ECLI:NL:RBGEL:2023:866

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 989
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om handhaving op grond van de Woningwet met betrekking tot bouwkundige gebreken en gezondheidsrisico's

In deze zaak heeft eiseres, huurder van een woning in Nijkerk, een verzoek om handhaving ingediend bij het college van burgemeester en wethouders op basis van artikel 1a en 1b van de Woningwet. Eiseres stelt dat er diverse bouwkundige gebreken zijn die een gevaar vormen voor de gezondheid en veiligheid. Het college heeft het verzoek gedeeltelijk toegewezen, maar de afwijzing van de handhaving op basis van de Woningwet is door eiseres bestreden. De rechtbank heeft op 20 februari 2023 geoordeeld dat het college zich op basis van rapporten van deskundigen en toezichthouders op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bouwkundige staat van de woning geen gevaar vormde voor de gezondheid of veiligheid. Eiseres heeft geen procesbelang meer, aangezien zij de woning inmiddels heeft verlaten. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. De uitspraak benadrukt de zorgplicht van zowel de verhuurder als de huurder en de noodzaak van adequaat onderzoek naar bouwkundige gebreken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN AWB 21/989
uitspraak van de enkelvoudige kamer van20 februari 2023
in de zaak tussen
[Eiseres A]uit
[plaats B], eiseres
(gemachtigde: mr. J.P.J. Botterblom)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijkerk, college
(gemachtigden: R.P. Verweij, A.M. van Laar, D. de Kruijff).
Als derde partij neemt deel aan het geding
: Stichting [C]te [plaats D] , eigenaar
(gemachtigden: [E] en mr. W. Vos).
Procesverloop
Bij besluit van 6 augustus 2020 (primaire besluit), heeft het college het handhavingsverzoek van eisers gedeeltelijk toegewezen.
In het bestreden besluit van 12 januari 2021 heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het besluit in stand gelaten.
Eisers heeft hiertegen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigden van verweerder, de gemachtigden van derde partij.
Overwegingen
Waar gaat de zaak over?
1. Eiseres was huurder van de woning aan [aan het adres H] in [de gemeente Nijkerk] . Zij huurde deze woning van Stichting [C] (derde partij). Eiseres stelt dat er sprake is van diverse bouwkundige gebreken aan de woning als gevolg waarvan de woning een gevaar is voor de gezondheid en veiligheid in de zin van artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet. Ook is volgens haar sprake van een situatie in de zin van artikel 1b, tweede lid, van de Woningwet. Eiseres heeft het college op 4 mei 2020 verzocht om handhavend op te treden. Omdat de gebreken zo ernstig zijn dat zij hiervan gezondheidsklachten ondervindt, heeft zij de woning in november 2018 verlaten. Op 15 oktober 2020 is de woning ontruimd.
2. Het college heeft het verzoek om handhaving in het primaire besluit gedeeltelijk toegewezen omdat het mechanisch ventilatiesysteem niet voldoet aan de eisen van artikel 3.38 Bouwbesluit. Het verzoek om handhaving op grond van artikel 1a, tweede lid en artikel 1b, tweede lid van de Woningwet is afgewezen. Het college heeft geen verband kunnen leggen tussen de bouwkundige staat van de woning en de gezondheidsklachten van eiseres. Het college verwijst daartoe naar rapporten van Trition van 13 juni 2017, 10 april 2018 en LBP Sight van 27 juni 2019 en een controlebezoek op 9 juni 2020.
3. De voorlopige voorzieningenrechter heeft op 29 september 2020 geoordeeld dat het college op grond van de rapporten van de toezichthouder en van LBP Sight nader onderzoek had moeten doen naar de vraag of aan de eisen van artikel 3.26, tweede lid, Bouwbesluit wordt voldaan. Op 13 oktober 2020 heeft De Keurder dit onderzoek verricht. Op 26 oktober 2020 heeft de toezichthouder op verzoek van eiseres de woning nogmaals geïnspecteerd. Op basis van het onderzoek van De Keurder en het controlebezoek van de toezichthouder heeft het college in het bestreden besluit het verzoek om handhaving afgewezen voor zover het zag op artikel 3.26, tweede lid, van het Bouwbesluit.

