2.99.Voorts vordert [eiser 14] vergoeding van € 1.463,22 op de grond dat zij negen maanden extra collegegeld heeft moeten betalen in het studiejaar 2015 – 2016.
2.100. Een studievertraging van negen maanden komt de HAN niet onjuist voor.Wel stelt zij dat [eiser 14] reeds een vergoeding heeft ontvangen van € 1.130,47 die in mindering strekt op haar aanspraak.
2.101. Na vermindering met de vergoeding uit het profileringsfonds blijft er van de vergoeding voor schade die [eiser 14] lijdt doordat zij extra collegegeld heeft moeten betalen (te weten € 731,61, de helft van € 1.463,22), niets over.
2.102. De conclusie is dat € 7.387,50 voor vergoeding in aanmerking komt, dat is helft van € 14.775,00.
2.103. [eiser 15] stelt het volgende.Zij is in september 2011 begonnen met de opleiding BMH. In het tweede en derde jaar was er geen stageplaats beschikbaar. [eiser 15] heeft toen haar andere vakken gedaan. In het vierde jaar was er ook geen stageplaats beschikbaar. [eiser 15] heeft toen haar minor gehaald. Toen er daarna nog steeds geen stageplaats beschikbaar was, heeft de HAN [eiser 15] de optie geboden over te stappen naar de opleiding HBO-V. Dat heeft [eiser 15] gedaan in september 2015. [eiser 15] heeft deze opleiding voltooid in 2½ jaar. Zij heeft haar diploma gehaald in de zomer van 2018. [eiser 15] heeft zich een half jaar uitgeschreven om te reizen. Deze vertraging komt niet voor rekening van de HAN. [eiser 15] concludeert dat zij 2½ jaar vertraging heeft opgelopen als gevolg van het tekort aan stageplaatsen.
2.104. [eiser 15] begroot de schade die zij heeft geleden doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden op € 49.933,34. Dat bedrag is als volgt opgebouwd:
2015: vier maanden × € 1.631,25 € 6.525,00
2016: (volledig) € 19.800,00
2017: (volledig) € 20.200,00
2018: twee maanden × € 1.704,17
€ 3.408,33 +
totaal € 49.933,34
2.105. Voorts vordert [eiser 15] vergoeding van € 4.938,00 op de grond dat zij 30 maanden extra collegegeld heeft moeten betalen in de studiejaren 2015 – 2016 (volledig), 2016 – 2017 (volledig) en 2017 – 2018 (zes maanden).
2.106. De HAN brengt hiertegen in dat [eiser 15] ook nog een half jaar studievertraging heeft opgelopen doordat zij niet had voldaan aan de toelatingseisen voor deelname aan de BPV-1 stage. Daarom bedraagt de studievertraging die het gevolg is van een tekort aan stageplaatsen volgens de HAN hooguit twee jaar.
2.107. [eiser 15] betwist dat zij niet voldeed aan de toelatingseisen voor deelname aan de BPV-1 stage. Er is haar een stage aangeboden in de neurologie en niet in de anesthesie, op de ambulance of op de spoedeisende hulp. Deze stage was daarom niet van belang voor [eiser 15] , zodat zij hem niet hoefde te aanvaarden. [eiser 15] heeft deze stage daarom afgewezen.
2.108. De HAN is hier niet meer op ingegaan, hoewel zij daartoe wel voldoende gelegenheid heeft gehad. Het verweer dat een half jaar van de studievertraging van [eiser 15] is veroorzaakt doordat zij niet had voldaan aan de toelatingseisen voor deelname aan de BPV-1 stage, wordt daarom verworpen. Daarom zal de schade van [eiser 15] doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden, worden begroot op basis van een vertraging van 2½ jaar.
2.109. De conclusie is dat € 27.435,67 voor vergoeding in aanmerking komt, dat is de helft van € 49.933,34 vermeerderd met de helft van € 4.938,00.
2.110. [eiser 16] stelt het volgende.Zij is in september 2011 begonnen met de opleiding BMH. In het tweede jaar is voor [eiser 16] duidelijk geworden dat voor haar geen stageplaatsen beschikbaar zijn. Op aanraden van de HAN is zij in september 2013 overgestapt naar de opleiding HBO-V. Zij heeft die opleiding in drie jaar voltooid en haar diploma gekregen in de zomer van 2016. [eiser 16] concludeert dat zij een jaar studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het tekort aan stageplaatsen.
