ECLI:NL:RBGEL:2024:5533

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
11084152 \ VV EXPL 24-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en loonvordering in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 11 juni 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werkneemster en haar werkgever. De werkneemster, werkzaam als Recruiter, was op staande voet ontslagen door haar werkgever, een bedrijf dat zich bezighoudt met arbeidsbemiddeling. De werkgever stelde dat de werkneemster een illegale werknemer had laten werken zonder de vereiste documenten, wat leidde tot het ontslag. De werkneemster betwistte de geldigheid van het ontslag, stellende dat er geen dringende reden was en dat het ontslag niet onverwijld was gegeven. Ze vorderde loonbetaling vanaf 1 april 2024 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zou eindigen, inclusief wettelijke verhogingen en rente.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet aan de vereisten voldeed, omdat er geen dringende reden was voor het ontslag. De werkneemster had erkend een fout te hebben gemaakt, maar de omstandigheden, waaronder haar privé-situatie, maakten het ontslag op staande voet een te zware sanctie. De rechter oordeelde dat de werkneemster recht had op haar loon, inclusief de wettelijke verhoging en rente, en dat de werkgever de proceskosten moest dragen. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de werkgever onmiddellijk moest voldoen aan de betalingsverplichtingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 11084152 \ VV EXPL 24-24 \ 61525 \ 40140
uitspraak van 11 juni 2024
vonnis in kort geding
in de zaak van
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. S.A. van Snippenburg
procederende krachtens toevoegingsnummer [nummer]
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde]
gevestigd te [plaats]
gedaagde partij
gemachtigde mr. R.J. Verweij
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 mei 2024 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de mondelinge behandeling van 28 mei 2024 ter gelegenheid waarvan [eiseres] aanvullende producties (9 tot en met 11) heeft ingediend. De gemachtigden van partijen hebben spreekaantekeningen voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gehouden van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling aan de orde is gekomen.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald op 11 juni 2024.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is actief in arbeidsbemiddeling voor zzp’ers en houdt zich bezig met werving en selectie van personeel en detachering van personeel voor opdrachtgevers.
2.2.
[eiseres] is sinds 1 mei 2021 bij (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] in dienst in de functie van Recruiter op basis van een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd tegen een maandsalaris van (laatstelijk) € 1.897,72 bruto.
2.3.
[eiseres] is op 23 maart 2024 met haar dochter betrokken geweest bij een ernstig verkeersongeval, waarvan zij [gedaagde] bij het Whatsappbericht van 24 maart 2024 op de hoogte heeft gebracht. [gedaagde] heeft [eiseres] daarop meegedeeld dat haar werkzaamheden zouden worden overgenomen zodat zij zich in alle rust kon focussen op het herstel van haar dochter.
2.4.
Op 3 april 2024 heeft [gedaagde] via Whatsapp het volgende bericht aan [eiseres] gestuurd met als onderwerp: “Officiële kennisgeving betreffende overtreding van werkvergunningseisen”
“(..)
Het is ons ter ore gekomen dat er zich een ernstige kwestie heeft voorgedaan met betrekking tot het inzetten van een medewerker zonder geldige werkvergunning of documenten. Deze kwestie is vandaag, 3 april 2024, aan het licht gekomen tijdens een controle.(..)
Een recent uitgevoerde controle en het daaropvolgende rapport hebben aangetoond dat deze overtreding reeds op 28 februari 2024 is vastgesteld en afgekeurd. (..)
Het is van cruciaal belang dat dit incident grondig wordt onderzocht en dat alle relevante informatie nauwkeurig wordt verzameld. Wij verzoeken u daarom met klem om geen verdere actie te ondernemen in relatie tot de betreffende klant of medewerkers, totdat het onderzoek volledig is afgerond en er conclusies kunnen worden getrokken. (..)”
2.5.
[eiseres] heeft diezelfde dag daarop gereageerd met onder meer:
“(..)
Het spijt mij oprecht dat ik een fout heb gemaakt. Ik was in de veronderstelling dat de kandidaat beschikte over alle benodigde documenten. De foutmelding heb ik niet gezien, omdat ik er achter kwam dat de kandidaat alleen een creditcard had en heb hem toen ook geholpen om een normale rekening aan te vragen. Gezien de problemen in mijn privé kwestie was ik er niet met mijn volle aandacht bij en daar wil ik mijn excuses voor maken. Ik zou graag op de hoogte gehouden worden over de verdere voortgang. (..)”
2.6.
