzonder 32 slot)
63.dagvaarding 52
64.akte uitlating schadeomvang II blz. 13
65.conclusie van antwoord 130 – 131
66.akte uitlating verjaring en omvang schade 35 – 37
67.antwoordakte 20
68.dagvaarding 53
69.akte uitlating schadeomvang II blz. 13
70.conclusie van antwoord 132 – 136, antwoordakte 21
71.akte uitlating verjaring en omvang schade 38 – 40
72.conclusie van antwoord 136
73.dagvaarding 54
74.akte uitlating schadeomvang II blz. 13
75.conclusie van antwoord 137, antwoordakte 20
76.conclusie van antwoord 138
77.dagvaarding 55
78.akte uitlating schadeomvang II blz. 14
79.conclusie van antwoord 139, 140, antwoordakte 21
80.akte uitlating verjaring en omvang schade 43 – 44
81.dagvaarding 56
82.akte uitlating schadeomvang II blz. 14
83.conclusie van antwoord 141
84.akte uitlating verjaring en omvang schade 45
85.antwoordakte 20
86.dagvaarding 58
87.akte uitlating schadeomvang II blz. 14
88.conclusie van antwoord 144, antwoordakte 20
89.conclusie van antwoord 145
90.conclusie van antwoord 145
91.dagvaarding 59
92.akte uitlating schadeomvang II blz. 15
93.conclusie van antwoord 146, antwoordakte 21
94.akte uitlating verjaring en omvang schade 50
95.dagvaarding 60
96.akte uitlating schadeomvang II blz. 15
97.conclusie van antwoord 147, antwoordakte 21
98.akte uitlating verjaring en omvang schade 51 – 52
99.conclusie van antwoord 148
100.dagvaarding 62
101.akte uitlating schadeomvang II blz. 15
102.conclusie van antwoord 152 – 153, antwoordakte 20
103.dagvaarding 65
104.akte uitlating schadeomvang II blz. 15
105.conclusie van antwoord 158, conclusie van antwoord 20
106.conclusie van antwoord 159
107.dagvaarding 67
108.akte uitlating schadeomvang II blz. 16
109.conclusie van antwoord 162, antwoordakte 20
110.conclusie van antwoord 163
111.dagvaarding 68
112.akte uitlating schadeomvang II blz. 16
113.conclusie van antwoord 164, antwoordakte 21
114.akte uitlating verjaring en omvang schade 66 – 68
115.antwoordakte 24
116.dagvaarding 41 (in de zaak met rolnummer 21-423)
117.akte uitlating schadeomvang II blz. 16
118.conclusie van antwoord 18, 21 en 28 (in de zaak met rolnummer 21-423)
119.akte uitlating verjaring en omvang schade 8 (in de zaak met rolnummer 21-423)
120.vonnis van 28 september 2022, rov. 5.37
121.conclusie van antwoord 168 – 187
122.akte uitlating schadeomvang II blz. 7
123.antwoordakte 25 – 36
124.Hoge Raad 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2913