ECLI:NL:RBGEL:2024:227

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
21/3982
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen omgevingsvergunning vereist voor schutting op perceel van derde-partij

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar van 16 juli 2021, waarbij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Buren het besluit van 13 oktober 2020 in stand heeft gelaten. Eiseres had een handhavingsverzoek ingediend tegen de derde-partij, die volgens haar een schutting zonder omgevingsvergunning had geplaatst en beplanting had die niet toegestaan was. De rechtbank heeft de zaak op 13 november 2023 behandeld, waarbij eiseres, haar gemachtigde, de gemachtigde van het college en de derde-partij aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft geconcludeerd dat voor de schutting geen omgevingsvergunning vereist was. De rechtbank stelt vast dat de schutting zich achter de voorgevelrooilijn bevindt, waardoor de vrijstelling van artikel 2, aanhef, onder 12 en b, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) van toepassing is. Eiseres' argument dat de schutting in de vrijwaringszone staat en daarom een vergunning vereist zou zijn, wordt verworpen, omdat het Bor van hogere rang is dan het bestemmingsplan.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de beplanting, in de vorm van een dichte beukenhaag, niet in strijd is met de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De rechtbank concludeert dat er voldoende zicht is bij het verlaten van het perceel, en dat de beukenhaag geen gevaar oplevert voor de verkeersveiligheid. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond, waardoor de beslissing op bezwaar in stand blijft en eiseres geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/3982

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.N. van den Heykant)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Buren, het college

(gemachtigde: mr. M.J. Thijssen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [woonplaats] , derde-partij.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar van 16 juli 2021. Met deze beslissing is het besluit van 13 oktober 2020 in stand gelaten.
De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vergezeld door haar zoon [naam] , de gemachtigde van het college, de derde-partij en de partner van de derde-partij. De gemachtigde van eiseres heeft de zitting online bijgewoond.

