ECLI:NL:RBGEL:2024:5369

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
10783494 \ CV EXPL 23-3158
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van factuur uit bemiddelingsovereenkomst tussen Van Tilburg Bouw B.V. en gedaagde

In deze zaak vordert Van Tilburg Bouw B.V. (hierna: Van Tilburg) betaling van een factuur van € 2.161,56 van gedaagde, die een eenmanszaak drijft in bouwtimmerwerken. De vordering is gebaseerd op een bemiddelingsovereenkomst die op 2 april 2021 tot stand kwam, waarbij Van Tilburg een allround timmerman ter beschikking stelde aan gedaagde. Gedaagde heeft de factuur van € 1.560,00, die op basis van de gewerkte uren van de timmerman is verzonden, niet betaald. Van Tilburg heeft gedaagde in gebreke gesteld, maar gedaagde voert aan dat hij zijn betalingsverplichtingen heeft opgeschort omdat de geleverde timmerman niet voldeed aan de afgesproken kwalificaties. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde geen schriftelijke ingebrekestelling heeft verzonden en dat er geen sprake is van verzuim aan de zijde van Van Tilburg. Hierdoor is het beroep op opschorting ongegrond. De kantonrechter wijst de vordering van Van Tilburg toe, inclusief wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten, en veroordeelt gedaagde in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken door kantonrechter A.J.M. van Breevoort op 15 maart 2024.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 10783494 \ CV EXPL 23-3158 \ 40140
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Van Tilburg Bouw B.V.
gevestigd te Tilburg
eisende partij
gemachtigde Hafkamp Gerechtsdeurwaarders
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats]
gedaagde partij
procederend in persoon
Partijen worden hierna Van Tilburg en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 december 2023 en de daarin genoemde processtukken;
- de mondelinge behandeling op 20 februari 2024. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen ter zitting aan de orde is gekomen.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Van Tilburg is een onderneming die bemiddelt tussen zzp’ers en ondernemers/bedrijven in de bouw.
2.2.
[gedaagde] drijft een eenmanszaak op het gebied van bouwtimmerwerken.
2.3.
Op 2 april 2021 is een overeenkomst van opdracht (tot bemiddeling) tot stand gekomen tussen Van Tilburg en [gedaagde] , op grond waarvan Van Tilburg per 6 april 2021 de ‘allround timmerman’ [betrokkene] (hierna te noemen [betrokkene] ) aan [gedaagde] ter beschikking heeft gesteld.
Op deze overeenkomst zijn de algemene voorwaarden Tilburg Bouw BV van toepassing verklaard.
2.4.
[betrokkene] heeft in week 16 (2021) voor [gedaagde] gewerkt (maandag tot en met vrijdag, 8 uur per dag). [gedaagde] heeft de door [betrokkene] ingevulde werkbon voor akkoord ondertekend.
2.5.
Op 26 april 2021 heeft Van Tilburg, op basis van de onder 2.4. genoemde werkbon, een factuur van € 1.560,00 aan [gedaagde] gestuurd. [gedaagde] heeft deze factuur niet betaald.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Van Tilburg vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 2.161,56 (bestaande uit € 1.560,00 aan hoofdsom,
€ 234,00 aan buitengerechtelijke kosten en € 367,65 aan wettelijke handelsrente) te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 18 oktober 2023 en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Van Tilburg baseert haar vordering op het volgende. [gedaagde] is op basis van de door [betrokkene] gewerkte uren en de door [gedaagde] ondertekende werkbon een bedrag van
€ 1.560,00 aan Van Tilburg verschuldigd. [gedaagde] heeft, ondanks aanmaning, de factuur niet betaald. Hij is daarom de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Daarop wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vraagt luidt of [gedaagde] de factuur van Van Tilburg moet betalen, hetgeen Van Tilburg stelt en [gedaagde] betwist. [gedaagde] heeft zijn betalingsverplichtingen opgeschort omdat hij vindt dat Van Tilburg tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst.
Partijen hadden namelijk afgesproken dat Van Tilburg een allround timmerman met 40 jaar werkervaring ter beschikking zou stellen, maar [betrokkene] voldeed niet aan die kwalificaties. [betrokkene] heeft zijn werkzaamheden niet naar behoren uitgevoerd, waardoor [gedaagde] , in verband met tijdsnood en klaar staande werklieden, direct zelf herstelwerkzaamheden heeft moeten uitvoeren, aldus [gedaagde] .
De kantonrechter stelt voorop dat opschorting een tijdelijke maatregel is waarbij de schuldenaar ( [gedaagde] ) duidelijk moet maken wat hij met de gestelde wanprestatie of overeenkomst wil. Dit heeft [gedaagde] nagelaten. Daarbij komt bij dat voor een geslaagd beroep op opschorting verzuim van de andere partij vereist is. Ook hier ontbreekt het aan. Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] geen schriftelijke ingebrekestelling (zoals bepaald in artikel 6:82 lid 1 BW) aan Van Tilburg heeft gezonden. Er is geen fatale termijn overeengekomen en er is ook niet gesteld of gebleken dat uit de houding of een mededeling van Van Tilburg kon worden afgeleid dat zij zou tekortschieten in de nakoming. Dat [gedaagde] zich in de door hem geschetste situatie genoodzaakt voelde zijn werkzaamheden zo snel mogelijk naar behoren op te leveren is voorstelbaar, echter blijkt daar niet uit dat hij in een zodanige noodsituatie verkeerde dat op grond daarvan een ingebrekestelling achterwege kon blijven of een beroep op het ontbreken van een ingebrekestelling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Nu geen sprake is van verzuim is een beroep op opschorting ongegrond. [gedaagde] moet de factuur van Van Tilburg betalen. De hoofdsom wordt daarom toegewezen.
4.2.
De wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten worden eveneens toegewezen nu [gedaagde] deze niet dan wel niet gemotiveerd heeft betwist en hij deze op grond van de wet verschuldigd is.
4.3.
[gedaagde] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] aan Van Tilburg te betalen € 2.161,56 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 18 oktober 2023 tot de dag dat alles is betaald;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van Van Tilburg vastgesteld op € 133,13 aan dagvaardingskosten, € 365,00 aan griffierecht en € 408,00 aan salaris voor de gemachtigde;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter A.J.M. van Breevoort en in het openbaar uitgesproken op