ECLI:NL:RBGEL:2024:228

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
22/1639
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen en handhavingsverzoek inzake bouwwerken en welstandsexces

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiseres tegen het niet-tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Buren. Eiseres had eerder handhaving verzocht tegen bouwwerken op het perceel van de derde-partij, maar het college had het verzoek afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2023 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het college te laat een beslissing op bezwaar heeft genomen, maar dat eiseres geen procesbelang meer heeft, omdat het college inmiddels een beslissing heeft genomen en de verbeurde dwangsom heeft betaald. Hierdoor is het beroep tegen het niet-tijdig nemen van de beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Daarnaast heeft de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar van 15 augustus 2022 ongegrond verklaard. Eiseres voerde aan dat er illegale bouwwerken aanwezig zijn en dat het college niet handhavend optreedt tegen een lessenaarsdak op de serre van de derde-partij. De rechtbank oordeelt dat de bouwwerken als bijbehorende bouwwerken moeten worden aangemerkt en dat voor deze bouwwerken geen bouwvergunning vereist is. Ook wordt geoordeeld dat er geen sprake is van een welstandsexces, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het lessenaarsdak in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De rechtbank veroordeelt het college tot betaling van proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/1639

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. S.N. van den Heykant)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Buren, het college

(gemachtigde: mr. M.J. Thijssen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [woonplaats], derde-partij.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet-tijdig nemen van de beslissing op bezwaar en het beroep tegen de alsnog genomen beslissing op bezwaar van 15 augustus 2022. Met de beslissing op bezwaar van 15 augustus 2022 heeft het college het besluit van 2 oktober 2018 in stand gelaten.
De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vergezeld door haar zoon [naam], de gemachtigde van het college, de derde-partij en de partner van de derde-partij. De gemachtigde van eiseres heeft de zitting online bijgewoond.