[gedaagde] heeft vervolgens een onderzoek ingesteld en [eiseres] daarna via een Whatsappbericht op 9 april 2024 uitgenodigd voor een gesprek op kantoor op 11 april 2024. [eiseres] heeft hierop aangegeven dat zij hier niet toe in staat was in verband met de gevolgen van het verkeersongeval en heeft verzocht om een consult met de bedrijfsarts.
2.7.
[gedaagde] heeft [eiseres] op 9 april 2024 ziekgemeld. Op 15 april 2024 is een casemanager van de arbodienst bij [eiseres] thuis langs geweest voor een consult..
In het gespreksverslag heeft de casemanager opgenomen:
‘(..)
Verwachting werkhervatting
Verwachting is dat ze niet direct kan terugkeren maar dit zal getoetst moeten worden door de bedrijfsarts
(..)’
2.8.
[gedaagde] heeft [eiseres] bij brief van 16 april 2024 op staande voet ontslagen. In de brief staat, voor zover hier van belang:
“(..)
Met deze brief bevestig ik dat u vanaf heden op staande voet ontslagen bent.
De reden hiervoor is als volgt: Het bewust laten werken van een illegaal persoon zonder geldig ID-document en zonder een arbeidsovereenkomst.
Op 03-04-204 is geconstateerd dat u een persoon hebt laten werken zonder geldig ID Document. Wij hebben u hiermee geconfronteerd en heeft hiervoor ook meteen een officiële waarschuwing gehad waarin duidelijk vermeld staat dat ik een onderzoek zou instellen. (..)
Na grondig onderzoek is gebleken dat behalve het ongeldig ID, deze persoon ook 3 weken lang werkzaam was zonder een arbeidsovereenkomst.
In het systeem heb ik kunnen zien dat u bij het uitvoeren van een ID check de foutmelding hebt genegeerd. U heeft nooit een arbeidsovereenkomst gemaakt voor deze persoon. Maar u hebt hem wel laten werken. De persoon in kwestie is langs geweest bij mij op kantoor en heeft mij de app gesprekken laten zien waar in hij een brief doorstuurt aan u van de IND waarop u zegt dat hij gewoon kan gaan werken.
De situatie had zodanig kunnen aflopen dat ik mijn deuren had kunnen sluiten.
Na het onderzoek heb ik op 08-04-2024 contact met u opgenomen om u uit te nodigen voor een gesprek over deze situatie en u laten weten over de volgende stappen. Deze heeft u geweigerd. Ik heb u daarna op 09-04-2024 nog een keer uitgenodigd waarop u weer weigert te komen.
(..)”
2.9.
[eiseres] heeft bij brief van 17 april 2024 haar protest tegen het ontslag op staande voet geuit, door aan te voeren dat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan [eiseres] te betalen:
I. het netto-equivalent van het salaris van € 1.897,72 bruto per maand, te vermeerderen met de vakantiebijslag en overige emolumenten, vanaf 1 april 2024 tot de dag waarop de arbeidsverhouding rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging;
II. de wettelijke rente over de onder I genoemde bedragen vanaf datum opeisbaarheid;
III. de proceskosten en de nakosten van € 163,00.
3.2.
[eiseres] baseert haar vordering op het volgende. Aan het op 16 april 2024 gegeven ontslag op staande voet ligt geen dringende reden ten grondslag, het ontslag is niet onverwijld gegeven en er heeft geen hoor/wederhoor plaatsgevonden. Het ontslag is daardoor ongeldig dan wel nietig, als gevolg waarvan [gedaagde] gehouden is het salaris van [eiseres] door te betalen. [eiseres] heeft spoedeisend belang bij deze vordering omdat zij geheel afhankelijk is van het inkomen dat zij bij [gedaagde] verdient. [eiseres] heeft een minderjarige dochter en is alleenstaand en heeft ook geen alternatieve bron van inkomsten.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Daarop wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering.
4.2.
In deze procedure moet worden beoordeeld of de vordering in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat toewijzing gerechtvaardigd is. Concreet moet de kantonrechter in deze zaak eerst beoordelen of het aannemelijk is dat het gegeven ontslag op staande voet in een bodemprocedure stand houdt. Gelet op het voorlopige karakter van de kort gedingprocedure past geen uitgebreid onderzoek naar de feiten en is er geen plaats voor nadere bewijsvoering. Er is in dit geval geen reden om van deze regel af te wijken. De kantonrechter baseert de beslissing daarom op feiten die erkend of onweersproken zijn of die voorshands aannemelijk zijn geworden.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat iedere partij bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder verwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij (artikel 7:677 lid 1 BW). De kantonrechter is voorshands van oordeel dat niet aan alle vereisten voor een ontslag op staande voet is voldaan omdat geen sprake is van een dringende reden en overweegt daartoe het volgende.