4.Kern van het geschil

Tussen eiseres en derde partij zijn diverse (civielrechtelijke) procedures gevoerd die onder meer betrekking hebben op de vraag of derde partij als verhuurder aan zijn verhuurdersverplichtingen voldoet of heeft voldaan. In de voorliggende procedure dient de rechtbank te beoordelen of het college het verzoek om handhaving van eiseres wegens overtredingen van het Bouwbesluit en de Woningwet terecht gedeeltelijk heeft afgewezen.

5.Procesbelang

5.1
Het college stelt dat eiseres geen procesbelang meer heeft. Eiseres was ten tijde van het indienen van het beroep geen bewoonster meer van de woning aan [aan het adres H] te [plaats B] en is evenmin eigenaar van de woning.
5.2
Eiseres voert aan dat de gemeente zich niet genoeg heeft ingespannen om onderzoek
te laten doen, terwijl de gevolgen (schimmels, paddenstoelen, kristallen, niet te verklaren gasgebruik) zichtbaar waren. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd betoogd dat zij belang heeft bij de beoordeling door de bestuursrechter van de besluiten van het college. Als het college adequaat had gehandeld, dan was er volgens eiseres een besluit genomen waarin de bouwkundige staat van de woning duidelijk werd vastgesteld. Als het college tijdig handhavend had opgetreden, zou eiseres haar woning niet zijn kwijt geraakt en zou de gezondheidsschade zijn beperkt. Eiseres realiseert zich dat het college niet meer handhavend kan optreden, maar haar belang is gelegen in het aansprakelijk stellen van de overheid op grond van een onrechtmatige overheidsdaad. Als het besluit door de bestuursrechter als onrechtmatig wordt geoordeeld, dan kan zij de overheid aansprakelijk stellen.
5.3
De rechtbank ziet zich voor de vraag geplaatst of eiseres op dit moment nog
procesbelang heeft bij een beoordeling van haar beroep. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, hoeft de bestuursrechter een bij hem ingediend beroep alleen inhoudelijk te beoordelen, als dit van betekenis is voor de beslechting van het geschil over het voorliggende besluit. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat met het ingestelde beroep moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis is. Met andere woorden, de indiener dient een actueel en reëel belang te hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Indien dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan. Belang bij een beroep kan onder meer worden aangenomen, indien wordt gesteld dat ten gevolge van de in geding zijnde besluitvorming schade is geleden die voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen en dit tot op zekere hoogte aannemelijk is gemaakt. [1]
5.4
De rechtbank overweegt dat eiseres in deze procedure heeft verzocht om een
oordeel over de rechtmatigheid van de afwijzing van haar verzoek om handhaving. De rechtbank acht het op voorhand niet onaannemelijk dat eiseres schade heeft geleden, waarbij de toetsing van de besluiten van het college mede bepalend is voor het antwoord op de vraag of de gestelde schade voor vergoeding in aanmerking komt. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking, dat als een belanghebbende een bestuursorgaan aansprakelijk stelt voor schade ten gevolge van een (onrechtmatig) besluit waartegen hij beroep had kunnen instellen, hem de formele rechtskracht van een besluit wordt tegengeworpen als dat besluit niet is herroepen of vernietigd. De rechtbank oordeelt dat eiseres haar belang van een beoordeling van de rechtmatigheid van de afwijzing van het handhavingsverzoek voldoende aannemelijk heeft gemaakt.

6.Is er sprake van strijd met de voorschriften van het Bouwbesluit?