Totstandkoming van het besluit

1. Bij brieven van 9 juli 2018 en 30 augustus 2018 heeft eiseres aan het college verzocht om te handhaven tegen de op het perceel van de derde-partij opgerichte bouwwerken.
1.1.
Het perceel van de derde-partij is gelegen aan [locatie] (het perceel) en ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan ‘Reparatieplan buitengebied 2012’ (het bestemmingsplan). De bestemming ter plaatse is ‘Wonen’.
1.2.
Bij besluit heeft het college op 2 oktober 2018 het handhavingsverzoek van eiseres afgewezen.
1.3.
Op 24 juli 2019 heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het besluit van 2 oktober 2018 in stand gelaten.
1.4.
De rechtbank heeft op 17 september 2021 het beroep van eiseres gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar van 24 juli 2019 vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. [1]
1.5.
Op 28 januari 2022 heeft eiseres het college in gebreke gesteld omdat het college nog geen nieuwe beslissing op bezwaar had genomen nadat het besluit van 24 juli 2019 is vernietigd.
1.6.
Op 29 maart 2022 heeft eiseres beroep ingesteld omdat het college niet binnen twee weken na de ingebrekestelling een beslissing heeft genomen.
1.7.
Op 17 mei 2022 heeft het college een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. In deze beslissing heeft het college het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
1.8.
Op 24 mei 2022 heeft het college het besluit van 17 mei 2022 ingetrokken.
1.9.
Op 15 augustus 2022 heeft het college wederom een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. In deze beslissing heeft het college het besluit van 2 oktober 2018 in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beslissing op bezwaar van 15 augustus 2022 aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd.
3. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres tegen het niet-tijdig nemen van de beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk en het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 15 augustus 2022 ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
I. Beroep niet-tijdig beslissen
Heeft het college te laat een besluit op bezwaar genomen?
4. Eiseres voert aan dat het college te laat een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen. In de uitspraak van de rechtbank van 17 september 2021 is de beslissing op bezwaar vernietigd en heeft de rechtbank het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. In de uitspraak heeft de rechtbank geen termijn genoemd, waarbinnen het college deze beslissing alsnog moest nemen. Hierdoor gold op grond van de vaste rechtspraak dezelfde beslistermijn zoals die gold voor de vernietigde beslissing op bezwaar, namelijk 12 weken. [2] Deze beslistermijn is door het college overschreden.
4.1.
Het college erkent dat het te laat een beslissing op bezwaar heeft genomen en dat er sprake is van een volledig verbeurde dwangsom, met een totaalbedrag van € 1.442,-. Dit bedrag is reeds betaald door het college aan eiseres.
4.2.
De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiseres tegen het niet-tijdig nemen van de beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk is, omdat eiseres geen procesbelang meer heeft. Uit de processtukken blijkt namelijk dat het college heeft erkend dat het te laat een beslissing heeft genomen, de verbeurde dwangsom reeds heeft betaald aan eiseres en alsnog een beslissing op bezwaar genomen. Omdat het beroep is ingesteld op een moment dat dit nog niet gebeurd was, krijgt eiseres wel een vergoeding van haar proceskosten, zoals beschreven onder overweging 10.1.
II. Beroep tegen de beslissing op bezwaar
Is de schuur gedeeltelijk illegaal opgericht?
5. Eiseres wijst op een illegale schuur met een oppervlakte van 1,43 m x 5,54 m en voert aan dat het college ten onrechte niet heeft beoordeeld of hierop gehandhaafd moet worden.
5.1
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 17 september 2021 het volgende geoordeeld over de vraag of voor de schuur een bouwvergunning was vereist:
‘Bijbehorende bouwwerken?
5.1
Allereerst is dus van belang of de betrokken bouwwerken bijbehorende bouwwerken
zijn. Volgens de definitie is dat een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel
met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen
aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Naar het oordeel van de rechtbank
voldoen de aanbouw, de schuur. het houthok/opbergruimte en de serre allemaal aan deze