2.111. [eiser 16] begroot de schade die zij heeft geleden doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden op € 19.725,00. Dat bedrag is als volgt opgebouwd:
2015: vier maanden × € 1.631,25 € 6.525,00
2016: acht maanden × € 1.650,00
€ 13.200,00 +
totaal € 19.725,00
2.112. Voorts vordert [eiser 16] vergoeding van € 1.951,00 op de grond dat zij een jaar extra collegegeld heeft moeten betalen in het studiejaar 2015 – 2016.
2.113. De HAN betwist dat [eiser 16] vertraging heeft opgelopen binnen de opleiding BMH.
2.114. [eiser 16] erkent dat zij geen vertraging heeft opgelopen binnen de opleiding BMH. Zij meent echter dat het een direct gevolg is van het tekort aan stageplaatsen en het advies van de HAN dat zij in september 2013 is overgestapt naar de opleiding HBO-V.
2.115. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Dat [eiser 16] geen vertraging heeft opgelopen binnen de opleiding BMH, neemt niet weg dat zij niet in de zomer van 2015 maar pas in de zomer van 2016 een diploma heeft ontvangen voor de opleiding HBO-V en dat dit het gevolg is van het tekort aan stageplaatsen. De HAN is daarvoor aansprakelijk. Overigens erkent zij in haar antwoordakte de studievertraging van [eiser 16] van een jaar.
2.116. De conclusie is dat € 10.838,00 voor vergoeding in aanmerking komt, dat is de helft van € 19.725,00 vermeerderd met de helft van € 1.951,00.
2.117. [eiser 18] stelt het volgende.Zij is in september 2011 begonnen met de opleiding BMH. De eerste drie jaar van haar studie zijn vrijwel zonder problemen verlopen. In het vierde jaar was er geen afstudeerstage voor haar beschikbaar. Dat was pas het geval in september 2015. Zij heeft die stage gelopen en is eind februari 2016 afgestudeerd. [eiser 18] concludeert dat zij een half jaar studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het tekort aan stageplaatsen.
2.118. [eiser 18] begroot de schade die zij heeft geleden doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden op € 9.825,00. Dat bedrag is als volgt opgebouwd:
2015: vier maanden × € 1.631,25 € 6.525,00
2016: twee maanden × € 1.650,00
€ 3.300,00 +
totaal € 9.825,00
2.119. Voorts vordert [eiser 18] vergoeding van € 975,50 op de grond dat zij een half jaar extra collegegeld heeft moeten betalen in het studiejaar 2015 – 2016.
2.120. Het gestelde halve jaar vertraging komt de HAN niet onjuist voor.De schade die [eiser 18] lijdt doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden, zal daarom worden begroot op basis van een vertraging van een half jaar.
2.121. De HAN stelt dat [eiser 18] al een vergoeding heeft ontvangen van € 2.769,06.Het bedrag van € 2.769,06 strekt in mindering op de vergoeding van schade die [eiser 18] leidt doordat zij extra collegegeld heeft moeten betalen. Na die vermindering blijft er van de vergoeding voor schade die [eiser 18] lijdt doordat zij extra collegegeld heeft moeten betalen, niets over.
2.122. De HAN stelt voorts dat [eiser 18] zes maanden OV heeft ontvangen die in mindering strekt op haar aanspraak.Aan deze stelling gaat de rechtbank voorbij, zoals hiervoor overwogen.
2.123. De conclusie is dat € 4.912,50 voor vergoeding in aanmerking komt, dat is de helft van € 9.825,00.
2.124. [eiser 19] stelt het volgende.Zij is in september 2011 begonnen met de opleiding BMH, aanvankelijk binnen de afstudeerrichting spoedeisende hulp. In het derde jaar van haar studie ondervond zij de gevolgen van het tekort aan stageplaatsen. Delen van haar derde, vierde en vijfde jaar heeft zij moeten wachten op een stageplaats binnen die afstudeerrichting. Omdat zij ook aan het eind van haar vijfde jaar geen uitzicht had op een stageplaats, heeft [eiser 19] op advies van de HAN gekozen voor de afstudeerrichting anesthesie. Uiteindelijk is zij afgestudeerd in de zomer van 2017. [eiser 19] concludeert dat zij twee jaar studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het tekort aan stageplaatsen.