6.1
Eiseres betoogt dat het college zich onvoldoende heeft ingespannen om te onderzoeken hoe de geconstateerde schimmels, kristallen, zouten en gasverbruik zich verhouden tot het Bouwbesluit. Eiseres betoogt dat de toezichthouder niet deskundig is op het gebied van schimmels, kristallen en zouten. Eiseres vraagt de rechtbank in dit verband om de geluidsopname die is gemaakt bij de hoorzitting van de bezwarencommissie op te vragen. Eiseres voert aan dat geen sprake is van onderzoek naar de strijdigheid met artikel 3:26, tweede lid, van het Bouwbesluit door een onafhankelijk, deskundig bureau. Ter onderbouwing van haar betoog dat De Keurder niet onafhankelijk is, heeft eiseres een uitdraai van een LinkedIn-bericht aangeleverd. Op de uitdraai staat het volgende:
[F] (asbestdeskundige bij [C] )
“Doe je goed [G] nog bedankt voor je neutrale keuring in Hoevelaken.”
[G] (eigenaar van De Keurder)
“Graag gedaan [F] , pittig dossier”
Volgens eiseres volgt uit de tekst van het LinkedIn-bericht dat de heer [F] , een medewerker van derde partij, nauw contact onderhoudt met De Keurder. Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat het college geen nader onderzoek heeft gedaan naar enige strijdigheid met het Bouwbesluit.
6.2
Het college stelt zich op het standpunt dat De Keurder een onafhankelijke deskundige is en verwijst naar de volgende passage in het bouwkundig inspectierapport:
“ De Keurder garandeert objectiviteit en volledige onafhankelijkheid bij het door haar uitgevoerde onderzoek. De Keurder verklaart geen enkele commerciële binding te hebben met aannemers, makelaars of welke tussenpersoon dan ook die de resultaten van het onderzoek zouden kunnen beïnvloeden.
Het college stelt zich voorts op het standpunt dat in het kader van de heroverweging bij het bestreden besluit de door de toezichthouder uitgevoerde controles zijn meegenomen en de rapporten van Trition van 13 juni 2017 en 10 april 2018, Strooming van 20 november 2018, LBP Sight van 27 juni 2019, Konekta Services van 4 september 2019 en Bouwkundewinkel TU Eindhoven juni 2020. Op basis van deze rapporten en de uitgevoerde controles is geconcludeerd dat het bouwwerk bouwkundig geen gebreken vertoont en geen gevaar vormt voor de gezondheid of veiligheid. De voorlopige voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 29 september 2020 uitsluitend opdracht gegeven om te onderzoeken of er sprake is van strijd met artikel 3.26, tweede lid, van het Bouwbesluit en heeft geen aanleiding gezien om opdracht te verlenen tot nader onderzoek naar andere overtredingen.
6.3
De rechtbank overweegt het volgende. Het verzoek om handhaving ziet op de vraag of sprake is van een overtreding van het Bouwbesluit of van de Woningwet. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de toezichthouder van de omgevingsdienst op dit punt niet deskundig is. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het college de controlerapporten van de toezichthouder niet aan zijn besluiten ten grondslag had mogen leggen. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding de geluidopnames van de hoorzitting in de bezwaarprocedure op te vragen. Voorts heeft het college de besluitvorming niet alleen gebaseerd op de controlerapporten van de toezichthouder maar ook op onderzoeksrapporten van externe deskundigen.
6.4
Uit het controlerapport van de toezichthouder blijkt dat de woning in 2018, 2019 en 2020 meerdere malen is bezocht door toezichthouders. Naar aanleiding van het handhavingsverzoek van eiseres heeft een toezichthouder van de omgevingsdienst op 9 juni 2020 een controlebezoek uitgevoerd. De rechtbank oordeelt dat het college zich voldoende heeft ingespannen om de bouwkundige staat van de woning te onderzoeken. Uit het controlerapport blijkt dat onderzoek is verricht naar:
  • Aanwezigheid van houtwormen op de bergzolder
  • Aanwezigheid van schimmel op de eerste verdieping (slaapkamers en badkamer)
  • Aanwezigheid van schimmels en zouten op de begane grond (keuken)
  • Binnenklimaat en ventilatie op de begane grond
  • Gaslek en aanwezigheid van schimmels en zouten in de kelderkast
  • Purschuim in de kruipruimte.
In het controlerapport geeft de toezichthouder aan dat het ventilatiesysteem niet voldoet aan de minimale voorschriften van het Bouwbesluit. Verder heeft hij geen bouwkundige gebreken geconstateerd.
