ECLI:NL:RBGEL:2024:6955

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
AWB – 23 _ 258
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanwijzing van de kerk Onze Lieve Vrouw Ten Hemelopneming als gemeentelijk monument en de monumentwaardigheid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eiseres tegen de aanwijzing van de kerk Onze Lieve Vrouw Ten Hemelopneming als gemeentelijk monument. De rechtbank behandelt de zaak op 6 september 2024, waarbij de gemachtigden van eiseres en het college aanwezig zijn. Eiseres, eigenaar van het complex, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanwijzing, die door het college op 6 december 2022 is gehandhaafd. De rechtbank concludeert dat de aanwijzing onvoldoende is gemotiveerd, met name op het onderdeel van de situering en de monumentwaardigheid. De rechtbank oordeelt dat het college niet voldoende heeft aangetoond dat er alternatieve mogelijkheden zijn voor een zinvol hergebruik van het monument, wat een belangrijk aspect is in de belangenafweging. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt de beslissing op bezwaar van 6 december 2022. Het college wordt opgedragen om opnieuw te beslissen op de bezwaren van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. Eiseres krijgt een vergoeding van haar proceskosten en het griffierecht wordt aan haar vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/258

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigden: mr. B. de Haan en mr. T.A. Hubregtse),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats 3]

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde partij]uit [plaats 2] (derde-partij) (gemachtigde: [naam gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de aanwijzing van de kerk en het processiepark van Onze Lieve Vrouw Ten Hemelopneming als gemeentelijk monument.
1.1.
Met de beslissing op bezwaar van 6 december 2022 is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiseres, [persoon A] namens eiseres, de deskundige van eiseres [persoon B] , werkzaam bij [bedrijf 1] , en de gemachtigde van het college.

Waar gaat deze zaak over?

2. Derde-partij heeft op 15 oktober 2019 verzocht om de kerk Onze Lieve Vrouw Ten Hemelopneming (het complex) aan de [locatie] in [plaats 3] aan te wijzen als gemeentelijk monument.
2.1.
Het college heeft het complex aangewezen als gemeentelijk monument [1] (de aanwijzing). De complexonderdelen zijn het processiepark, het parochiehuis, de begraafplaats, het lijkenhuisje en het monument op het priestergraf. Het college heeft deze onderdelen aangemerkt als essentiële en in historisch-functioneel opzicht onlosmakelijk met de kerk en haar geschiedenis verbonden onderdelen. De kerk bevat het eeuwenoude zogenaamde genadebeeld van Maria van [plaats 3] . Aan de aanwijzing ligt de redengevende omschrijving van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) [2] ten grondslag. Bij het aanwijzen van gemeentelijke monumenten hanteert het college op basis van artikel 3, vierde lid, van de Erfgoedverordening 2013 een puntenstelsel, waarbij een norm van 16 punten moet worden behaald om in aanmerking te komen voor een aanwijzing als monument. De eindscore van het complex is 18 punten.
2.2.
Eiseres is eigenaar van het complex en heeft bezwaar gemaakt tegen de aanwijzing. Ter onderbouwing van haar bezwaar heeft eiseres aan [bedrijf 2] gevraagd verschillende scenario’s voor een mogelijke herbestemming uit te werken en een door [bedrijf 2] opgestelde financiële analyse overgelegd. De bezwaarschriftencommissie heeft geadviseerd het bezwaarschrift gegrond te verklaren, de monumentwaardigheid nader te motiveren en op basis van een onderzoek naar de mogelijkheden voor een zinvol hergebruik te bezien of het besluit met verbeterde motivering in stand kan blijven of moet worden herroepen.
2.3.