2.125. [eiser 19] begroot de schade die zij lijdt doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden op € 39.791,67. Dat bedrag is als volgt opgebouwd:
2015: vier maanden × € 1.631,25 € 6.525,00
2016: (volledig) € 19.800,00
2017: acht maanden × € 1.683,33
€ 13.466,67 +
totaal € 39.791,67
2.126. Voorts vordert [eiser 19] vergoeding van € 3.935,00 op de grond dat zij twee jaar extra collegegeld heeft moeten betalen in de studiejaren 2015 – 2016 en 2016 – 2017.
2.127. Volgens de HAN heeft [eiser 19] vertraging opgelopen door herkansingen en doordat zij niet voldeed aan de vereisten om de stages te lopen. Voorts heeft zij een half jaar vertraging opgelopen doordat zij haar scriptie moest herkansen. Het komt de HAN niet onjuist voor dat [eiser 19] een vertraging heeft opgelopen van een half jaar als gevolg van het tekort aan stageplaatsen.
2.128. [eiser 19] brengt hier het volgende tegen in.Zij erkent dat zij in het eerste semester van het studiejaar 2013 – 2014 niet voldeed aan de vereisten om stage te lopen en daardoor een half jaar studievertraging heeft opgelopen dat niet kan worden toegerekend aan de HAN. Vanaf het studiejaar 2014 – 2015 voldeed zij evenwel aan alle vereisten. [eiser 19] erkent dat zij haar scriptie niet in één keer heeft gehaald, maar volgens haar heeft dat niet tot vertraging geleid omdat zij haar scriptie niet af hoefde te hebben om stage te kunnen lopen en zij gedurende de tijd dat zij met haar scriptie bezig was, voor een stage beschikbaar was. Zij meent dat zij aldus niet twee jaar en niet een half jaar maar anderhalf jaar studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het gebrek aan stageplaatsen. Zij heeft dit standpunt niet verwerkt in de berekening van haar schade.
2.129. De HAN is hier niet meer op ingegaan, hoewel zij daartoe wel de gelegenheid heeft gehad. Daarom faalt het verweer dat [eiser 19] vertraging heeft opgelopen door herkansingen. De rechtbank zal de schade die [eiser 19] lijdt doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden daarom begroten op basis van een vertraging van anderhalf jaar, zoals door [eiser 19] nader gesteld. De schade bedraagt € 32.909,67, dat is 10 maanden × € 1.650,00 + 8 maanden × € 1.683,33 vermeerderd met € 1.951,00 + de helft van € 1.984,00 aan collegegeld. Van dit totaal komt de helft voor vergoeding in aanmerking, dat is € 16.454,83.
2.130. [eiser 20] stelt het volgende.Zij is in september 2011 begonnen met de opleiding BMH. De eerste twee jaar van de opleiding zijn zonder problemen verlopen. In haar derde jaar was er geen stageplaats voor haar beschikbaar en heeft zij haar minor en haar afstudeeronderzoek afgerond. In het vierde jaar was er een derdejaars stage beschikbaar, maar geen vierdejaars stage. Daarop heeft [eiser 20] vanaf februari 2015 gewacht. Toen zij ook in haar vijfde jaar geen uitzicht op een stageplaats had, heeft zij besloten tijdelijk met de opleiding te stoppen. In de periode van september 2016 tot en met augustus 2018 is zij niet beschikbaar geweest voor een stage. In september 2018 heeft zij haar opleiding hervat en deze zonder verdere vertraging voltooid. Zij heeft eind februari 2019 haar diploma gekregen. [eiser 20] concludeert dat zij anderhalf jaar studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het tekort aan stageplaatsen.
2.131. [eiser 20] begroot de schade die zij lijdt doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden op € 30.020,84. Dat bedrag is als volgt opgebouwd:
2015: vier maanden × € 1.631,25 € 6.525,00
2016: acht maanden × € 1.650,00 € 13.200,00
2018: vier maanden × € 1.704,17 € 6.816,67
2019: twee maanden × € 1.739,58
€ 3.479,17 +
totaal € 30.020,84
2.132. Voorts vordert [eiser 20] vergoeding van € 2.981,00 op de grond dat zij anderhalf jaar extra collegegeld heeft moeten betalen in de studiejaren 2015 – 2016 en 2018 – 2019.
2.133. Een vertraging van twee keer een half jaar komt de HAN niet onjuist voor. De overige tijd die [eiser 20] als vertraging claimt, is volgens de HAN echter tijd waarin zij er zelf voor heeft gekozen niet in aanmerking te komen voor mogelijke stageplaatsen.