6.5
Het college heeft bij de besluitvorming ook onderzoeksrapporten van externe deskundigen betrokken. De rechtbank oordeelt dat het college zich op basis van deze rapporten op het standpunt mocht stellen dat het bouwwerk bouwkundig geen gebreken vertoont, anders dan de overtreding van artikel 3.38 van het Bouwbesluit, en geen gevaar vormt voor de gezondheid of veiligheid.
6.6
Naar aanleiding van de uitspraak van de voorlopige voorzieningenrechter heeft [G] van De Keurder op 13 oktober 2020 onderzocht of er sprake is van een overtreding van artikel 3.26, tweede lid, van het Bouwbesluit. Uit het onderzoeksrapport blijkt dat de begane grondvloer, de kruipruimte en de riolering zijn geïnspecteerd. In het onderzoeksrapport is daarover het volgende vermeld:
“De onderzijde van de houten begane grondvloer is geïsoleerd, hierdoor zeer beperkt inspecteerbaar. De onderzijde van de houten begane grondvloer is voorzien van purschuim. Dit materiaal heeft een relatieve hoge isolatiewaarde en is vochtwerend. Eventueel vocht/verhoogde dampspanning zal niet naar boven trekken maar via de ventilatie-openingen in de voor- en achtergevel ontsnappen.”
Er zijn geen noemenswaardige vervormingen in de begane grondvloer geconstateerd.
Het klimaat in de kruipruimte is droog. In de ruimtes boven de kruipruimtes is geen optrekkend vocht waargenomen met de door ons uitgevoerde vochtmetingen. De openingen van de originele “combirollen” zijn tijdens het na-isoleren van de spouw dichtgezet. Om de kruipruimte toch goed te kunnen ventileren zijn er meer dan voldoende renovatie-ventilatiekokers aangebracht aan zowel de voorzijde van de woning als aan de achterzijde.”
De conclusie van het onderzoek is dat er geen sprake is van een overtreding van artikel 3.26, tweede lid, van het Bouwbesluit.
6.7
Op 26 oktober 2020 heeft de toezichthouder op verzoek van eiseres de woning nogmaals geïnspecteerd. De toezichthouder heeft vochtmetingen gedaan aan de bovenzijde van de bouwvloer. In het rapport wordt geconcludeerd dat de gemeten waarden vallen binnen de ideale waarden. Er is geen vocht geconstateerd dat geacht wordt te vallen buiten de bandbreedte van wat als een normaal vochtpercentage in de vloeren en muren is aan te merken en evenmin zijn lekkages aangetroffen.
6.8
De rechtbank overweegt het volgende ten aanzien van de onafhankelijkheid van [G] van De Keurder. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen ligt het op de weg van het bestuursorgaan om, indien hij zich ter onderbouwing van een besluit op een advies van een onafhankelijke deskundige beroept, zich te vergewissen van de onpartijdigheid van de geraadpleegde deskundige. [2] Ter zitting heeft de toezichthouder aangegeven dat hij een externe partij heeft ingeschakeld voor het onderzoek naar de kruipruimte om de onafhankelijkheid te waarborgen. De toezichthouder heeft daartoe drie partijen benaderd. Uit het statement van De Keurder mocht het college afleiden dat [G] onafhankelijk is en geen commerciële banden onderhoudt met of onder verantwoordelijkheid werkt van derde partij. Derde partij heeft dit ter zitting desgevraagd bevestigd. Uit het rapport blijkt dat van derde partij geen medewerker aanwezig was bij het onderzoek. Gesteld nog gebleken is dat derde partij betrokken is geweest bij of invloed heeft uitgeoefend op de totstandkoming van het rapport. Gelet daarop is van een schijn van partijdigheid geen sprake.
6.9
De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding voor concrete aanknopingspunten tot twijfel aan de juistheid of de zorgvuldige totstandkoming van het rapport van De Keurder. Daarbij weegt de rechtbank mee dat bij het onderzoek van De Keurder de toezichthouder en namens eiseres een waarnemer aanwezig was. Korte tijd daarna heeft de toezichthouder op verzoek van eiseres zelf nog een inspectie in de woning verricht om zich van de juistheid van de resultaten van het rapport te vergewissen. Het college heeft daarmee aan de vergewisplicht van artikel 3:9 Awb voldaan.
De beroepsgrond slaagt niet.
7.Strijd met artikel 1a, tweede lid, Woningwet
7.1