Op 20 oktober 2022 heeft [organisatie] een rapport met een haalbaarheidsonderzoek naar het herbestemmingspotentieel van het complex uitgebracht. De vraag die bij het opstellen van dit rapport voorlag was of door de aanwijzing van het complex als gemeentelijk monument zinvol (alternatief) hergebruik van het complex nog mogelijk is. Daarbij was ook de vraag of de gebouweigenaar door de aanwijzing als monument onevenredig wordt geschaad in haar financiële belang doordat zinvol hergebruik van het gebouw feitelijk niet meer mogelijk is, omdat ook de noodzakelijke kosten voor renovatie en onderhoud moeten kunnen worden opgebracht. De conclusie van dit rapport is dat zinvol hergebruik, zowel vanuit markt-, ruimtelijk- en economisch perspectief mogelijk blijft. Daarnaast is inzichtelijk gemaakt dat er niet of nauwelijks een extra belasting ontstaat voor de gebouweigenaar ten opzichte van de situatie dat het complex geen beschermde monumentale status krijgt. Het aanwijzen van het gebouw als gemeentelijk monument biedt de gebouweigenaar eerder financieel voordeel dan nadeel doordat de aanwijzing herbestemming naar een andere meer renderende functie mogelijk kan maken in planologisch opzicht en meer gunstige financieringsmogelijkheden bij het Nationaal Restauratiefonds binnen handbereik komen. Hiermee ontstaat meer financieel perspectief dan wanneer de aanwijzing achterwege blijft.
2.4.
Op 25 oktober 2022 heeft de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit [plaats 3] (CRK) advies uitgebracht. Aan de CRK is gevraagd welk ruimtelijk perspectief zij ziet en wat haar reactie is op de perspectieven die door [bedrijf 2] zijn voorgesteld. De CRK adviseert voor wat betreft het ruimtelijk perspectief om hiervoor door een onafhankelijke, op het terrein van erfgoed en herbestemming deskundige, partij opgesteld haalbaarheidsonderzoek waarin de kernkwaliteiten nader zijn benoemd en op basis waarvan de transformatiemogelijkheden nader in kaart zijn gebracht. Voor wat betreft de door [bedrijf 2] voorgestelde scenario’s adviseert de CRK dat de scenario’s woonzorghuis en appartementen zich onvoldoende bescheiden opstellen ten opzichte van het monument. Ook de voorstellen om drie forse appartementenblokken toe te voegen zijn niet wenselijk. Tenslotte is het scenario waarbij het kerkgebouw wordt gesloopt ook niet wenselijk.
2.5.
Op 23 november 2022 heeft [bedrijf 2] namens eiseres gereageerd op het rapport van [organisatie] . [bedrijf 2] stelt dat het rapport van [organisatie] is geschreven vanuit de grondhouding dat het complex een monument is dan wel zal worden en dat hierdoor sprake is van een vooringenomen houding waardoor de conclusie niet objectief is. De financiële analyse voor een alternatief scenario binnen de monumentenstatus heeft volgens [bedrijf 2] diverse verkeerde uitgangspunten waardoor financiële haalbaarheid niet kan worden aangetoond.
2.6.
In een ongedateerd stuk heeft [organisatie] gereageerd op het memo van [bedrijf 2] .
2.7.
Op 5 december 2022 heeft de CRK gereageerd op de zienswijze van [bedrijf 2] .
2.8.
Op 6 december 2022 heeft het college een beslissing op bezwaar genomen. Het college heeft de bezwaren gegrond verklaard en de aanwijzing tot gemeentelijk monument onder verbetering en aanvulling van de motivering, in stand gelaten. Voor de motivering van dit besluit verwijst het college naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, het rapport van [organisatie] van 20 oktober 2022, de reactie van [organisatie] op de zienswijze van eiseres en de adviezen van de CRK van 25 oktober 2022 en 5 december 2022.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het besluit tot aanwijzing van het complex als gemeentelijk monument. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De rechtbank gaat hierbij eerst in op de beroepsgronden die gaan over de monumentwaardigheid en daarna op de beroepsgronden die zien op de belangenafweging.
Monumentwaardigheid
5. Eiseres voert aan dat het college ten onrechte een verschil in punten opvoert tussen 2016 en 2020 terwijl er geen verschil is. In 2017 werd het complex nog gewaardeerd met 7 punten terwijl dat in 2020 wel 18 punten werden. In de voorlopige zienswijze en in de zienswijze heeft eiseres per onderwerp aangegeven waarom zij het niet eens is met deze waardering. In het aanwijzingsbesluit is hier volgens eiseres onvoldoende op gereageerd. In de beslissing op bezwaar heeft het college dit volgens eiseres nogmaals nagelaten.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), heeft het college beoordelingsruimte bij het bepalen van de monumentale waarde van een onroerende zaak. [3]
Verder volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling dat, hoewel het college niet aan een deskundigenadvies is gebonden, het aan dit advies in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Het volgen van dat advies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij een belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is anders, indien het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat het college dit niet, of niet zonder meer, aan de aanwijzing als gemeentelijk monument ten grondslag had mogen leggen.