2.134. In reactie hierop erkent [eiser 20] dat zij zes maanden niet beschikbaar was voor een stage, stelt zij vast dat de HAN erkent dat zij twaalf maanden studievertraging heeft opgelopen en concludeert zij dat deze twaalf maanden voor vergoeding in aanmerking komen.[eiser 20] weerspreekt aldus het verweer van de HAN niet. Dat slaagt daarom. [eiser 20] heeft haar standpunt niet verwerkt in de berekening van haar schade.
2.135. De HAN stelt dat [eiser 20] reeds een vergoeding van € 616,62 heeft ontvangen en dat deze in mindering strekt op haar aanspraak.[eiser 20] betwist niet dat zij het bedrag heeft ontvangen. Het bedrag zal in mindering worden gebracht op de vergoeding voor het extra betaalde collegegeld.
2.136. De rechtbank zal de schade van [eiser 20] begroten op € 10.221,38, dat is de helft van het totaal van € 6.525,00 en € 13.200,00 (€ 9.862,50) vermeerderd met het verschil tussen de helft van € 1.951,00 en € 616,62 (€ 358,88).
2.137. [eiser 22] stelt het volgende.Zij is in september 2011 begonnen met de opleiding BMH. Aan het eind van haar tweede studiejaar had [eiser 22] geen concreet uitzicht op een derdejaars stage. Op advies van de HAN is zij per 1 september 2013 overgestapt naar de opleiding HBO-V. Zij heeft die opleiding voltooid in 3½ jaar. Gedurende die opleiding heeft [eiser 22] een half jaar vertraging opgelopen dat niet is toe te rekenen aan de HAN. In februari 2017 is [eiser 22] afgestudeerd. [eiser 22] concludeert dat zij een jaar studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het tekort aan stageplaatsen.
2.138. [eiser 22] begroot de schade die zij lijdt doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden op € 19.725,00. Dat bedrag is als volgt opgebouwd:
2015: vier maanden × € 1.631,25 € 6.525,00
2016: acht maanden × € 1.650,00
€ 13.200,00 +
totaal € 19.725,00
2.139. Voorts vordert [eiser 22] vergoeding van € 1.951,00 op de grond dat zij een jaar extra collegegeld heeft moeten betalen in het studiejaar 2015 – 2016.
2.140. De HAN betwist dat [eiser 22] vertraging heeft opgelopen binnen de opleiding BMH. De gestelde vertraging van een jaar als gevolg van hetgeen de HAN wordt verweten komt de HAN niet onjuist voor.
2.141. [eiser 22] erkent dat zij geen vertraging heeft opgelopen binnen de opleiding BMH. Zij meent echter dat het een direct gevolg is van het tekort aan stageplaatsen en het advies van de HAN dat zij in september 2013 is overgestapt naar de opleiding HBO-V.
2.142. Voor zover de HAN met de betwisting dat [eiser 22] vertraging heeft opgelopen binnen de opleiding BMH verweer heeft willen voeren tegen de schadevordering, overweegt de rechtbank als volgt. Dat [eiser 22] geen vertraging heeft opgelopen binnen de opleiding BMH, neemt niet weg dat de studievertraging die zij heeft opgelopen het gevolg is van het tekort aan stageplaatsen. De HAN is daarvoor aansprakelijk.
2.143. De conclusie is dat € 10.838,00 voor vergoeding in aanmerking komt, dat is de helft van € 19.725,00 vermeerderd met de helft van € 1.951,00.
2.144. [eiser 25] stelt het volgende.Zij is in september 2011 begonnen met de opleiding BMH. De eerste twee studiejaren verliepen zonder problemen. In het derde jaar was er geen stageplaats beschikbaar. [eiser 25] heeft toen haar minor en haar scriptie voltooid. In het vierde jaar was er een derdejaars stage beschikbaar maar geen afstudeerstage. In dat jaar heeft [eiser 25] alle theorie van de afstudeerstage afgerond. Haar afstudeerstage heeft zij in de eerste helft van het vijfde studiejaar gelopen. In februari 2016 heeft [eiser 25] de studie voltooid. [eiser 25] concludeert dat zij een half jaar studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het tekort aan stageplaatsen.
2.145. [eiser 25] begroot de schade die zij lijdt doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden op € 9.825,00. Dat bedrag is als volgt opgebouwd:
2015: vier maanden × € 1.631,25 € 6.525,00
2016: twee maanden × € 1.650,00
€ 3.300,00 +
totaal € 9.825,00
2.146. Voorts vordert [eiser 25] vergoeding van € 975,50 op de grond dat zij een half jaar extra collegegeld heeft moeten betalen in het studiejaar 2015 – 2016.
