ECLI:NL:RBGEL:2024:5266

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
AWB 23/7133 en AWB 23/7134
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op zorgtoeslag en toetsingsinkomen van een eiseres met een (toeslag)partner die belastingplichtig is in Duitsland

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland op 8 augustus 2024, in de zaken AWB 23/7133 en AWB 23/7134, wordt het beroep van eiseres tegen de besluiten van de Dienst Toeslagen beoordeeld. Eiseres heeft zorgtoeslag aangevraagd voor het toeslagjaar 2022 en een voorschot zorgtoeslag voor 2023. De Dienst Toeslagen heeft haar zorgtoeslag van € 163 voor 2022 en een voorschot van € 343 voor 2023 toegekend, gebaseerd op een gezamenlijk toetsingsinkomen van € 38.728 en € 43.370 respectievelijk. Eiseres betwist de hoogte van het toetsingsinkomen van haar (toeslag)partner, die belastingplichtig is in Duitsland, en stelt dat de Dienst Toeslagen ten onrechte is uitgegaan van het door de inspecteur vastgestelde Niet in Nederland belastingplichtig inkomen (NiNbi). De rechtbank oordeelt dat de Dienst Toeslagen terecht het toetsingsinkomen heeft vastgesteld op basis van de inkomensgegevens van de inspecteur, en dat eiseres niet kan aantonen dat zij ongelijk wordt behandeld ten opzichte van in Nederland belastingplichtige inwoners. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 23/7133 en ARN 23/7134

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en
Dienst Toeslagen [1] , de dienst
(gemachtigden: [naam gemachtigde] en [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de afzonderlijke besluiten van de dienst, waarbij aan haar zorgtoeslag ten bedrage van € 163 over toeslagjaar 2022 en een voorschot zorgtoeslag ten bedrage van € 343 over toeslagjaar 2023 is toegekend.
1.1.
De dienst heeft deze besluiten genomen op 23 augustus 2023 en 6 oktober 2023. Met de bestreden besluiten van 24 oktober 2023 op de bezwaren van eiseres is de dienst bij deze besluiten gebleven.
1.2.
De dienst heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 25 juli 2024 gevoegd op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vergezeld van haar partner, en de gemachtigden van de dienst.

Totstandkoming van de besluiten

2. Eiseres en haar (toeslag)partner zijn gehuwd. Eiseres heeft zorgtoeslag aangevraagd voor het toeslagjaar 2022. Deze aanvraag geldt dan ook voor de daaropvolgende berekeningsjaren. [2] Bij besluit van 6 oktober 2023 heeft de dienst eiseres € 163 zorgtoeslag toegekend. Bij de vaststelling van de hoogte van de zorgtoeslag is de dienst uitgegaan van een gezamenlijk toetsingsinkomen van € 38.728 (€ 806 van eiseres en € 37.922 van de (toeslag)partner). Voor het toeslagjaar 2023 heeft eiseres € 343 aan voorschot zorgtoeslag ontvangen (besluit van 23 augustus 2023). Het hierbij gebruikte gezamenlijk (geschatte) toetsingsinkomen bedraagt volgens de dienst € 43.370 (€ 902 van eiseres en € 42.468 van de (toeslag)partner).

