ECLI:NL:RBGEL:2024:3679

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
AWB 24/3241
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting woning op grond van de Opiumwet na aantreffen van drugs

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van de burgemeester van de gemeente Tiel om de woning van verzoeker voor de duur van drie maanden te sluiten. Verzoeker is het niet eens met dit besluit en heeft bezwaar gemaakt. De voorzieningenrechter beoordeelt of het verzoek om voorlopige voorziening een redelijke kans van slagen heeft. De burgemeester heeft op 6 mei 2024 besloten de woning te sluiten na het aantreffen van een aanzienlijke hoeveelheid drugs in de woning van verzoeker en zijn meerderjarige zoons. De voorzieningenrechter schorst de sluiting van de woning niet, maar verlengt de begunstigingstermijn met twee weken om verzoeker de gelegenheid te geven alternatieve huisvesting te regelen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet, en dat de sluiting noodzakelijk en evenwichtig is, ondanks het verweer van verzoeker dat er geen klachten van buren zijn en dat er tijd is verstreken sinds de doorzoeking. De voorzieningenrechter concludeert dat de burgemeester in dit geval terecht heeft besloten tot sluiting van de woning, gezien de ernst van de overtredingen en de rol van de woning in de drugshandel.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/3241

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. S. Wortel),
en

de burgemeester van de gemeente Tiel

(gemachtigde: mr. F.A. Pommer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van de burgemeester om de woning van verzoeker voor de duur van drie maanden te sluiten.
Samenvatting
2. Verzoeker is het niet eens met het besluit van de burgemeester om zijn woning voor de duur van drie maanden te sluiten. Hij voert daartoe gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen.
De voorzieningenrechter schorst de sluiting van de woning niet. Zij wijst het verzoek wel toe wat betreft de begunstigingstermijn, die met 2 weken verlengd wordt. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Procesverloop
3. De burgemeester heeft met het besluit van 6 mei 2024 besloten de woning van verzoeker, [locatie 1] in [plaats] , voor de duur van drie maanden te sluiten.
3.1.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening hangende bezwaar te treffen.
3.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 31 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de burgemeester.