4.4.
Volgens artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van een dringende reden dienen alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking te worden genomen zoals de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, de aard van de dienstbetrekking, de duur ervan en de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld, alsook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals haar leeftijd en de gevolgen die het ontslag op staande voet voor haar zouden hebben.
4.5.
Tussen partijen staat vast dat een zzp’er zonder de daarvoor vereiste documenten en arbeidsovereenkomst bij een opdrachtgever van [gedaagde] heeft gewerkt en dat dit met toestemming van [eiseres] heeft plaatsgevonden. [eiseres] erkent dat dit niet had mogen gebeuren en heeft, toen zij hierop werd aangesproken, direct haar spijt betuigd. Dat sprake zou zijn van het opzettelijk en tegen beter weten in maken van een fout, zoals door [gedaagde] aangevoerd, is vooralsnog niet gebleken. Het (door [gedaagde] zogenoemd) negeren van een foutmelding in het systeem, waarbij partijen overigens twisten over de vraag welke foutmelding(en) [eiseres] zou hebben gezien in het systeem, kwalificeert niet per definitie als opzet. Dat [eiseres] daarnaast een motief zou hebben gehad voor deze handelswijze (het halen van een target) heeft [gedaagde] niet dan wel onvoldoende onderbouwd zodat dit ook niet komt vast te staan. De kantonrechter acht het in dit geval voorstelbaar dat [eiseres] , in verband met haar schrijnende privé-situatie, die tijdens de mondelinge behandeling nader is toegelicht, een slechte concentratie had en daardoor een fout heeft kunnen maken. In dat kader acht de kantonrechter een ontslag op staande voet een te zware sanctie. Dit geldt temeer nu [gedaagde] heeft aangegeven dat zij volledig bekend is met de privé-situatie van [eiseres] en dat [eiseres] tot het bewuste moment goed heeft gefunctioneerd. Het voorgaande in samenhang bezien leidt tot het oordeel dat niet vast is komen te staan dat sprake is geweest van een dringende reden, als gevolg waarvan van [gedaagde] redelijkerwijze niet gevergd kon worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het ontslag op staande voet houdt daarom in een bodemprocedure vermoedelijk geen stand, als gevolg waarvan er tussen [eiseres] en [gedaagde] een arbeidsovereenkomst bestaat. Dat brengt met zich dat [eiseres] recht heeft op loon.
4.6.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat op dat moment geen sprake was van een achterstand in de salarisbetaling omdat het salaris over april zou zijn betaald. Deze stelling heeft zij echter niet onderbouwd, zodat dit niet komt vast te staan. [eiseres] heeft als productie 9 een betalingsbewijs overgelegd waaruit blijkt dat (enkel) het salaris over maart 2024 is betaald. Voor zover [gedaagde] dit tot op heden dit nog niet heeft betaald is zij, zoals hiervoor overwogen, gehouden het salaris vanaf 1 april 2024, tot de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig wordt beëindigd, aan [eiseres] te betalen.
4.7.
[gedaagde] heeft in dat kader nog aangevoerd dat zij vanaf datum ziekmelding 70% over het salaris verschuldigd is in plaats van 100%. Op de arbeidsovereenkomst is geen cao van toepassing, zodat dient te worden teruggevallen op het bepaalde in artikel 7:629 BW. Partijen twisten over de vraag wanneer [eiseres] zich heeft ziekgemeld. Aangezien [gedaagde] [eiseres] pas eerst op 9 april 2024 officieel heeft ziekgemeld is zij tot die datum 100% van het salaris verschuldigd en daarna 70% conform het bepaalde in artikel 7:629 BW.
4.8.
De wet stelt als sanctie op het niet tijdig betalen van loon betaling van de wettelijke verhoging. De gevorderde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW zal daarom worden toegewezen. Voor matiging ziet de kantonrechter geen aanleiding. De gevorderde wettelijke rente is eveneens toewijsbaar.
4.9.
[gedaagde] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.
De gevorderde nakosten worden toegewezen tot een half salarispunt van het toegewezen salaris met een maximum van € 135,00, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen het netto-equivalent van het salaris van € 1.897,72 bruto per maand, te vermeerderen met alle emolumenten, vanaf 1 april 2024 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd en vanaf 9 april 2024 rekening houdend met het bepaalde in artikel 7:629 BW, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW vanaf de dag van opeisbaarheid af, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid af;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [eiseres] vastgesteld op € 814,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 135,00 aan kosten die na dit vonnis zullen ontstaan, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter A.J.M. van Breevoort en in het openbaar uitgesproken door mr. S.S. van Nijen op 11 juni 2024.