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de vraag of de dienst terecht heeft besloten uit te gaan van een gezamenlijk (geschat) toetsingsinkomen van € 38.728 (toeslagjaar 2022) en € 43.370 (toeslagjaar 2023). Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De hoogte van de zorgtoeslag is afhankelijk van de draagkracht van eiseres. Bij de bepaling hoe hoog die draagkracht is, wordt het toetsingsinkomen van eiseres en haar (toeslag)partner in aanmerking komen. [3]
Is de dienst uitgegaan van een juiste toetsingsinkomen?
6. Eiseres betwist de hoogte van het door de dienst gehanteerde toetsingsinkomen van haar (toeslag)partner. Haar (toeslag)partner ontvangt pensioen en rente uit zijn vroegere dienstbetrekking in Duitsland. Haar (toeslag)partner is ook belastingplichtig in Duitsland. In het BRI [4] is voor het toeslagjaar 2022 een bruto-inkomen van € 37.922 geregistreerd, maar zijn ‘zu versteuerndes Einkommen’ in 2022 was maar € 16.029. Eiseres stelt dat de dienst van dat (geïndexeerde) bedrag had moeten uitgaan voor de berekening van haar zorgtoeslag voor het toeslagjaar 2022 en het voorschot zorgtoeslag voor het toeslagjaar 2023.
6.1.
In artikel 7, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) staat dat ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking wordt genomen.
6.1.1.
Artikel 8, eerste lid, van de Awir bepaalt dat het toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
6.1.2.
Artikel 8, tweede lid, van de Awir bepaalt dat een Niet in Nederland belastbaar inkomen (
ofwel:NiNbi), zoals dat bij beschikking is vastgesteld, in aanvulling op het eerste lid mede als toetsingsinkomen in aanmerking wordt genomen. Het NiNbi wordt door de inspecteur vastgesteld (artikel 8a, eerste lid, van de Awir).
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de dienst bij het vaststellen van het recht van eiseres op (voorschot) zorgtoeslag over het jaar 2022 en 2023 terecht is uitgegaan van een toetsingsinkomen van € 38.728 (€ 806 van eiseres en € 37.922) en een geïndexeerd bedrag van € 43.370 (€ 902 van eiseres en € 42.468 van de toeslagpartner). Het toetsingsinkomen wordt vastgesteld door de inspecteur voor de inkomstenbelasting, en dat geldt – zoals hiervoor in punt 6.1.2. is vermeld – ook voor het NiNbi. De dienst heeft de berekening van de aanspraak van eiseres op zorgtoeslag voor het toeslagjaar 2022 en op voorschot zorgtoeslag voor het toeslagjaar 2023 terecht gebaseerd op de inkomensgegevens van de inspecteur. [5]
6.3.
Als eiseres zich niet kan verenigen met het voor haar (toeslag)partner vastgestelde NiNbi, dient hij zich te wenden tot de inspecteur. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat haar toeslagpartner geen bezwaar kon maken tegen de vaststelling van het NiNbi en dat dus ook niet heeft gedaan. Dit is weersproken door de dienst, welke mededeling de rechtbank niet onjuist voorkomt.
Heeft de dienst het gelijkheidsbeginsel en/of evenredigheidsbeginsel geschonden?
7. Eiseres stelt tot slot dat zij ten opzichte van in Nederland belastingplichtige inwoners wordt benadeeld en daarmee ongelijk wordt behandeld omdat haar (toeslag)partner gewerkt heeft, inkomen geniet en belastingplichtig is in Duitsland. De rechtbank vat deze stelling op als een beroep op het gelijkheidsbeginsel en op het evenredigheidsbeginsel.
7.1.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij anders wordt behandeld dat een in Nederland belastingplichtige burger met een (toeslag)partner, die een inkomen geniet en belastingplichtig is in Duitsland. De dienst heeft ter zitting ook weersproken dat eiseres niet op dezelfde wijze is behandeld en de rechtbank ziet geen reden om hier niet vanuit te gaan.
7.2.
Voor zover eiseres met haar stelling een beroep doet op het evenredigheidsbeginsel, namelijk dat de dienst in haar bijzondere geval aanleiding had moeten zien om geen toepassing te geven aan artikel 7 en 8, tweede lid, van de Awir, omdat zij hierdoor onevenredig wordt benadeeld, slaagt dit evenmin.
7.3.
Artikel 7 en artikel 8, tweede lid, van de Awir zijn dwingend geformuleerd. Verder is de tekst van deze bepaling helder en laat geen ruimte voor het - bij het bepalen van de draagkracht - toepassen van een ander inkomen dan het door de inspecteur vastgestelde NiNbi als toetsingsinkomen voor een betrokkene, die een inkomen geniet en belastingplichtig is in een ander land dan Nederland. De rechtbank ziet daarom geen ruimte voor toepassing van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dan wel artikel 13b van de Awir. [6] Dit betekent dat het de dienst niet vrijstaat om bij toepassing van artikel 7 en 8, tweede lid, van de Awir belangen af te wegen en te toetsen of zijn besluit onevenredig is in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Verder staat het toetsingsverbod uit artikel 120 van de Grondwet in de weg aan toetsing van een (bepaling uit een) wet in formele zin aan algemene rechtsbeginselen en (ander) ongeschreven recht. Aangezien de Awir een wet in formele zin is, kunnen artikel 7 en 8, tweede lid, van de Awir daarom niet worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. Er kan aanleiding bestaan voor zogenoemde contra-legemtoepassing van algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht. Dit is het geval indien zich bijzondere omstandigheden voordoen die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en deze omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. [7]
7.4.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er in het geval van eiseres geen bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle door de wetgever in zijn afweging zijn verdisconteerd. De rechtbank oordeelt in dit verband dat de wetgever bij de vormgeving van de artikelen 7 en 8 van de Awir voor ogen heeft gestaan om de dienst bij de uitvoering van de inkomensafhankelijke regelingen in staat te stellen het toetsingsinkomen van een betrokkene en zijn of haar (toeslag)partner eenvoudig te ontlenen aan de vaststelling van het inkomensgegeven door de inspecteur. Daarbij is uitdrukkelijk gekozen om ook uit te gaan van het door de inspecteur vastgestelde NiNbi in een geval een betrokkene een (toeslag)partner heeft, die een inkomen geniet en belastingplichtig is in een ander land dan Nederland. De achterliggende gedachte daarbij was dat de dienst zich bij het bepalen van de aanspraak en hoogte van een toeslag niet hoeft in te laten me de vraag of het vastgestelde inkomensgegeven juist was. Het NiNbi wordt, zo begrijpt de rechtbank van de dienst, op een andere wijze vastgesteld dan een verzamelinkomen van een belastingplichtige in Nederland, zoals ook is gebeurd bij de (toeslag)partner van eiseres. Deze essentie kan de wetgever bij het vaststellen van deze wettelijke bepalingen dan ook niet zijn ontgaan, zodat moet worden aangenomen dat de wetgever dit gevolg ook heeft bedoeld en voorzien. Eiseres betoogt in feite dat het NiNbi van haar partner door de inspecteur niet juist is vastgesteld, maar de grieven die zij in dat verband naar voren heeft gebracht moet haar (toeslag)partner – zoals ook al aangegeven in punt 6.3 – naar voren brengen in het kader van een bezwaar tegen die vaststelling bij de inspecteur.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Mamedova, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het bestuursorgaan aan welk de uitvoering van de inkomensafhankelijke regelingen op grond van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is opgedragen draagt volgens deze wet vanaf 1 januari 2024 de naam Dienst Toeslagen in plaats van de Belastingdienst/Toeslagen.
2.Dit volgt uit artikel 15, vijfde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
3.Dit volgt uit de artikelen 1, derde lid, en 7, eerste lid van de Awir.
4.BRI staat voor Basisregistratie Inkomen.
5.Dit volgt ook uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1048).
6.In artikel 3:4, tweede lid, van de Awb staat dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
7.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772.