Gelet hierop is de eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden of het college zich aan de hand van de beschikbare adviezen in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het ensemble een beschermenswaardig object is dat voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking komt.
5.2.
In de redengevende omschrijving die het college aan de aanwijzing ten grondslag heeft gelegd is een waarderingsmatrix en een toelichting op de score opgenomen:
“Toelichting op de score
la De kerk heeft een hoge waardering vanuit de ontstaansgeschiedenis, vanwege de belangrijke betekenis als bedevaartsoord.
1b Als kerkgebouw en bedevaartsoord in het dorp [plaats 3] is dit gebouw sociaal-maatschappelijk van belang.
2a De kerk is ontworpen door architect [persoon C] in 1922 als driebeukige basilicale kruiskerk in vroege expressionistische stijl met kenmerken uit de neogotiek.
2b De gebrandschilderde ramen zijn door oorlogsschade verloren gegaan, maar op harmonieuze wijze vernieuwd. Afgezien van het vernieuwen van het priesterkoor en het verwijderen van het Jozefaltaar, is het gebouw zowel wat betreft interieur als exterieur zeer gaaf bewaard gebleven.
3a De ensemblewaarden zijn verminderd doordat de ruimtelijk relatie met de begraafplaats verloren is gegaan. Toch vormt de kerk met het ruime voorplein en de groene setting nog steeds een markant punt in het dorp.
3b De kerk is de enige bedevaartkerk in de regio. Daarnaast is de kerk is een vroeg voorbeeld van de expressionistische bouwstijl, en de enige RK kerk in de regio in deze stijl. Hiermee is de kerk van belang op regionaal niveau.
4 De constructieve toestand van de kerk is goed; het onderhoud vraagt wel op korte termijn aandacht. Het voegwerk in de gevels is op veel plekken ondeskundig hersteld, wat zorgt voor schade aan de baksteen.”
Cultuurhistorisch- ontstaansgeschiedenis (1a)
5.3.
Eiseres voert aan dat het kerkgebouw in kerkrechtelijke zin geen heiligdom (bedevaartskerk) is, maar een parochiekerk. De kwalificatie bedevaartsoord is een kerkelijke kwalificatie van het oord, die verband houdt met de aanwezigheid van het Mariabeeld en los staat van het kerkgebouw. Het geven van de kwalificatie bedevaartsoord komt dan ook alleen aan het kerkgenootschap toe. Het college kent volgens eiseres aan het kerkgebouw ten onrechte een waarde toe, die geen verband houdt met het monumentenrecht, maar die het ontleent aan religieuze activiteiten. Daarmee treden de CRK en het college buiten de grenzen van hun beoordelingsruimte. Eiseres voert ook aan dat het college de omstandigheid dat [plaats 3] een betekenis heeft als bedevaartsoord ten onrechte drie keer meetelt in de puntentelling in de redengevende omschrijving: het wordt opgevoerd in het kader van de ontstaansgeschiedenis (1a), in het kader van het lokaal belang (1b) en in het kader van situering (3b).
5.4.
De rechtbank oordeelt dat het college niet buiten de grenzen van zijn beoordelingsruimte is getreden en in redelijkheid het kerkgebouw heeft kunnen aanmerken als bedevaartsoord. Het college heeft toegelicht dat het het kerkgebouw aanmerkt als bedevaartsoord in cultuurhistorische zin en niet in kerkrechtelijke zin. Het college treedt daarom niet buiten zijn beoordelingsruimte. De rechtbank ziet verder geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college zich niet op het advies van het Gelders Genootschap heeft mogen baseren, omdat daarin de kwalificatie als bedevaartsoord drie keer meetelt in de puntentelling. De kwalificatie bedevaartsoord is namelijk bij al deze drie punten van invloed. De rechtbank stelt voorop dat het Mariabeeld ten tijde van belang, namelijk ten tijde van de beslissing op bezwaar, aanwezig was in het kerkgebouw en dat de kerk op dat moment daadwerkelijk in gebruik was als bedevaartsoord. Daarnaast heeft het college aangegeven dat, ook als de functie als bedevaartsoord zou verdwijnen, het feit dat de kerk een bedevaartsoord is geweest in cultuurhistorisch opzicht nog steeds een waardevol aspect is en om die reden wordt betrokken bij de waardering van de monumentale aspecten van het kerkgebouw. De rechtbank acht dat niet onredelijk.