2.147. Een studievertraging van een half jaar komt de HAN niet onjuist voor.
2.148. Partijen zijn het er dus over eens dat [eiser 25] een half jaar studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het gebrek aan stageplaatsen. De HAN is aansprakelijk voor de schade die zij daardoor lijdt.
2.149. De HAN stelt dat [eiser 25] reeds € 501,25 heeft ontvangen als vergoeding voor schade door studievertraging.[eiser 25] betwist dat niet. Dit bedrag strekt in mindering op de vergoeding van schade die [eiser 25] lijdt doordat zij extra collegegeld heeft moeten betalen (te weten € 487,75, de helft van € 975,50). Na deze vermindering blijft er van de vergoeding voor schade die [eiser 25] lijdt doordat zij extra collegegeld heeft moeten betalen niets over.
2.150. De HAN stelt verder dat [eiser 25] een vergoeding heeft ontvangen van vijf maanden OV. Zoals hiervoor overwogen, gaat de rechtbank aan deze stelling voorbij.
2.151. De conclusie is dat € 4.912,50 voor vergoeding in aanmerking komt, dat is helft van € 9.825,00.
2.152. [eiser 27] stelt het volgende.Zij is in september 2011 begonnen met de opleiding BMH. Er was voor haar geen derde- en vierdejaars stage beschikbaar. Zij heeft in totaal een jaar gewacht op een stageplaats. Zij is afgestudeerd in de zomer van 2016. Zij maakt aanspraak op vergoeding van schade als gevolg van de studievertraging van een jaar.
2.153. [eiser 27] begroot de schade die zij lijdt doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden op € 19.725,00. Dat bedrag is als volgt opgebouwd:
2015: vier maanden × € 1.631,25 € 6.525,00
2016: acht maanden × € 1.650,00
€ 13.200,00 +
totaal € 19.725,00
2.154. Voorts vordert [eiser 27] vergoeding van € 1.951,00 op de grond dat zij een jaar extra collegegeld heeft moeten betalen in het studiejaar 2015 – 2016.
2.155. Een studievertraging van een jaar komt de HAN niet onjuist voor.
2.156. Partijen zijn het er dus over eens dat [eiser 27] een jaar studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het gebrek aan stageplaatsen. De HAN is aansprakelijk voor de schade die zij daardoor lijdt.
2.157. De HAN stelt dat [eiser 27] reeds € 3.235,98 heeft ontvangen als vergoeding voor schade door studievertraging.[eiser 27] betwist dat niet. Dit bedrag strekt in mindering op de vergoeding van schade die [eiser 27] lijdt doordat zij extra collegegeld heeft moeten betalen (te weten € 975,50, de helft van € 1.951,00). Na deze vermindering blijft er van de vergoeding voor schade die [eiser 27] lijdt doordat zij extra collegegeld heeft moeten betalen niets over.
2.158. De conclusie is dat € 9.862,50 voor vergoeding in aanmerking komt, dat is helft van € 19.725,00.
2.159. [eiser 28] stelt het volgende.Zij is in september 2011 begonnen met haar opleiding BMH. In haar derde jaar was er geen stageplaats beschikbaar en ook in haar vierde jaar was daarop geen concreet uitzicht. In februari 2015 is [eiser 28] overgestapt naar de opleiding HBO-V. [eiser 28] heeft deze opleiding, waar vier jaar voor staat, voltooid in 2½ jaar. In juli 2017 is zij afgestudeerd. [eiser 28] concludeert dat zij twee jaar studievertraging heeft opgelopen als gevolg van het tekort aan stageplaatsen.
2.160. [eiser 28] begroot de schade die zij heeft geleden doordat zij de arbeidsmarkt later heeft betreden op € 39.791,67. Dat bedrag is als volgt opgebouwd:
2015: vier maanden × € 1.631,25 € 6.525,00
2016: (volledig) € 19.800,00
2017: acht maanden × € 1.683,33
€ 13.466,67 +
totaal € 39.791,67
2.161. Voorts vordert [eiser 28] vergoeding van € 3.935,00 op de grond dat zij twee jaar extra collegegeld heeft moeten betalen in de studiejaren 2015 – 2016 en 2016 – 2017.
2.162. Volgens de HAN heeft [eiser 28] binnen de opleiding BMH een half jaar vertraging opgelopen vanwege een afgebroken KWZ-traject en dus niet vanwege het tekort aan stageplaatsen. Een vertraging van 1½ jaar als gevolg van het tekort aan stageplaatsen komt de HAN niet onjuist voor.
