Beoordeling door de rechtbank
10. De rechtbank beoordeelt of het verlies van belanghebbende tot de juiste hoogte is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
11. Belanghebbende is van mening dat de lening ten laste van de fiscale winst kan worden afgewaardeerd. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een onzakelijke lening. Indien sprake zou zijn van een onzakelijke lening dan is de liquidatieverliesregeling van toepassing en is de last ook aftrekbaar van de fiscale wist, aldus belanghebbende.
12. De inspecteur is primair van mening dat sprake is van een onzakelijke lening en dat afwaardering ten laste van de fiscale winst dus niet mogelijk is. Er zijn namelijk geen zekerheden gesteld, de rente wordt bijgeschreven en er is geen aflosschema overeengekomen. Subsidiair is de inspecteur van mening dat de lening in 2017 onzakelijk is geworden vanwege de overdracht van de slipbaan aan [bedrijf 3] en [bedrijf 4] Een zakelijk handelende derde zou, wetende dat de slipbaan voor een te laag bedrag werd overgedragen, de lening hebben opgeëist. De liquidatieverliesregeling is niet van toepassing omdat belanghebbende geen belang hield in [bedrijf 1]. Bovendien is [bedrijf 1] niet in 2017, maar in 2018 geliquideerd, aldus de inspecteur.
13. Niet in geschil is dat (civielrechtelijk) sprake is van een lening.
14. De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op onder meer het arrest van de Hoge Raad van 13 januari 2012rust de bewijslast dat sprake is van een zogenoemde onzakelijke lening op de inspecteur. Dit betekent dat de inspecteur tegenover de gemotiveerde betwisting van belanghebbende aannemelijk moet maken dat er geen (niet-winstdelend) rentepercentage kan worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde, onder overigens gelijke omstandigheden, de lening zou hebben verstrekt.
15. Of sprake is van een onzakelijke lening moet worden beoordeeld naar het moment van het aangaan van de lening, met dien verstande dat een zakelijke lening gedurende haar looptijd ten gevolge van onzakelijk handelen van de crediteur alsnog een onzakelijke lening kan worden.Als sprake is van een onzakelijke lening, kan deze niet worden afgewaardeerd ten laste van de fiscale winst.
16. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur geen feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die tot de conclusie voeren dat de lening bij het verstrekken daarvan onzakelijk was. Daartoe is het volgende van belang. Het niet stellen van zekerheden, het bijschreven van rente en/of de afwezigheid van een aflosschema brengt niet automatisch mee dat een lening als onzakelijk moet worden beschouwd.De vraag is of belanghebbende onder deze voorwaarden een debiteurenrisico heeft gelopen dat zodanig groot is dat er geen onafhankelijke derde te vinden is die de gelden met een grote(re) risico-opslag – bijvoorbeeld een hoge(re) rente – aan [bedrijf 1] zou hebben uitgeleend.De inspecteur heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Hierbij is in het bijzonder van belang dat de inspecteur erop heeft gewezen dat de waarde van de slipbaan eind 2016 rond € 1 miljoen zou liggen en dat deze voor € 1,3 miljoen te koop stond. De rechtbank leidt hieruit af dat de debiteur dus verhaal bood. Daarnaast heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat een onafhankelijke derde op het moment van de overdracht van de slipbaan actie had ondernomen, in die zin dat hij de lening zou hebben opgeëist bij [bedrijf 1], en daarin succesvol zou zijn geweest. Er kan dus ook niet worden gezegd dat de lening ‘gedurende de rit’ onzakelijk is geworden.
17. Gelet op het vorenstaande behoeft de vraag of de lening fiscaalrechtelijk als kapitaal kan worden aangemerkt geen behandeling meer.
18. Ter zitting heeft de inspecteur erkend dat indien de lening als zakelijk heeft te gelden, deze ten laste van de winst kan worden afgewaardeerd. Het gelijk is dus aan belanghebbende.
Verzoek om vergoeding van immateriële schade
19. Belanghebbende heeft in zijn motivering van het beroep van 29 september 2023 verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016.
20. De inspecteur is van mening dat er reden bestaat om de redelijke termijn te verlengen met zes maanden en dertien dagen en deze verlenging toe te rekenen aan de bezwaartermijn. In de bezwaarfase is sprake geweest van verschillende adviseurs en is herhaaldelijk onduidelijkheid geweest over het mandaat van die adviseurs. Tevens is door belanghebbende verzocht om aanhouding van het bezwaar in verband met de lopende bezwaarprocedure van [bedrijf 1].
21. Belanghebbende is van mening dat er voor verlenging van de redelijke termijn geen reden is. Hij wijst erop dat de toenmalige gemachtigde van belanghebbende, de heer [persoon D], advocaat is en ook zonder machtiging belanghebbende mocht vertegenwoordigen.
21. De inspecteur heeft het bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen op
18 november 2020. De periode tussen deze datum en de uitspraak van de rechtbank is (afgerond) 24 maanden langer dan twee jaar. De rechtbank ziet redenen om de redelijke termijn in dit geval langer vast te stellen dan twee jaar. Dit in verband met de vertraging die is ontstaan ten gevolge van de onduidelijkheid over het mandaat van de diverse adviseurs van belanghebbende, alsmede vanwege het verzoek het bezwaar aan te houden. Dat [persoon D] beweerdelijk advocaat is doet hier niet aan af, omdat daarmee niet automatisch vaststaat dat [persoon D] ook een mandaat had.De rechtbank verlengt de termijn daarom met zes maanden en rekent deze toe aan de bezwaarfase. De redelijke termijn is dus met (afgerond) achttien maanden overschreden. Naar boven afgerond is dat drie keer een half jaar à € 500. Dit betekent een schadevergoeding van € 1.500. De uitspraak op bezwaar van de inspecteur dateert van 31 mei 2023. De periode gelegen tussen 18 november 2020 en 31 mei 2023 is (afgerond) achttien maanden langer dan de termijn van twaalf maanden (zes maanden plus zes maanden verlenging) die in dit geval geldt voor de inspecteur. De gehele overschrijding van de redelijke termijn is ontstaan in de bezwaarfase. De rechtbank zal de inspecteur veroordelen om de schadevergoeding aan belanghebbende te betalen.