Cultuurhistorisch- lokaal belang (1b)
5.5.
Eiseres voert aan dat het aantal kerkbezoeken sinds 2016 in algemene zin is teruggelopen. Het sociaal-maatschappelijk belang van het kerkgebouw is daardoor juist minder groot geworden.
5.5.
De rechtbank oordeelt dat het college voldoende heeft gemotiveerd hoe het tot de waardering van het cultuurhistorisch-lokaal belang is gekomen. Daarbij heeft het college toegelicht dat bij de waardering in 2016 alleen de beoordeling als kerkgebouw is meegenomen en bij de nu voorliggende waardering het kerkgebouw en de kwalificatie als bedevaartsoord. Door de kwalificatie als bedevaartsoord is ook het cultuurhistorische en maatschappelijke belang voor de regio toegenomen.
Architectonisch- verminking/authenticiteit (2b)
5.6.
Eiseres voert aan dat bij het onderdeel architectonische waarde de verminking/authenticiteit is gewaardeerd op 0 punten, waar die in 2016 nog -2 was. In tegenstelling tot 2016 wordt nu door het college gesteld dat het kerkgebouw zowel wat betreft interieur als exterieur zeer gaaf bewaard is gebleven afgezien van het vernieuwen van het priesterkoor en het verwijderen van het Joseph-altaar. Volgens eiseres is de beslissing op bezwaar op dit punt onvoldoende gemotiveerd.
5.7.
De rechtbank oordeelt dat het college voldoende heeft gemotiveerd hoe het tot de waardering van de architectonische criteria is gekomen. Ter toelichting heeft het college aangegeven dat de waardering, mede door onderzoek, in de loop der jaren kan toenemen of kan afnemen. De waardering kan bijvoorbeeld toenemen door meer kennis over een object. In dit geval blijkt het ontwerpproces na nader onderzoek zeer interessant voor de cultuurhistorie en draagt dat op die wijze bij aan een hogere waardering. In hetgeen door eiseres is aangevoerd ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college zich niet op het advies van het Gelders Genootschap mocht baseren.
Situering- ensemblewaarden (3a)
5.8.
Eiseres voert aan dat het niet duidelijk is of zowel de onroerende delen als de roerende delen van de kerk beschermenswaardig zijn. De roerende delen – bijvoorbeeld het Mariabeeld, het altaar, het tabernakel, het doopvont, de Cuypersbeelden en de kruiswegstaties - kunnen worden verwijderd. Volgens eiseres beaamt het college dit enerzijds en betrekt het college deze roerende delen anderzijds bij de waardering van de monumentwaardigheid.
5.9.
De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het de roerende zaken heeft betrokken bij het toekennen van punten voor de waarde van de situering. Het college heeft bij de bepaling van de ensemblewaarden meegenomen dat er roerende zaken zijn die cultuurhistorisch van grote waarde zijn voor het complex, maar heeft tegelijkertijd erkend dat deze verwijderd kunnen worden. Dit spreekt elkaar tegen, omdat de roerende delen niet onder de aanwijzing vallen, maar wel bij de waardering zijn betrokken. Deze beroepsgrond slaagt.
Situering- uniciteit regionaal (3b)
5.10.
Eiseres voert aan dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het kerkgebouw een vroeg voorbeeld is van de expressionistische bouwstijl en geen laat voorbeeld van een neogotische kerk. Eiseres heeft gewezen op een e-mailbericht van Erfgoed Nederland waarin het kerkgebouw als neogotisch wordt bestempeld. Het is volgens eiseres niet duidelijk waarom het kerkgebouw vanwege de kwalificatie van een andere bouwstijl - expressionistisch in plaats van neogotisch - een hogere waarde verdient en ook niet waarom dit van groter belang is voor het oeuvre van architecten.
5.11.