definitie en moeten dus allemaal worden aangemerkt als bijbehorende bouwwerken.’
Toepassing op de betrokken bouwwerken
6.1
Zoals uit het voorgaande al volgt zijn de betrokken bouwwerken allemaal aan te
merken als bijbehorende bouwwerken. Ze staan ook allemaal op de grond en zijn ook
allemaal gelegen in het achtererfgebied. Verder zijn ze niet hoger van 5 m en liggen ze op
meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied, hebben niet meer dan een bouwlaag en
zijn niet voorzien van een niet op de grond gelegen buitenruimte.
Conclusie
6.2
Dat betekent dat voor al deze bouwwerken geen bouwververgunning, als bedoeld in
artikel 2. 1. eerste lid, onder a, van de Wabo nodig is.’
5.2
De rechtbank oordeelt dat de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft geoordeeld dat voor de schuur geen bouwvergunning was vereist en dat daarom de rechtbank deze beroepsgrond niet inhoudelijk zal beoordelen. Eiseres heeft geen hoger beroep ingesteld tegen dit uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel van de rechtbank, zodat dit oordeel onherroepelijk is geworden en daarom wordt uitgegaan van de juistheid daarvan. [3] Dit betekent dat van dit oordeel moet worden uitgegaan nu van nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden, die een hernieuwde beoordeling rechtvaardigen, geen sprake is. De beroepsgrond slaagt niet.
Is het woonhuis gedeeltelijk illegaal opgericht?
6. Eiseres voert aan dat het woonhuis met het adres [locatie] gedeeltelijk illegaal is opgericht. Volgens de bouwtekening uit 1972 bedraagt de oppervlakte van het woonhuis exclusief de aanbouw op [locatie], 50 m². In het rapport van de Stab staat dat de oppervlakte van het woonhuis 64 m² is. Hierdoor is er een oppervlakte van 14 m² die niet is vergund.
6.1
Het college stelt zich op het standpunt dat dit een nieuw aspect is dat eiser pas in beroep aanhaalt. Het maakt geen onderdeel uit van de handhavingsverzoeken en dient om die reden buiten beoordeling te blijven.
6.2
De rechtbank overweegt dat de reikwijdte van een handhavingsverzoek na het primaire besluit niet meer kan worden uitgebreid. De inhoud van het verzoek is bepalend voor de omvang van het geding. [4] Gelet hierop beoordeelt de rechtbank in de volgende overweging of eiseres haar verzoek over de illegale oprichting van het woonhuis heeft opgenomen in de handhavingsverzoeken van 9 juli en 30 augustus 2018.
6.3
De rechtbank stelt vast eiseres het volgende heeft opgenomen in haar handhavingsverzoeken:
22 juli 2018:
Cliënt vraagt om handhaving van het bestemmingsplan
Cliënt wil dat er een einde komt aan de overlast die cliënt ondervindt van de buren op [locatie].
Deze handelt in strijd met het bestemmingsplan. Er wordt een bedrijf geëxploiteerd terwijl er een woonbestemming is. Tevens staat er een stenen bouwwerk waar geen vergunning voor is afgegeven.
30 augustus 2018:
Cliënt vraagt om handhaving van het bestemmingsplan
Cliënt heeft in het eerste verzoek gevraagd om het beëindigen van de overlast die cliënt ondervindt van de buren op [locatie]. Deze handelt in strijd met het bestemmingsplan Er wordt een bedrijf geëxploiteerd terwijl er een woonbestemming is. Tevens staat er een stenen bouwwerk waar geen vergunning voor is afgegeven. Inmiddels is er sinds circa twee weken een nieuw bouwwerk opgericht met recreatieve doeleinden en wederom zonder de benodigde vergunningen.
6.4
De rechtbank oordeelt dat het verzoek over de illegale oprichting van het woonhuis geen onderdeel vormt van deze procedure. In de handhavingsverzoeken heeft eiseres niets opgenomen over de eventuele illegale gedeeltelijke oprichting van het woonhuis. De beroepsgrond slaagt niet.
Zijn er in de huidige situatie méér dan twee vrijstaande bouwwerken?
7. Eiseres voert aan dat door de sloop van een gedeelte van het houthok méér dan twee vrijstaande bouwwerken zijn ontstaan. In de huidige situatie zijn dit namelijk: 1. De serre/tuinkamer, 2. Het houthok en 3. De schuur en aanbouw. Dit voorgaande is op grond van het bestemmingsplan niet toegestaan.
7.1
Artikel 20.2.3, aanhef en onder a, van de planregels luidt: ‘
Bij de bouw van de in artikel 20 lid 2.1 sub b bedoelde bijbehorende bouwwerken dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:
a. per woning mogen niet meer dan 2 vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebouwd;’
7.2
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 17 september 2021 het volgende geoordeeld over het aantal vrijstaande bijbehorende bouwwerken:

7.2 (…) Vast staat dat de gebouwen niet hoger zijn van 7 en de goothoogte niet hoger is dan 3 m. Wel is in geschil of sprake is van meer dan 2 vrijstaande bijbehorende bouwwerken. De rechtbank stelt vast slat de aanbouw, de schuur en het houthok/opbergruimte. aan elkaar zijn gebouwd en in die zin als een geheel moeten worden aangemerkt. De serre staat geheel los van de overige bouwwerken. Er zijn daarom naar het oordeel van de rechtbank niet meer dan 2 vrijstaande bijbehorende bouwwerken op het perceel aanwezig.’
7.3
De rechtbank stelt uit de door eiseres aangeleverde foto’s vast dat een gedeelte van het dak van het houthok is verwijderd, maar dat dat nog wel is verbonden met de schuur door middel van een stenen muur. De rechtbank moet daarom de vraag beantwoorden of het houthok, door wat is verwijderd, nu los is komen te staan van de schuur, zodat sprake is van twee vrijstaande bijbehorende bouwwerken.
7.4
De rechtbank overweegt dat in de regels van het bestemmingsplan geen definitie is opgenomen van het begrip ‘vrijstaande bijbehorende bouwwerken’. Ook zijn in de plantoelichting geen aanknopingspunten te vinden voor de wijze waarop dit begrip moet worden uitgelegd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, kan voor de betekenis van een begrip, bij gebrek aan aanknopingspunten in het bestemmingsplan en in de plantoelichting, voor de wijze waarop een in het bestemmingsplan opgenomen begrip, aansluiting worden gezocht bij wat in het algemeen spraakgebruik daaronder wordt verstaan. Daarbij mag de betekenis zoals deze in het ‘Van Dale woordenboek der Nederlandse taal’ (hierna: Van Dale) is gegeven worden betrokken. [5] Hoewel het begrip ‘vrijstaande bijbehorende bouwwerken’ niet is opgenomen in het Van Dale Woordenboek, staat het begrip ‘vrijstaand’ daarin omschreven als ‘niet vastzitten, niet vastgebouwd zijn’. [6] De rechtbank leidt hieruit af dat het begrip ‘vrijstaande bijbehorende bouwwerken’ ziet op bijbehorende bouwwerken die in zijn geheel niet zijn aangebouwd of vastzitten aan andere bouwwerken. Gelet hierop is het houthok naar het oordeel van de rechtbank geen ‘vrijstaand bijbehorend bouwwerk’. Het houthok zit namelijk via de stenen muur vast aan de schuur. De enige omstandigheid dat een gedeelte van het dak/de overkapping van het houthok is verwijderd, maakt niet dat dat daarom los van de schuur is komen te staan. De beroepsgrond slaagt niet.
Is het lessenaarsdak op de serre onredelijk?
8. Eiseres voert aan dat het college had moeten motiveren waarom het niet handhavend optreedt tegen het lessenaarsdak dat is geplaatst op de serre/tuinkamer van de derde-partij. Eiseres onderbouwt dit standpunt met de argumenten dat een lessenaarsdak een vorm is van stedelijke uiting, die in deze omgeving niet passend is. In de straat zijn geen min of meer vergelijkbare bouwwerken met lessenaarsdak gerealiseerd en dat het college streeft naar een landelijke omgeving met toepassing van traditionele dakvormen met een traditionele uitstraling die aansluiten bij de context van de locatie waarin volgens eiseres geen lessenaarsdak past. Eerder heeft het college om die reden in hetzelfde buitengebied een bouwwerk met lessenaarsdak onaanvaardbaar geacht.
8.1
De rechtbank overweegt dat gelet op de uitspraak van 17 september 2021 de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft geoordeeld dat voor de serre geen bouwvergunning was vereist. Eiseres heeft geen hoger beroep ingesteld tegen dit uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel van de rechtbank, zodat dit oordeel onherroepelijk is geworden en thans wordt uitgegaan van de juistheid daarvan. [7] Dit betekent dat van dit oordeel moet worden uitgegaan nu van nieuw gebleken feiten en veranderende omstandigheden, die een hernieuwde beoordeling rechtvaardigen, geen sprake is. Gelet hierop kan het college alleen optreden tegen het lessenaarsdak op de serre als dit in ernstige mate in strijd is met de redelijke eisen van welstand, oftewel een zogenoemd ‘welstandsexces’. [8]
8.2
In de welstandsnota van de Gemeente Buren wordt het volgende criteria gehanteerd voor de toepassing van de excesseneregeling:
‘(…) dat er sprake moet zijn van een buitensporigheid in het uiterlijk, die ook voor niet-deskundigen evident is en die afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit van een gebied.’ [9]
8.3
De rechtbank oordeelt dat alleen handhavend kan worden opgetreden tegen het lessenaarsdak van de serre, als dat is aan te merken als een zogenoemd welstandsexces. Eiseres heeft met haar stellingen, zoals dat er in haar straat geen vergelijkbare bouwwerken zijn met een lessenaarsdak, niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een buitensporigheid in het uiterlijk, die ook voor niet-deskundigen evident is en die daarbij ook afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit van een gebied. De rechtbank weegt hierbij mee dat de serre is gelegen in het achtererfgebied. De beroepsgrond slaagt niet.
Beroepsgrond ingetrokken
9. Tijdens de zitting heeft eiseres haar beroepsgrond dat het college ten onrechte niet had onderkend dat er op het perceel van derde-partij een bedrijf werd geëxploiteerd ingetrokken. Dat betekent dat de rechtbank daar niet meer over oordeelt.
Proceskosten
10. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of in de omstandigheden van het geval, en in het bijzonder in de reden voor het vervallen van het procesbelang bij het beroep tegen het niet-tijdig nemen van de beslissing op bezwaar, grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. In geval van het intrekken van het beroep is dan met toepassing van artikel 8:75a, van de Awb een proceskostenveroordeling aangewezen. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat het alsnog nemen van een besluit hangende de procedure tegen het uitblijven van een tijdig besluit wordt beschouwd als tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a, van de Awb. Voor het antwoord op de vraag of een proceskostenveroordeling is aangewezen, wordt vervolgens geen onderscheid gemaakt tussen degene die hun beroep intrekken en om een proceskostenveroordeling krachtens artikel 8:75a, van de Awb vragen en degenen die hun beroep handhaven. [10]
10.1
Eiseres heeft het beroep tegen het niet-tijdig nemen van de beslissing op bezwaar niet ingetrokken, maar gehandhaafd, terwijl het college door het nemen van de beslissing op bezwaar van 15 augustus 2022 aan eiseres tegemoet is gekomen. Daarom is krachtens artikel 8:75, van de Awb een proceskostenveroordeling aangewezen.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep tegen het uitblijven van de beslissing op bezwaar is niet-ontvankelijk, omdat eiseres geen procesbelang meer heeft bij dit beroep. Het beroep tegen de beslissing op bezwaar is ongegrond.
11.1
De rechtbank veroordeelt het college in de kosten die eiseres heeft gemaakt in verband met het beroep tegen het niettijdig nemen van de beslissing op bezwaar. Voor de bepaling van de hoogte van de te vergoeden kosten wordt op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van en bijlage C bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, wat betreft de zwaarte van de zaak de wegingsfactor licht (0,5) worden gehanteerd. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend inzake het uitblijven van de beslissing op bezwaar. De overige proceskosten zijn gemaakt inzake de alsnog genomen beslissing op bezwaar en komen niet voor vergoeding in aanmerking. Over het betaalde griffierecht merkt de rechtbank op dat dit moet worden geacht verschuldigd te zijn voor het op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb ontstane beroep tegen de beslissing op bezwaar van 15 augustus 2022. [11]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gericht tegen het niet-tijdig nemen van de beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep gericht tegen de beslissing op bezwaar van 15 augustus 2022 ongegrond;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.C.M. van Wel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 17 september 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:4972.
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 17 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2233 en uitspraak van de Afdeling van 17 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:334, r.o. 7.3
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1453, r.o. 6.1.
4.Vergelijk uitspraak van de Afdeling van 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1529, r.o. 3.1 en de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:712.
5.Uitspraak van de Afdeling van 21 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2401, r.o.8.4 & uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2020.
6.Vergelijk uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2020, r.o. 8.2.
7.Uitspraak van de Afdeling van 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1453, r.o. 6.1.
8.Artikel 12, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet.
9.Welstandsnota 2021, Gemeente Buren, p. 15.
10.Uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3017, r.o. 6.1.
11.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3017, r.o. 6.1.