2.163. [eiser 28] brengt hier het volgende tegen in.Zij erkent dat het KWZ-traject, dat is haar scriptie, vijf maanden is stopgezet. Dat is echter niet de oorzaak van de vertraging. [eiser 28] is aan haar scriptie gaan werken om de tijd waarin er geen stage beschikbaar was nuttig te besteden. Zij zou stage zijn gaan lopen zodra dat had gekund. Ook als zij haar scriptie al in juli 2014 zou hebben afgerond, dus zonder vertraging, dan zou zij nog een studievertraging van twee jaar hebben opgelopen als gevolg van het tekort aan stageplaatsen.
2.164. De HAN is hier niet meer op ingegaan maar volstaat ermee te verwijzen naar de conclusie van antwoord.
2.165. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. De HAN stelt niet dat [eiser 28] stage had kunnen gaan lopen als zij haar scriptie eerder af had gehad. Daarom faalt het verweer dat een half jaar van de studievertraging van [eiser 28] niet het gevolg is van het tekort aan stageplaatsen.
2.166. De schade waarvan [eiser 28] vergoeding vordert, zal daarom worden begroot op basis van een studievertraging van twee jaar. Dat leidt tot de conclusie dat een bedrag voor vergoeding in aanmerking komt van € 21.863,34, dat is de helft van het totaal van € 39.791,67 en € 3.935,00.
[eiser in de gevoegde zaak] (rolnummer 21-423)
2.167. [eiser in de gevoegde zaak] stelt het volgende.Zij is in september 2010 begonnen met de opleiding BMH met de differentiatie spoedeisende hulp. Zij heeft enige studievertraging opgelopen door persoonlijke omstandigheden. Zij heeft de studie hervat in het studiejaar 2014 – 2015. Zij is toen ook gaan solliciteren. Het werd toen duidelijk dat zij geen passende baan kon krijgen omdat zij zich niet kon laten registreren in het BIG-register. [eiser in de gevoegde zaak] is daarom in februari 2015 overgestapt naar de opleiding HBO-V. Die opleiding heeft zij voltooid in 2½ jaar. Zij heeft uiteindelijk zowel de opleiding BMH als HBO-V afgerond. In juli 2017 kon zij, met BIG-registratie, gaan werken. [eiser in de gevoegde zaak] concludeert dat zij dertig maanden studievertraging heeft opgelopen die het gevolg zijn van de BIG-problematiek rond de opleiding BMH.
2.168. [eiser in de gevoegde zaak] begroot de schade die zij hierdoor lijdt (in scenario I) op € 49.527,06. Dat bedrag is als volgt opgebouwd:
2015: elf maanden × € 1.631,25 € 17.943,75
2016: (volledig) € 19.800,00
2017: zeven maanden × € 1.683,33
€ 11.783,31 +
totaal € 49.527,06
2.169. Voorts vordert [eiser in de gevoegde zaak] vergoeding van € 5.046,81 op de grond dat zij twee jaar en zeven maanden extra collegegeld heeft moeten betalen in de studiejaren 2014 – 2015, 2015 – 2016 en 2016 – 2017.
2.170. De HAN leidt uit de stellingen van [eiser in de gevoegde zaak] af dat zij de opleiding BMH heeft kunnen voltooien binnen de tijd die ervoor stond en dat zij met die opleiding alleen vertraging heeft opgelopen als gevolg van persoonlijke omstandigheden. De HAN betwist dat het noodzakelijk was dat [eiser in de gevoegde zaak] aansluitend aan de opleiding BMH de opleiding HBO-V is gaan volgen. De HAN betwist ook dat het diploma van de opleiding BMH waardeloos is. Zij stelt dat anderen wel aan het werk zijn gegaan met dat diploma.
2.171. In reactie hierop herhaalt [eiser in de gevoegde zaak] haar stelling dat zij met haar BMH-diploma geen baan op niveau kon krijgen.