Eiseres stelt zich op het standpunt dat artikel 1a, tweede lid, Woningwet betrokken had moeten worden bij het onderzoek. Eiseres voert aan dat geen gedegen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de geconstateerde schimmels, kristallen, zouten en gasverbruik. Eiseres overlegt een onderzoeksrapport van Kiwa Inspection & Testing (Kiwa) van 26 februari 2021. Kiwa heeft monsters onderzocht van schimmels en gisten uit de woning van Beving. De schimmels en gisten kunnen volgens Kiwa klachten geven aan de luchtwegen. Dit zijn dezelfde klachten die Beving en haar kinderen hebben gehad door hun verblijf in de woning. Eiseres overlegt een verklaring van dr. Meinardi (arts) van 5 november 2020, waaruit volgt dat van de in de woning aangetroffen verontreinigingen bekend is dat deze nadelig zijn voor de gezondheid en dat deze passen bij de klachten die Beving heeft.
7.2
Het college stelt zich op het standpunt dat uit de onder 2. genoemde rapporten en inspecties van de toezichthouder blijkt dat het bouwwerk bouwkundig geen gebreken vertoont en geen gevaar vormt voor de gezondheid of veiligheid. Het college stelt zich op het standpunt dat er daarom geen verband bestaat tussen de bouwkundige staat van de woning en de gezondheidsklachten van eiseres. Het college stelt zich op het standpunt dat de zorgplicht van artikel 1a, tweede lid, Woningwet een zorgplicht bevat die op een ieder rust, en dus ook op eiseres. Uit de rapporten blijkt dat eiseres nalatig is geweest in het ventileren van de woning waardoor de schimmelschade verder kon toenemen. Het college wijst er in dit verband op dat de woning ten tijde van de inspectie al enige tijd niet meer werd bewoond. De verwarming heeft een tijd uitgestaan en ook de reinheid van het bouwwerk liet te wensen over.
7.3
De rechtbank overweegt het volgende. Artikel 1a, tweede lid, Woningwet bevat een zorgplicht voor een ieder die een bouwwerk bouwt, gebruikt, laat gebruiken of sloopt, om er zorg voor te dragen, voor zover dat in diens vermogen ligt, dat als gevolg van dat bouwen, gebruik of slopen geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.
De zorgplicht van artikel 1a, tweede lid, Woningwet heeft volgens de Toelichting zelfstandige betekenis naast de verplichting om te voldoen aan de overige bij en krachtens de Woningwet gestelde voorschriften. [3] Zoals de Afdeling [4] eerder heeft overwogen, is in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 1a van de Woningwet vermeld dat dit artikel als vangnet dient en dat deze vangnetfunctie inhoudt dat de zorgplicht voorziet in gevallen die niet expliciet zijn geregeld bij of krachtens de Woningwet. [5] Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen, volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling voorts dat de aard en omvang van het gevaar bepalend zijn voor de te treffen maatregelen en voor hetgeen in een bepaald geval mag worden verwacht. [6]
7.4
Gelet op wat onder 6.5 is overwogen, oordeelt de rechtbank dat het college zich op basis van de onderzoeksrapporten en het controlerapport van de toezichthouder op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bouwkundige staat van het bouwwerk ten tijde van het bestreden besluit geen gevaar vormde voor de gezondheid of veiligheid van personen. Het college heeft het verzoek van eiseres om op grond van een overtreding van artikel 1a, tweede lid, Woningwet handhavend op te treden jegens de eigenaar en verhuurder van de woning kunnen afwijzen.
7.5
De rechtbank overweegt voorts dat de zorgplicht van artikel 1a, tweede lid, Woningwet op een ieder rust, en dus ook op degene die het bouwwerk als huurder gebruikt. De meeste van de onder 2. genoemde onderzoeken zijn verricht nadat eiseres de woning had verlaten. Uit de onderzoeksrapporten en controlerapporten van de toezichthouder is af te leiden, dat niet kan worden uitgesloten dat het gedrag van eiseres als huurder van de woning van invloed is geweest op de schimmelgroei en de kwaliteit van het luchtklimaat. Uit de rapporten kan worden afgeleid dat eiseres de woning langere tijd niet heeft bewoond, en onvoldoende heeft gereinigd, geventileerd en verwarmd.
7.6
Het door eiseres overgelegde rapport van Kiwa en de verklaring van de arts geven geen aanleiding voor concrete aanknopingspunten tot twijfel aan de juistheid van de onderzoeks- en controlerapporten die het college bij de besluitvorming heeft betrokken. In het rapport van Kiwa is vermeld:

