In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 423.000 per 1 januari 2020 en had het bezwaar van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De rechtbank heeft op 1 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende aanwezig was, evenals de vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de opdracht tot bezwaar pas op 29 april 2021 was gegeven, terwijl de bezwaartermijn op 12 april 2021 was geëindigd. De rechtbank oordeelt dat er geen feiten zijn die wijzen op een verschoonbare termijnoverschrijding. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, maar de rechtbank kent wel een schadevergoeding toe voor immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De heffingsambtenaar moet € 1.200 betalen, terwijl de Staat € 300 moet vergoeden. Daarnaast worden proceskosten van € 218,75 toegewezen aan de belanghebbende, die ook door de heffingsambtenaar en de Staat moeten worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, en mr. R. Roosma, griffier.