2.172. Hiervoor heeft de rechtbank het volgende overwogen. De HAN heeft de studenten de indruk gegeven en de studenten hebben redelijkerwijs mogen verwachten dat zij na hun afstuderen bevoegd zouden zijn om het vak uit te oefenen waarvoor zij waren opgeleid. Zij waren daartoe echter niet bevoegd omdat zij zich niet als medisch hulpverlener konden laten registreren in het BIG-register. Daarmee is de HAN tekortgeschoten in de op haar rustende verplichting om studenten in aanmerking te laten komen voor de functies waarvoor de studie opleidt. Als [eiser in de gevoegde zaak] schade lijdt doordat zij niet of niet direct na haar afstuderen het vak kon gaan uitoefenen waarvoor de HAN haar had opgeleid omdat zij zich niet in het BIG-register kon laten registreren, komt die schade voor vergoeding in aanmerking. Het had op de weg van [eiser in de gevoegde zaak] gelegen om in reactie op het verweer van de HAN dat er geen noodzaak bestond om in aansluiting op de opleiding BMH de opleiding HBO-V te volgen die noodzaak toe te lichten door te stellen en met bewijsstukken te staven dat zij heeft gesolliciteerd, hoe vaak en bij welke instellingen en dat deze instellingen haar hebben afgewezen op de grond dat zij zich niet kon laten registeren in het BIG-register. Dat heeft zij niet gedaan. Door dat niet te doen heeft zij haar stelling dat zij met haar BMH-diploma geen passende baan kon krijgen omdat zij zich niet in het BIG-register kon laten registreren onvoldoende toegelicht. Zij zal daarom niet worden toegelaten die stelling te bewijzen. Haar vordering zal daarom worden afgewezen.
2.173. Voor het geval dat de HAN wordt veroordeeld tot schadevergoeding aan de studenten, verzoekt zij de verplichting daartoe te matigen (art. 6:109 BW). Het oordeel daarover is in het tussenvonnis aangehouden.
2.174. Volgens de HAN zou toewijzing van een aanzienlijk bedrag aan schadevergoeding leiden tot onaanvaardbare gevolgen. Zij licht dat als volgt toe. Voordat zij ertoe is overgegaan de opleiding aan te bieden, heeft zij zich gedegen voorbereid. Zij heeft verschillende onderzoeken laten uitvoeren en ondertekende intentieverklaringen van gerenommeerde zorginstellingen verkregen. Dat het aantal stageplaatsen in de praktijk tegenviel, is in elk geval gedeeltelijk veroorzaakt door omstandigheden die de HAN niet heeft kunnen voorzien. Als haar al een verwijt kan worden gemaakt, dan is dat volgens haar gering. De schadevergoedingen die de afzonderlijke studenten vorderen, variëren sterk, maar dat neemt niet weg dat de HAN mogelijk zal worden veroordeeld in totaal een groot bedrag te betalen. Toewijzing van vorderingen tot schadevergoeding zullen er bovendien toe kunnen leiden dat meer studenten vorderingen zullen instellen. Deze schade wordt niet door enige verzekering gedekt. De HAN wijst er verder op dat zij geen onderneming is, maar een onderwijsstichting. Als zij wordt veroordeeld om schadevergoeding te betalen, dan gaat dat ten koste van het onderwijs dat zij aanbiedt en daarmee van de huidige en toekomstige studenten aan de HAN. Dat is volgens haar onwenselijk. De HAN meent verder dat er een wanverhouding is tussen het collegegeld dat de studenten hebben moeten betalen en de schadevergoedingen die zij vorderen. Zij verzoekt de rechtbank de verplichting tot schadevergoeding te matigen en zo te voorkomen dat de financiële gevolgen van de studievertraging die de studenten hebben opgelopen volledig ten laste komen van de HAN en daarmee van haar huidige en toekomstige studenten.
2.175. De studenten menen dat de verplichting tot schadevergoeding niet moet worden gematigd. Zij wijzen erop dat de HAN aansprakelijk is op grond van schuld en dat zij forse bedragen hebben betaald voor het genoten onderwijs. De draagkracht van de HAN is bovendien aanzienlijk. Dat blijkt er volgens hen uit dat de HAN, in plaats van zich neer te leggen bij de juridische werkelijkheid, verweer voert tegen de vorderingen van de studenten en dus in staat is de juridische kosten daarvan te dragen. Bovendien is er veel geld beschikbaar gesteld aan het BMH-fonds, waaraan ook de HAN deelneemt, om deze kwestie af te wikkelen.
2.176. De HAN brengt hiertegen in dat de studenten die zijn gaan studeren in 2010 en 2011 aanspraak hadden op een basisbeurs, die voorzag in de betaling van collegegeld, verder dat zij niet zonder grond verweer voert, dat zij al het geld dat zij heeft, besteedt aan onderwijs en dat de schadevergoedingen waartoe zij mocht worden veroordeeld ten koste daarvan gaan en ten slotte dat er geen speciaal BMH-fonds is (wel het profileringsfonds).