Om na te gaan of er schimmels aanwezig zijn in de woning welke schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid is een stuk uitgehard pur en swabs van muurzouten (ontstaan na een ontbinding van mineralen waaruit het stucwerk en cement is opgebouwd) aangeleverd. De woning is erg vochtig.
(..)
Afhankelijk van de besmettingsgraad in de woning kunnen bovenstaande soorten klachten veroorzaken. Geadviseerd wordt een microbiologisch luchtonderzoek in de woning uit te voeren om hier een beter beeld van te krijgen”.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het onderzoek van Kiwa worden afgeleid dat de woning erg vochtig is en dat er in de woning schimmels aanwezig waren. Uit het onderzoek kan verder worden afgeleid dat bepaalde soorten van de aangetroffen schimmels, als ze aanwezig zijn in grote hoeveelheden bij gevoelige personen in verband worden gebracht met gezondheidsklachten. Dit wordt bevestigd door de verklaring van de arts. Uit het onderzoek van Kiwa en de verklaring van de arts blijkt naar het oordeel van de rechtbank echter niet wat de oorzaak is van de aanwezigheid van de schimmels en blijkt evenmin wat de besmettingsgraad van de woning is. De rechtbank stelt vast dat het onderzoek van Kiwa is uitgebracht nadat eiseres de woning heeft verlaten en nadat de woning is ontruimd. Reeds daarom komt aan het onderzoek niet de betekenis toe die eiseres daaraan wenst toe te kennen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
9. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M. van den Broek, rechter, in aanwezigheid van
M. Kok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2023
griffier
rechter
De griffier is niet in de gelegenheid
de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
BIJLAGE
Artikel 1a, tweede lid Woningwet luidt als volgt:
“Een ieder die een bouwwerk bouwt, gebruikt, laat gebruiken of sloopt, dan wel een open erf of terrein gebruikt of laat gebruiken, draagt er, voor zover dat in diens vermogen ligt, zorg voor dat als gevolg van dat bouwen, gebruik of slopen geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.”
Artikel 1b, tweede lid, Woningwet luidt als volgt:
“Het is verboden een bestaand bouwwerk, open erf of terrein in een staat te brengen, te laten komen of te houden die niet voldoet aan de op de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, tweede lid, aanhef en onderdeel a, en vierde lid.”
Artikel 3.26 Bouwbesluit (Vocht van buiten) luidt als volgt:
1. Een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsruimte, een toiletruimte of een badruimte is, bepaald volgens NEN 2778, waterdicht.
2. Een constructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsruimte, een toiletruimte of een badruimte en een kruipruimte, met inbegrip van de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voor zover die delen van invloed zijn op het kunnen binnendringen van vocht in de verblijfsruimte, de toiletruimte of de badruimte, is, bepaald volgens NEN 2778, waterdicht.
3. Een inwendige scheidingsconstructie van een verblijfsruimte, een toiletruimte of een badruimte, voor zover die scheidingsconstructie niet grenst aan een andere verblijfsruimte, een andere toiletruimte of een andere badruimte, is, bepaald volgens NEN 2778, waterdicht.

Voetnoten

1.ABRvS 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4404.
2.ABRvS 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2893.
3.Kamerstukken II 2003/04, 29392, nr. 3, p. 9
4.ABRvS 7 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM0179.
5.Kamerstukken II, 2003/04, 29 392, nr. 3, blz. 21 en 26.
6.ABRvS 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3550.