Totstandkoming van het besluit

4. Verzoeker is eigenaar van de woning [locatie 1] in [plaats] . Hij woont daar samen met zijn twee zoons, [zoon 1] en [zoon 2] . Op vrijdag 28 juli 2023 kreeg de politie omstreeks 19:55 uur de melding om te gaan naar [locatie 2] te [plaats] . De melder zou hebben gezien dat er gedeald was vanuit een voertuig. Bij de controle van de bestuurder trof de politie een etui aan met vier kleine zakjes met een witte substantie. De politie had het
vermoeden dat de witte substantie een verdovend middel was, waarna de bestuurder is aangehouden voor het overtreden van de Opiumwet. De bestuurder was [zoon 1] .
4.1.
De politie heeft vervolgens de woning van verzoeker doorzocht. Op de slaapkamer van [zoon 1] trof de politie een etui met in totaal 16 ponypacks met een witte poederachtige substantie, een schoenendoos met € 1.445 contant munt- en briefgeld, twee losse biljetten van 50 euro, een zwart bakje met een lege en een gevulde pony pack met een witte poederachtige substantie, een ponypack met een witte poederachtige substantie in de kast van de vloerverwarming. Omdat ambtshalve bij de politie bekend is dat de broers [zoon 1] en [zoon 2] veelvuldig samen op pad gaan en mogelijk samenwerken in het dealen van drugs, is ook de slaapkamer van [zoon 2] doorzocht. Hierbij is een pot met geld, totaal € 2.615 euro aangetroffen, diverse gripzakjes gevuld met een witte poederachtige substantie, drie zakjes met pillen, een handgeschreven briefje met diverse namen (mogelijk klantenoverzicht), een jumbotas met daarin 2 gripzakjes met een witte poederachtige substantie en een zakje met bruine brokjes, vermoedelijk hasj.
4.2.
De politie heeft de burgemeester hiervan op 6 september 2023 met een bestuurlijke rapportage op de hoogte gesteld. In een aanvullende bestuurlijke rapportage van 22 april 2024 heeft de politie de burgemeester op de hoogte gesteld van de resultaten van het onderzoek van de aangetroffen middelen door het Nederlands Forensisch Instituut, te weten:
ITEM 1: vier gelijkende blauwe mini gripzakjes. Dit betrof 4,05 gram 3-MMC
ITEM 2: Zwarte piepschuim doos met tekst JBL met daarin 20 wikkels waarvan 1 met inhoud. Dit betrof 0,26 gram cocaïne
ITEM 3: 1 wikkel met tekst opdruk 'Colombian Connection'. Dit betrof 0,29 gram cocaïne
ITEM 4: 2 blauwe mini gripzakjes niet poeder als inhoud, Dit betrof 2,00 gram 3-MMC.
ITEM 5: een mini gripzakje met kristalachtige poeder. Dit betrof 0,52 gram MDMA
ITEM 6: bruin leren etui met daarin 6 grote blanco wikkels. Dit betrof 3,88 gram cocaïne
ITEM 7: bruin leren etui met daarin 10 kleine blanco wikkels. Dit betrof 1,61 gram cocaïne
ITEM 8: 27 gelijkende blauwe mini gripzakjes, Dit betrof 27,16 gram 3-MMC
ITEM 9: twee gripzakjes. Dit betrof 1,61 gram MDMA
ITEM 10: een gripzakje. Dit betrof 0,20 gram cannabis
ITEM 11: Gripzakje. Dit betrof 0,49 gram MDMA
ITEM 12: Gripzakje. Dit betrof 0,50 gram MDMA
ITEM 13: Gripzakje. Dit betrof 0,51 gram MDMA
ITEM 14: 2 gripzakjes. Dit betrof 12,56 gram MDMA
ITEM 15: een gripzakje. Dit betrof 3,17 gram MDMA
4.3.
De burgemeester heeft in de aangetroffen (hard)drugs aanleiding gezien om de woning van verzoeker voor de duur van drie maanden te sluiten. In verband met het door verzoeker ingediende verzoek om voorlopige voorziening heeft de burgemeester zich bereid verklaard in ieder geval te wachten met sluiting tot en met 31 mei 2024. Ter zitting heeft de burgemeester verklaard de uitspraak van de voorzieningenrechter af te zullen wachten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. Tussen partijen is niet in geschil dat de burgemeester gelet op de in de woning van verzoeker aangetroffen hoeveelheid drugs op zichzelf bevoegd is de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet te sluiten.
6. Als de burgemeester gebruik wil maken van de bevoegdheid om een woning op grond van de Opiumwet te sluiten, geldt daarvoor het beoordelings- en toetsingskader van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dat kader is beschreven in de uitspraken van 28 augustus 2019 [1] en van 6 juli 2022. [2] Hierbij moet beoordeeld worden of sluiting van de woning in het concrete geval noodzakelijk en evenwichtig is.
Is er noodzaak de woning te sluiten?
7. Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Zoals uit de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1910, volgt, wordt aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester - als zij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen vindt de Afdeling dat een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig is. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit er toe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.
7.1.
Zoals de Afdeling in de uitspraak van 8 december 2021 heeft overwogen kan tijdsverloop ertoe leiden dat sluiting van een pand op grond van artikel 13b van de Opiumwet redelijkerwijs niet meer zal bijdragen aan het bereiken van de doelen die met een dergelijke sluiting worden gediend. Als een burgemeester een pand nog niet feitelijk heeft gesloten en daar nog wel toe wil overgaan, moet zij daarom opnieuw een beoordeling maken van de noodzaak van het alsnog sluiten als meer dan één jaar is verstreken sinds de datum dat de sluiting volgens het bestuursdwangbesluit in zou zijn gegaan. De burgemeester dient te onderbouwen waarom op de sluitingsdatum naar haar oordeel nog steeds gerechtvaardigd is dat de sluiting plaatsvindt en dat deze plaatsvindt voor de te bepalen sluitingsduur. De burgemeester dient daarbij in te gaan op de vraag waarom de doeleinden die de Opiumwet met sluiting beoogt te dienen nog steeds een sluiting rechtvaardigen.
7.2.