2.177. Voor matiging van de verplichting tot schadevergoeding is alleen plaats als in de gegeven omstandigheden, waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht, volledige schadevergoeding tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Of de verplichting tot schadevergoeding moet worden gematigd, moet worden beoordeeld door afweging van de wederzijdse belangen. De rechtbank dient bij de beoordeling van het beroep op matiging terughoudend te zijn.
2.178. De HAN is gehouden schade van de studenten te vergoeden omdat zij is tekortgeschoten in de zorgplicht die zij als opleidingsinstituut had jegens de studenten die zich bij haar hadden ingeschreven en die aan haar collegegeld hadden betaald om bij haar een opleiding te volgen. Matiging van een dergelijke verplichting om schade te vergoeden ligt niet in de rede. Dat de schade niet is verzekerd of niet of slechts beperkt is gedekt is op zichzelf geen reden om te matigen. Anders dan de HAN betoogt volgt dat ook niet uit het bepaalde in artikel 6:109 lid 2 BW. Immers, in artikel 6:109 lid 2 BW is alleen bepaald dat niet gematigd wordt tot onder het bedrag waarvoor de verzekeraar dekking biedt. De HAN heeft verder niet gesteld dat zij niet in staat is de volledige schadevergoedingen te betalen. Wel heeft de HAN in algemene zin gesteld dat de schadevergoedingen waartoe zij mocht worden veroordeeld ten koste gaan van haar huidige en toekomstige opleidingen, maar zij heeft niet uitgewerkt welke effecten concreet zijn te verwachten. Bovendien is ook dat een omstandigheid die in de verhouding tussen de HAN en de studenten niet mag werken ten nadele van de studenten jegens wie de HAN in haar zorgplicht is tekortgeschoten. Op grond van het voorgaande leidt toekenning van een volledige schadevergoeding naar het oordeel van de rechtbank niet tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen. Het beroep op matiging wordt daarom verworpen.
conclusie, rente en kosten
2.179. Hieronder volgt een overzicht van de consequenties van de oordelen per student.
gevorderd bij dagvaarding
toe te wijzen
af te wijzen
ingetrokken
1
[eiser 1]
€ 42.566,08
€ 31.018,00
2
[eiser 2]
€ 24.780,68
×
3
[eiser 3]
€ 70.951,06
€ 8.900,42
4
[eiser 4]
€ 46.170,36
€ 29.343,16
5
[eiser 5]
€ 22.634,00
€ 9.737,50
6
[eiser 6]
€ 37.950,69
€ 21.828,33
7
[eiser 7]
€ 62.245,54
€ 26.959,17
8
[eiser 8]
€ 13.314,75
×
9
[eiser 9]
€ 48.298,18
€ 19.304,77
10
[eiser 10]
€ 44.511,72
€ 6.562,50
11
[eiser 11]
€ 20.842,23
×
12
[eiser 12]
€ 22.879,00
€ 21.676,00
13
[eiser 13]
€ 53.540,75
€ 19.895,84
14
[eiser 14]
€ 17.590,47
€ 7.387,50
15
[eiser 15]
€ 57.878,84
€ 27.435,67
16
[eiser 16]
€ 25.025,68
€ 10.838,00
17
[eiser 17]
€ 25.025,68
×
18
[eiser 18]
€ 12.475,34
€ 4.912,50
19
[eiser 19]
€ 50.426,00
€ 16.454,83
20
[eiser 20]
€ 34.806,34
€ 10.221,38
21
[eiser 21]
€ 63.245,54
×
22
[eiser 22]
€ 22.879,00
€ 10.838,00
23
[eiser 23]
€ 22.879,00
×
24
[eiser 24]
€ 22.879,00
×
25
[eiser 25]
€ 12.475,34
€ 4.912,50
26
[eiser 26]
€ 46.132,64
×
27
[eiser 27]
€ 28.147,96
€ 9.862,50
28
[eiser 28]
€ 50.426,00
€ 21.863,34
29
[eiser 29]
€ 22.879,00
×
30
[eiser in de gevoegde zaak]
€ 62.782,75
×
2.180. De studenten vorderen de veroordeling van de HAN tot vergoeding van wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening. De HAN voert geen afzonderlijk verweer tegen die vordering. Deze zal worden toegewezen.
2.181. Uit het hiervoor opgenomen overzicht blijkt dat de partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk worden gesteld. De proceskosten zullen daarom worden gecompenseerd.