De rechtbank oordeelt dat het college de waardering van de uniciteit voldoende heeft gemotiveerd. Het college heeft toegelicht dat is gebleken dat het gaat om een voor zijn tijd modern kerkgebouw en dat het daardoor van groter belang voor het oeuvre van de architect. Het college heeft verder aangegeven dat een waardering in de loop der jaren kan toenemen of kan afnemen en dus geen vaststaand gegeven is. Ter toelichting heeft het college aangegeven dat verandering in waardering kan betekenen dat een bepaalde bouwstijl of periode lange tijd verguisd kan worden en daarna omarmd. In hetgeen door eiseres is aangevoerd ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college zich voor wat betreft dit onderdeel niet op het advies van het Gelders Genootschap mocht baseren.
Technische staat (4a)
5.12.
Eiseres voert aan dat er geen onderbouwing is gegeven voor het standpunt dat de technische staat “met name” constructief wordt bekeken. De technische staat is tussen 2016 en 2020 achteruit gegaan (slechte gevels, matige staat van het dak, de dakconstructie, de klokkentoren, het schilderwerk en diverse kleine zaken) en de opmerking dat de constructieve schade lastiger is te herstellen, is niet meegenomen in de waardering. Volgens eiseres had het college een eigen onderzoek moeten verrichten en mocht het college zich niet alleen baseren op de rapporten van de Monumentenwacht Gelderland (de Monumentenwacht).
5.13.
De rechtbank oordeelt dat het college de waardering van de technische staat voldoende heeft gemotiveerd. Het college heeft aangegeven dat het complex in 2016 slechts op het oog is geïnspecteerd. Voor de beoordeling in 2020, waar het in de nu voorliggende zaak over gaat, heeft het college advies ingewonnen bij het Gelders Genootschap. Het Gelders Genootschap heeft bij haar beoordeling (in de redengevende beschrijving) de rapporten van de Monumentenwacht betrokken. Hieruit is gebleken dat de technische staat goed is. In hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college zich niet op deze rapporten mocht baseren.
Conclusie monumentwaardigheid
5.14.
De rechtbank concludeert dat de waardering van de monumentwaardigheid op het onderdeel situering (ensemblewaarde) onvoldoende is gemotiveerd. Echter, ook als de situering bij een nieuwe waardering op 1 of 0 punten uitkomt, zijn er in totaal 16 punten en is er dus volgens de puntentelling in de redengevende omschrijving sprake van een monumentwaardig complex. Het college kon zich daarom aan de hand van de beschikbare adviezen in redelijkheid op het standpunt stellen dat het complex een beschermenswaardig object is dat voor de aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking komt. Hoewel het niet van doorslaggevend belang is waarom de puntentelling in 2016 anders was, merkt de rechtbank daarbij nog op dat het college voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe de puntentelling in 2020 toe stand is gekomen.
Belangenafweging
6. Eiseres voert aan het college haar belang onvoldoende heeft meegewogen in zijn besluitvorming. Zij voert aan dat zinvol hergebruik bij de aanwijzing van het complex als monument niet mogelijk is en onderbouwt dit met het rapport van [bedrijf 2] . [bedrijf 2] heeft als herbestemmingsmogelijkheden de herbestemming naar een woonzorghuis en de herbestemming naar appartementen in beeld gebracht. De CRK heeft hierover vervolgens negatief geadviseerd. [organisatie] heeft vervolgens alleen globaal naar één herbestemmingsmogelijkheid gekeken, een gezondheidscentrum. Eiseres trekt de werkwijze en de conclusies van het rapport in twijfel. Eiseres heeft daarom een contra-expertise laten uitvoeren door [bedrijf 1] (PVC). Daarin wordt volgens eiseres bevestigd dat [organisatie] onjuiste uitgangspunten hanteert en miskent dat de aanwijzing van het kerkgebouw als gemeentelijk monument onevenredig veel (financieel) nadeel oplevert voor eiseres.
