ECLI:NL:RBGEL:2024:4281

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
AWB 23_6310
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hersteloperatie kinderopvangtoeslag en de overname van private schulden

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke weigering van de minister van Financiën om private schulden van eiser over te nemen. Eiser had een schuld aan [bedrijf 1] van € 33.686,56, die hij betoogde als een privé schuld, maar de rechtbank oordeelde dat deze schuld voortvloeit uit een financial leasecontract van een B.V. en dus niet als private schuld kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de minister de overname van deze schuld terecht heeft geweigerd. Eiser had ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, maar de rechtbank oordeelde dat er geen toezeggingen zijn gedaan door de minister die eiser in redelijkheid kon begrijpen als een belofte tot terugbetaling of kwijtschelding van zijn schulden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/6310

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. Y. Eryilmaz),
en

de minister van Financiën

(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke weigering van het overnemen van de private schulden van eiser.
1.1.
[bank] heeft met het besluit van 7 november 2022 besloten om een deel van de private schuld van eiser over te nemen. [bank] heeft de schulden van eiser aan [bedrijf 1] en aan [bedrijf 2] niet overgenomen, omdat deze schulden op een andere naam staan dan die horen bij het burgerservicenummer van eiser. Met het bestreden besluit van 14 augustus 2023 op het bezwaar van eiser heeft de minister een deel van eisers schuld aan [bedrijf 2] voor een bedrag van € 18.221,74 overgenomen en is voor het overige bij de weigering gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de minister. Eiser heeft zich afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de gedeeltelijke weigering van de minister om eisers private schulden over te nemen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Omvang van het geding
4. Op de zitting is komen vast te staan dat het niet overgenomen deel van de schuld van eiser aan [bedrijf 2] tussen partijen niet langer in geschil is. Het gaat eiser alleen nog om de weigering van de minister om zijn schuld aan [bedrijf 1] van € 33.686,56 over te nemen.
Heeft de minister de overname van eisers schuld aan [bedrijf 1] terecht geweigerd?
5. In de uitvoering van de kinderopvangtoeslag zijn in voorgaande jaren fouten gemaakt, waarvan ouders de dupe zijn geworden. Vanwege deze zogenoemde toeslagenaffaire zijn verschillende herstelregelingen tot stand gekomen om gedupeerde ouders te compenseren. Onderdeel van de hersteloperatie is dat de overheid private schulden van gedupeerde ouders (of een toeslagpartner) overneemt. De regeling voor de overname van private schulden is door het kabinet eerst neergelegd in het Besluit betalen private schulden, dat gold vanaf 29 oktober 2021. Sinds 5 november 2022 is de regeling neergelegd in de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). [1]
5.1.
Eiser stelt dat zijn schuld aan [bedrijf 1] van € 33.686,56 ook in aanmerking komt voor overname door de minister. Het is volgens eiser een privé schuld. Op de zitting heeft eiser dit nader toegelicht. Eiser zijn eenmanszaak verliep goed waardoor hij deze heeft laten overgaan in een B.V., maar voor verdere groei (waaronder de aanschaf van benodigde apparatuur) heeft hij een lening afgesloten. Om deze lening voor de jonge B.V. daadwerkelijk te kunnen afsluiten moest eiser in privé mee tekenen. Voor zover deze schuld aan [bedrijf 1] van € 33.686,56 toch als zakelijke schuld wordt gezien, betoogt eiser dat het in persoon mee tekenen voor het afsluiten van de lening een bijzondere omstandigheid is waardoor de minister in dit geval deze schuld toch moet overnemen.
5.2.
De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat geen sprake is van een private schuld. De schuld aan [bedrijf 1] van € 33.686,56 is een schuld die voortvloeit uit een financial leasecontract tussen [bedrijf 3] en [bedrijf 4] van 14 maart 2008. Het is een schuld van een rechtspersoon, een B.V. die ook is aangegaan op naam van die B.V. en niet op naam van eiser. Dat eiser in persoon mede heeft ondertekend, maakt niet dat de schuld privé is.
5.3.
Uit de Memorie van Toelichting bij de Wht volgt dat ook privaatrechtelijke zakelijke schulden die voortvloeien uit de in de vorm van een eenmanszaak of een personenvennootschap gedreven onderneming die op het privévermogen van de gedupeerde ouder dan wel zijn of haar toeslagpartner kunnen worden verhaald, kunnen worden overgenomen. Daarmee wordt geprobeerd te voorkomen dat gedupeerde ouders door verhaal op hun privévermogen voor ondernemingsschulden alsnog persoonlijk in de problemen komen. [2] De Memorie van Toelichting noemt expliciet een eenmanszaak of een personenvennootschap omdat deze geen afgescheiden vermogen kennen. Een van de kenmerken van een B.V. is dat het wel een afgescheiden vermogen heeft, waardoor het zakelijke en privévermogen losstaan van elkaar. De rechtbank is daarom van oordeel dat deze zakelijke schuld ook niet voor overname als toch private schuld in aanmerking komt, omdat deze schuld van een B.V. is. Dat volgens eiser sprake is van een jonge B.V. maakt dit oordeel niet anders. Eiser heeft verder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een situatie die zodanig bijzonder is dat de minister deze schuld toch dient over te nemen. De minister heeft de overname van eisers schuld aan [bedrijf 1] van € 33.686,56 daarom terecht geweigerd.
Slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel?
6. Eiser betoogt dat aan hem – als gedupeerde ouder – in eerste instantie toezeggingen zijn gedaan dat de schulden die voortvloeien uit de kinderopvangtoeslagaffaire zouden worden terugbetaald, dan wel zouden worden kwijtgescholden.
6.1.
De rechtbank vat de beroepsgrond van eiser op als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Gelet op de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is bij een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe. [3]
6.2.
Niet is gebleken dat door de minister – of door iemand namens de minister – aan eiser een toezegging of andere uitlating is gedaan of gedraging is verricht waaruit eiser in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat elke schuld die voortvloeit uit de kinderopvangtoeslagaffaire zou worden terugbetaald, dan wel zou worden kwijtgescholden. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet onderbouwd door wie een toezegging zou zijn gedaan en ook niet aannemelijk gemaakt dat de toezegging zou zien op eisers specifieke situatie. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de overname van de schuld aan [bedrijf 1] terecht heeft geweigerd en het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Dit betekent dat eiser ongelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Berends, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat in de artikelen 4.1 tot en met 4.5 van de Wht.
3.Zie ABRvS van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694 en ABRvS van 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2237.