Totstandkoming van het besluit

1. Op 30 april 2020 heeft eiseres een handhavingsverzoek ingediend bij het college. Hierin heeft eiseres verzocht om handhavend op te treden tegen de overtredingen die plaatsvinden op het perceel van de derde-partij. Deze overtredingen bestaan volgens eiseres uit: 1. Het hebben van beplanting in de voortuin waar dat niet is toegestaan, 2. Het gerealiseerd hebben van een schutting zonder de benodigde omgevingsvergunning en 3. Het langdurig stallen van een caravan in de voortuin zonder de benodigde omgevingsvergunning.
1.1.
Het perceel van de derde-partij is gelegen aan [locatie 1] (het perceel) en ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan ‘Reparatieplan buitengebied 2012’ (het bestemmingsplan). De bestemming ter plaatse is ‘Wonen’.
1.2.
Op 18 september 2020 heeft het college aan de vorige eigenaar van het perceel een last onder dwangsom opgelegd. Hierin heeft het college gelast dat de vorige eigenaar niet opnieuw de caravan permanent op het perceel mag stallen.
1.3.
Op 13 oktober 2020 heeft het college besloten op het handhavingsverzoek van eiseres. Het verzoek tot het handhavend optreden tegen de op het perceel van derde-partij aanwezige schutting en beplanting wijst het college af. Het verzoek tot het handhavend optreden tegen het langdurig plaatsen van de caravan wijst het college toe.
1.4.
Op 16 juli 2021 heeft het college met de beslissing op bezwaar het besluit van 13 oktober 2020 met toevoeging van een aanvullende motivering in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beslissing op bezwaar aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is er een omgevingsvergunning vereist voor de schutting?
4. Eiseres voert aan dat het college in de beslissing op bezwaar ten onrechte heeft geconcludeerd dat geen omgevingsvergunning is vereist voor de aanwezige schutting op het perceel van derde-partij. Eiseres onderbouwt deze stelling met het argument dat artikel 2, twaalfde lid, onder b, van bijlage II, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) niet van toepassing is op het voorste gedeelte van het perceel van derde-partij, omdat het voorste gedeelte van het perceel van derde-partij niet aangemerkt kan worden als ‘erf’ in de zin van het Bor. Voor deze stelling vindt eiseres steun in het rapport van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB), waarin is geconcludeerd dat de grond vooraan het perceel van derde-partij, niet als ‘erf’ aangemerkt moet worden. Daarbij verwijst eiseres ook naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 december 2016, waaruit volgt dat een bepaald gedeelte van een perceel niet aangemerkt kan worden als ‘erf’, omdat daarop een dubbelbestemming van toepassing is. [1]
Daarnaast stelt eiseres zich op het standpunt, dat wanneer artikel 12, twaalfde lid, onder b, van bijlage II, van het Bor wel van toepassing zou zijn, de schutting voor het gedeelte dat in de zogenoemde vrijwaringszone staat, niet zonder omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan gerealiseerd had mogen worden. Tot slot heeft de gemachtigde van eiseres ter zitting betoogd dat het bestemmingsplan een lex specialis vormt ten opzichte van het Bor en daarom moet prevaleren boven het Bor, omdat in het bestemmingsplan uitdrukkelijk is neergelegd dat niet in de vrijwaringszone gebouwd mag worden.
4.1.
Uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) volgt dat voor het bouwen van een bouwwerk een omgevingsvergunning is vereist. [2] De wetgever heeft op deze bouwvergunningplicht uitzonderingen gemaakt om te voorkomen dat voor alle bouwwerken een vergunning moet worden aangevraagd. Een van deze uitzonderingen betreft het bouwen van een erf- of perceelafscheiding achter de voorgevelrooilijn. Deze uitzondering is neergelegd in artikel 2, aanhef, onder 12 en b, van bijlage II, van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
4.2.
In de nota van toelichting bij de invoering van bovengenoemde bepaling heeft de minister hierover het volgende opgenomen:
‘Nadrukkelijk wordt opgemerkt dat niet bedoeld is dat feitelijk alleen de afscheiding van een erf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aan te merken perceelgedeelte is toegestaan. Het uitgangspunt is dat in beginsel een geheel perceel waarop een gebouw staat (voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn) kan worden afgeschermd met een perceelafscheiding tot een hoogte van 2 m. Ook de niet als erf aan te duiden gronden, die deel uitmaken van een perceel behorend bij een gebouw, kunnen dus omheind worden. Alleen de perceelgedeelten die in ruimtelijk opzicht (gelet op de geldende planologische regelgeving) helemaal niet zijn aan te merken als onderdeel van het perceel waarop zich het gebouw bevindt (het gaat niet om een tuin of erf, of een anderszins bij een gebouw behorende buitenruimte) vallen buiten deze mogelijkheid. Dit zal zich
slechts in uitzonderingssituaties voordoen.’ [3]
4.3.
Artikel 36.5.2, van de planregels luidt:
‘Op de gronden met de aanduiding "Vrijwaringszone - weg", in zoverre niet behorend tot de in Verkeer bedoelde gronden, mogen geen bouwwerken worden gebouwd.’
4.4.
De rechtbank overweegt dat de discussie tussen partijen gaat over de vraag of de gronden waarop de dubbelbestemming ‘vrijwaringszone-weg’ rust, behoren tot het ‘erf’ van derde-partij niet relevant is, omdat de vrijstelling van artikel 2, aanhef en onder 12 en b, van bijlage II, bij het Bor ook geldt voor perceelafscheidingen. Omdat tussen partijen niet in geschil is dat de schutting is gesitueerd achter de voorgevelrooilijn van het huis van derde partij, is daarom de vrijstelling voor de hiervoor genoemde bepaling van toepassing op de schutting van derde-partij.
4.5.
De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft kunnen besluiten dat geen omgevingsvergunning was vereist voor de schutting. Anders dan eiseres stelt, mag op gronden waarop de dubbelbestemming ‘vrijwaringszone-weg’ omgevingsvergunningsvrij een schutting gerealiseerd worden. De stelling van eiseres dat voor de realisatie van de schutting alsnog een omgevingsvergunning was vereist voor het afwijken van het bestemmingsplan gaat niet op. Dit volgt uit de aanhef van artikel 2, van bijlage II, van het Bor, waarin is opgenomen dat de vrijstelling ook geldt voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. De stelling van eiseres dat het bestemmingsplan een lex specialis vormt op het Bor, slaagt eveneens niet. De reden hiervoor is gelegen in de omstandigheid dat het Bor van hogere rang is dan het bestemmingsplan. De regel dat een bijzondere regel voorrang heeft op een algemene regel, gaat alleen op als de regels van dezelfde rang zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de aanwezige beplanting in strijd met de APV?
5. Eiseres voert aan dat de aanwezige beplanting, in de vorm van een dichte beukenhaag, in strijd is met de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Buren (APV). De reden hiervoor is dat de beplanting zorgt voor een onveilige situatie, omdat tot 1,5 meter van [locatie 2] , bij het verlaten van het perceel van eiseres, er geen enkele mogelijkheid is om zicht te hebben op het aankomend verkeer. Het college heeft met het gedane verkeersonderzoek onvoldoende aangetoond dat de aanwezige beplanting geen gevaar oplevert voor de verkeersveiligheid. Tot slot heeft eiseres een verkeerskundig advies gevraagd aan het verkeerskundig adviesbureau VAGN, over de verkeerskundige situatie ter plekke. Dit bureau heeft op 22 december 2022 geadviseerd over de verkeerskundige situatie.
5.1.
Artikel 2:15 van de APV luidt: ‘
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.’
5.2.
De rechtbank stelt uit de stukken vast dat op 30 juni 2020 en 22 september 2020 een toezichthouder van het college ter plaatse de verkeerskundige situatie heeft beoordeeld. Bij beide controles heeft deze toezichthouder geconcludeerd dat het zicht op [locatie 2] richting [locatie 1] bij het voor- en achteruit uitrijden van de uitrit [locatie 3] voldoende is voordat men zich met de auto op de openbare weg bevindt.
Vervolgens heeft het college in de beslissing op bezwaar verwezen naar een advies van een verkeersdeskundige van 26 mei 2021. In dit advies heeft de deskundige het volgende opgenomen:
‘Op woensdag 26 mei 2021 om 8.20 uur ben ik ter plaatse geweest. Ik heb de inrit 2 keer gebruikt. Een keer om rechtsaf richting [plaats] te rijden en een keer om linksaf te richting [plaats] te rijden. Doordat de begroeiing van huisnr. [nummer] (rode beuken haag) ca. 1,5 meter voor de asfaltkant stopt is er voldoende zicht om rechtsaf [locatie 2] op te rijden (foto 3).’Op 31 oktober 2023 heeft de verkeersdeskundige van de gemeente Buren een hercontrole uitgevoerd over de verkeersveiligheid bij het gebruik van in-/uitrit bij [locatie 3] . In dit advies heeft de deskundige het volgende opgenomen:
‘Vanuit verkeersveiligheid en vanuit de data die de gemeente nu heeft, zien zijn geen onveilige situatie. In beide gevallen is er voldoende zicht om het perceel te verlaten.’
5.3.
In het advies van VAGN is onder de titel ‘5. Slotconclusie’ het volgende opgenomen:

Los van de historie over wanneer welke objecten langs [locatie 2] of op erfgrenzen zijn geplaatst is uit de schouw vooral duidelijk geworden dat de meeste zichthinder bij het voorwaarts of achterwaarts verlaten van het eigen terrein niet alleen wordt weggenomen door de beukenhaag, maar ook door andere begroeiing, reeds langer bestaande hekwerken en geparkeerde voertuigen op en langs [locatie 2] . De zichtvermindering door de beukenhaag en het overige groen is groot.
[locatie 2] is een gebiedsontsluitingsweg met een redelijk rustig karakter waarop door de landelijke uitstraling en gestrekte wegbeeld beslist hogere rijsnelheden dan de limiet van 50 km per uur mogelijk zijn. Controles in het verleden tonden dat ook aan. Ongevalcijfers tonen niet aan dat er een structureel verkeersveiligheidsrisico aanwezig is op [locatie 2] .
Het in- en uitrijden van de inritten zal daarom altijd met de nodige voorzichtigheid moeten plaatsvinden. In het onderzoek is niet gebleken dat de situatie voor cliënte significant afwijkt van situaties elders op [locatie 2] ; ook daar is sprake van een (zeer) beperkt zicht bij het verlaten van percelen.’
5.4.
De rechtbank oordeelt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de beukenhaag niet zodanig het vrije uitzicht belemmert, dat sprake is van een verkeersonveilige situatie en daarmee een overtreding van artikel 2:15, van de APV oplevert. Daartoe neemt de rechtbank in acht dat een toezichthouder tweemaal en de verkeerskundige van het college tweemaal heeft geconstateerd dat er voldoende zicht is om [locatie 2] op te rijden, omdat er een strook grond is van ca. 1,5 meter die vrij is van beplanting. Daarbij merkt de rechtbank op dat uit het verkeerskundig onderzoek van de deskundige die door eiseres is ingeschakeld blijkt dat het zicht niet alleen wordt belemmerd door de beukenhaag, maar ook door andere begroeiing, reeds langer bestaande hekwerken en geparkeerde voertuigen op en langs [locatie 2] . Maar, dat er gelet op de ongevalscijfers geen verkeersveiligheidsrisico is op [locatie 2] . Gelet op deze omstandigheden kan de beukenhaag niet als gevaarlijke of hinderlijke beplanting in de zin van de APV worden aangemerkt en levert daarom geen verboden situatie op in de zin van artikel 2:15 van de APV. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de beslissing op bezwaar in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.C.M. van Wel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling van 14 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3319, r.o. 2.2.
2.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.