6.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling heeft het college, bij het beantwoorden van de vraag, of een als monumentwaardig beoordeelde onroerende zaak als beschermd gemeentelijk monument wordt aangewezen, beleidsruimte. De bestuursrechter toetst niet of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen maar of het bestuursorgaan in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. [4]
6.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt verder dat indien in het kader van de bij de aanwijzing - dan wel de heroverweging daarvan - te verrichten belangenafweging door de eigenaar van het monument concreet wordt gesteld dat de monumentenstatus negatieve gevolgen heeft voor bijvoorbeeld herontwikkeling of verkoop en dit genoegzaam wordt gemotiveerd, deze aspecten reeds bij de aanwijzing van belang zijn. Deze moeten in dat geval niet pas bij de aanvraag om een omgevingsvergunning tot wijziging dan wel sloop van het aangewezen monument aan de orde komen. Het ligt dan op de weg van het college om op deze belangen in te gaan en aannemelijk te maken dat er alternatieve mogelijkheden zijn voor een zinvol hergebruik van het monument waardoor het met de aanwijzing te dienen belang van het behoud van het monument prevaleert boven het belang van de eigenaar om de aanwijzing achterwege te laten. [5]
6.3.
De rechtbank oordeelt dat eiseres concreet heeft gesteld dat de monumentale status negatieve gevolgen heeft voor herontwikkeling en dat het college dus aannemelijk moet maken dat zinvol hergebruik wel mogelijk is. Zinvol hergebruik houdt ook in dat het hergebruik rendabel is. In dit geval heeft het college [organisatie] een haalbaarheidsonderzoek laten uitvoeren. In dit rapport heeft [organisatie] één scenario op hoofdlijnen verkend om te bezien of zinvol hergebruik van het te beschermen gebouw mogelijk kan zijn met een maatschappelijke functie, namelijk een medisch gezondheidscentrum. [organisatie] geeft aan dat dit scenario ruimtelijk realiseerbaar lijkt binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan. Ook geeft [organisatie] aan dat voor dit scenario geen marktonderzoek is verricht naar de behoefte van een gezondheidscentrum op deze locatie en dat het scenario daarom vooral bedoeld is om te toetsen aan het bestemmingsplan en andere beleidskaders. De rechtbank oordeelt dat het om deze reden niet duidelijk is of dit scenario rendabel is. Reeds hierom heeft college niet aannemelijk gemaakt dat zinvol hergebruik mogelijk is. De beroepsgrond slaagt. De rechtbank gaat daarom niet in op hetgeen verder nog is aangevoerd over het onderzoek van [organisatie] en de belangenafweging in het algemeen. Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat de beslissing op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd. Het college zal in een nieuw besluit op bezwaar moeten ingaan op het onderdeel situering en voorts aannemelijk moeten maken dat er alternatieve mogelijkheden zijn voor een zinvol hergebruik waardoor het met de aanwijzing te dienen belang van het behoud van het monument prevaleert boven het belang van eiseres om de aanwijzing achterwege te laten. Het herstel van dit tweede gebrek vergt nader onderzoek en een eigen afweging door het college. Het is onduidelijk hoe lang dit onderzoek gaat duren en wat de uitkomst daarvan zal zijn. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen en kan ook niet zelf in de zaak voorzien.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde van 875,- per punt en een wegingsfactor 1).
7.2.
Ten aanzien van de deskundigenkosten oordeelt de rechtbank dat het inschakelen van een deskundige redelijk was. Gelet op de omvang van het rapport vindt de rechtbank een vergoeding van € 4.625,- (25 uur x € 185,-) redelijk. Voor de aanwezigheid van de deskundige op de zitting vindt de rechtbank een vergoeding van € 340,- (4 uur x € 185,-) redelijk. Voor het doorlezen van stukken voorafgaand aan de zitting worden geen aparte kosten vergoed.
7.3.
Voor de verletkosten van [persoon A] is de vergoeding € 32,- (4 uur x € 8,-). De rechtbank stelt de verletkosten op het laagste uurtarief vast omdat de verletkosten niet nader zijn onderbouwd. Hij krijgt ook een vergoeding van zijn reiskosten ter hoogte van € 9,- (retour openbaar vervoer 2e klas [plaats 1] -Arnhem).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de beslissing op bezwaar van 6 december 2022;
  • draagt het college op om opnieuw te beslissen op de bezwaren van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 6.756,-;
  • draagt het college op het griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.M. Stroink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 3, eerste lid, van de Erfgoedverordening 2013.
2.Advies CRK 17 februari 2020.