Verzoekers vinden dat het niet nodig is om de woning te sluiten. De burgemeester had een lichtere maatregel moeten opleggen. Niet is gebleken dat er vanuit de woning werd gehandeld, dat de woning bekend stond als drugspand, of dat er loop was naar de woning. Hierbij wijst verzoeker erop dat er geen klachten van de buren zijn. Ook is er behoorlijk veel tijd voorbij gegaan sinds de doorzoeking, waaruit volgt dat direct optreden niet noodzakelijk was.
7.3.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat sluiting voor de duur van drie maanden in overeenstemming is met het beleid van de burgemeester omdat sprake is van verzwarende omstandigheden nu sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van drugs. [3]
7.3.1.
In de slaapkamers van de zoons van verzoekers is een aanzienlijke hoeveelheid (hard)drugs aangetroffen. Bovendien zijn onder meer gripzakjes en ponypacks aangetroffen. Uit de stukken blijkt dat de zoons van verzoeker na een telefoontje of berichtje de drugs ergens afleverden. De burgemeester heeft daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het licht van deze omstandigheden kunnen concluderen dat zij vanuit de woning handelden. De woning had daarmee een rol in de drugshandel. De burgemeester heeft daarom ook kunnen concluderen dat er loop was naar de woning. Dat er geen klachten van de buren zijn maakt dit niet anders. Met de burgemeester is de voorzieningenrechter verder van oordeel dat uit het feit dat er enige tijd is verstreken sinds het aantreffen van de drugs niet maakt dat er niet langer noodzaak bestaat om de woning te sluiten. Er is nog geen jaar verstreken sinds de drugs zijn aangetroffen. Na ontvangst van de bestuurlijke rapportage over de uitslag van het onderzoek door het NFI heeft de burgemeester bovendien voortvarend gehandeld en gelijk het voornemen tot sluiting van de woning uitgebracht. Hoewel er sprake is van een groot tijdverloop tussen het aantreffen van de drugs en de ontvangst van de resultaten van de tests bij het NFI door de burgemeester, heeft de burgemeester mee mogen wegen dat het tijdverloop de zoons is aan te rekenen, nu zij ontkenden dat de aangetroffen middelen drugs waren. Daarom kan dit niet tot de conclusie leiden dat de burgemeester met een lichtere maatregel had moeten volstaan. Het betoog slaagt daarom niet.
Is sluiting van de woning evenwichtig?8. Als de burgemeester zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de sluiting van de woning noodzakelijk is, komt de vraag aan de orde of de sluiting ook evenwichtig is. Er moet evenwicht zijn tussen de bescherming van het algemeen belang, in dit geval de bescherming of het herstel van de openbare orde en de woon- en leefomgeving, en de te respecteren grondrechten van verzoeker. Of de sluiting evenwichtig is, hangt af van verschillende omstandigheden. De duur van de sluiting moet evenwichtig zijn, ook als de burgemeester daarin zijn eigen beleid heeft gevolgd. Of de sluiting evenwichtig is hangt ook af van de (mate van) verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, of er een bijzondere binding met de woning is en de mogelijkheid om weer van de woning gebruik te kunnen maken. De gevolgen van de sluiting worden afgewogen tegen de omstandigheden die maken dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig. [4]
8.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de burgemeester terecht heeft overwogen dat verzoeker als eigenaar en bewoner redelijkerwijs op de hoogte kon en moest zijn van wat er in zijn woning gebeurde. Hoewel het wellicht begrijpelijk is dat hij niet in de kamers van zijn meerderjarige kinderen komt, volgt de voorzieningenrechter verzoeker daarom niet in zijn betoog dat hem bestuursrechtelijk geen verwijt zou treffen.
8.2.
Betoogd is dat verzoeker en zijn kinderen op straat komen te staan en dat de kinderen hun leven inmiddels weer goed op de rit hebben. [zoon 1] heeft een baan en [zoon 2] heeft zijn MBO opleiding afgerond en is als ZZP-er in de zorg aan het werk.
8.2.1.
Inherent aan een sluiting van een woning is dat de bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. Ook overigens is niet gebleken van omstandigheden die maken dat van sluiting moet worden afgezien. Dat de kinderen hun leven goed op orde hebben maakt dat niet anders. Niet is gebleken dat er een bijzondere binding is met deze woning en dat zij hun werk en andere bezigheden niet tijdelijk vanuit een andere woning zouden kunnen voortzetten. Het betoog slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat er geen reden is om aan te nemen dat het besluit van de burgemeester om de woning van verzoeker te sluiten, in bezwaar niet in stand zal blijven. Wel stelt de voorzieningenrechter vast dat de burgemeester zich bereid heeft verklaard om de uitspraak van de voorzieningenrechter af te wachten. Dit betekent echter dat de burgemeester de woning daags na deze uitspraak zou kunnen sluiten. De voorzieningenrechter acht dat ongewenst en ziet daarin aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen en te bepalen dat de woning pas twee weken na deze uitspraak gesloten mag worden om verzoeker in de gelegenheid te stellen alternatieve huisvesting te regelen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek in zoverre toe en schorst het besluit tot twee weken na deze uitspraak.
9. Omdat het besluit enkel wordt geschorst om verzoeker in de gelegenheid te stellen alternatieve huisvesting te zoeken ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om te bepalen dat de burgemeester het griffierecht dient te vergoeden of een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het besluit van 6 mei 2024 tot twee weken na deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.Y Snoeren-Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

3.Beleidsregel van de burgemeester van de gemeente Tiel houdende regels omtrent bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1910